Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 11 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 11

1 Lazarus is krank te Bethanië. 3 Waarom de zusters aan Christus zenden. 7 Die naar Judea gaat. 11 Lazarus sterft ondertussen. 17 En Christus gaat naar Bethanië om hem op te wekken. 20 Alwaar Hem Martha ontmoet, met welke Hij spreekt van de opstanding van haar broeder en van alle gelovigen. 28 En daarna ook Maria. 35 Christus weent en komt aan het graf. 39 Vindt hem vier dagen begraven. 41 Bidt Zijn Vader, en wekt hem op. 45 Waarover velen in Hem geloven. 46 En anderen boodschappen het den overpriesters. 47 Welke daarover hun Raad vergaderen. 50 Waar Kajafas onwetende profeteert van de vrucht van den dood van Christus. 53 En besloten wordt dat men Hem zal doden. 54 Maar Hij ontwijkt naar de stad Efraïm. 55 Wordt op het feest van pascha gezocht. 57 En de overpriesters geven een gebod uit, dat men Hem zal aanbrengen.
  
De opwekking van Lázarus
1 Ἦν δέ τις ἀσθενῶν Λάζαρος ἀπὸ Βηθανίας, ἐκ τῆς κώμης Μαρίας καὶ Μάρθας τῆς ἀδελφῆς αὐτῆς. 1 EN er was een zeker man krank, genaamd Lázarus, van Bethanië, uit het vlek 1van Maria en haar zuster Martha.
1 Dat is, waar Maria en Martha woonden, Luk. 10:38. Joh. 12:1. Van de ligging van dit vlek zie vers 18. verwijsteksten
   
2 (ἦν δὲ Μαρία ἡ ἀλείψασα τὸν Κύριον μύρῳ, καὶ ἐκμάξασα τοὺς πόδας αὐτοῦ ταῖς θριξὶν αὐτῆς, ἧς ὁ ἀδελφὸς Λάζαρος ἠσθένει.) 2 (aMaria nu was degene die den Heere 2gezalfd heeft met zalf, en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; welker broeder Lázarus krank was.)
a Matth. 26:6. Mark. 14:3. Luk. 7:37. Joh. 12:3. verwijsteksten
2 Zie hiervan in het volgende hoofdstuk, vers 3. verwijsteksten
   
3 ἀπέστειλαν οὖν αἱ ἀδελφαὶ πρὸς αὐτὸν λέγουσαι, Κύριε, ἴδε ὃν φιλεῖς ἀσθενεῖ. 3 Zijn zusters dan 3zonden tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien Gij liefhebt, is krank.
3 Namelijk naar Bethabara over de Jordaan, waar Hij toen was. Zie Joh. 10:40. verwijsteksten
   
4 ἀκούσας δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Αὕτη ἡ ἀσθένεια οὐκ ἔστι πρὸς θάνατον, ἀλλ’ ὑπὲρ τῆς δόξης τοῦ Θεοῦ, ἵνα δοξασθῇ ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ δι’ αὐτῆς. 4 En Jezus dat horende, zeide: Deze krankheid is niet 4tot den dood, bmaar 5ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door 6dezelve 7verheerlijkt worde.
4 Namelijk om daarin te blijven, namelijk tot den tijd der algemene opstanding.
b vers 40. Joh. 9:3. verwijsteksten
5 Gr. voor de ere Gods.
6 Namelijk krankheid, gelijk het Griekse woord klaarlijk uitwijst.
7 Namelijk als Hij hem wederom van de doden zal opwekken.
   
5 ἠγάπα δὲ ὁ Ἰησοῦς τὴν Μάρθαν καὶ τὴν ἀδελφὴν αὐτῆς καὶ τὸν Λάζαρον. 5 Jezus nu had Martha en haar zuster en Lázarus lief.
6 ὡς οὖν ἤκουσεν ὅτι ἀσθενεῖ, τότε μὲν ἔμεινεν ἐν ᾧ ἦν τόπῳ δύο ἡμέρας. 6 Als Hij dan gehoord had dat hij krank was, toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats waar Hij was.
7 ἔπειτα μετὰ τοῦτο λέγει τοῖς μαθηταῖς, Ἄγωμεν εἰς τὴν Ἰουδαίαν πάλιν. 7 Daarna zeide Hij verder tot de discipelen: Laat ons wederom 8naar Judéa gaan.
8 Namelijk waar Hij uitgeweken was, omdat de Joden Hem wilden stenigen, Joh. 10:40. verwijsteksten
   
8 λέγουσιν αὐτῷ οἱ μαθηταί, Ῥαββί, νῦν ἐζήτουν σε λιθάσαι οἱ Ἰουδαῖοι, καὶ πάλιν ὑπάγεις ἐκεῖ; 8 De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi, cde Joden hebben U 9nu onlangs gezocht te stenigen, en gaat Gij wederom 10derwaarts?
c Joh. 8:59; 10:31. verwijsteksten
9 Want het was omtrent twee maanden geleden.
10 Namelijk om U daar in gevaar te begeven.
   
9 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς, Οὐχὶ δώδεκά εἰσιν ὧραι τῆς ἡμέρας; ἐάν τις περιπατῇ ἐν τῇ ἡμέρᾳ, οὐ προσκόπτει, ὅτι τὸ φῶς τοῦ κόσμου τούτου βλέπει. 9 Jezus antwoordde: Zijn er niet 11twaalf uren 12in den dag? Indien iemand in den 13dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet;
11 Dit moet verstaan worden naar de rekening der Joden, die de uren telden van den opgang der zon tot den nedergang, en deelden den dag altijd af in twaalf uren. Zie ook Matth. 20:3. verwijsteksten
12 Gr. des daags.
13 Christus vergelijkt hier Zijn leven bij den dag en Zijn sterven bij den nacht, gelijk ook Joh. 9:4, en wil daarmede zeggen, dat gelijk de dag zekere uren heeft, namelijk zolang het licht der wereld, dat is, de zon schijnt, dat ook alzo Zijn leven op aarde een zeker perk of tijd heeft, van Zijn Vader gesteld, voor welken de mensen Hem het leven niet zullen kunnen benemen, of verhinderen de werken van Zijn beroep uit te voeren. Maar als die tijd zal verstreken zijn, dat zij alsdan macht zullen krijgen om Hem te doden. verwijsteksten
   
10 ἐὰν δέ τις περιπατῇ ἐν τῇ νυκτί, προσκόπτει, ὅτι τὸ φῶς οὐκ ἔστιν ἐν αὐτῷ. 10 Maar indien iemand in den nacht wandelt, zo stoot hij zich, overmits het licht 14in hem niet is.
14 Dat is, in zijn ogen niet schijnt.
   
11 ταῦτα εἶπε, καὶ μετὰ τοῦτο λέγει αὐτοῖς, Λάζαρος ὁ φίλος ἡμῶν κεκοίμηται· ἀλλὰ πορεύομαι ἵνα ἐξυπνίσω αὐτόν. 11 Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lázarus, onze vriend, dslaapt; maar Ik ga heen om hem uit den slaap op te wekken.
d Matth. 9:24. Mark. 5:39. Luk. 8:52. verwijsteksten
   
12 εἶπον οὖν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, Κύριε, εἰ κεκοίμηται, σωθήσεται. 12 Zijn discipelen dan zeiden: Heere, indien hij slaapt, zo zal hij 15gezond worden.
15 Gr. behouden worden, dat is, dat is een goed teken dat hij van de ziekte zal genezen.
   
13 εἰρήκει δὲ ὁ Ἰησοῦς περὶ τοῦ θανάτου αὐτοῦ· ἐκεῖνοι δὲ ἔδοξαν ὅτι περὶ τῆς κοιμήσεως τοῦ ὕπνου λέγει. 13 Doch Jezus had gesproken van zijn dood; maar zij meenden dat Hij sprak van 16de rust des slaaps.
16 Dat is, van den natuurlijken en eigenlijk genaamden slaap.
   
14 τότε οὖν εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς παρρησίᾳ, Λάζαρος ἀπέθανε. 14 Toen zeide dan Jezus tot hen vrijuit: Lázarus is gestorven;
15 καὶ χαίρω δι’ ὑμᾶς, ἵνα πιστεύσητε, ὅτι οὐκ ἤμην ἐκεῖ· ἀλλ’ ἄγωμεν πρὸς αὐτόν. 15 En Ik ben blijde om uwentwil, dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij 17geloven moogt; doch laat ons tot hem gaan.
17 Dat is, in uw geloof door zijn opwekking gesterkt worden.
   
16 εἶπεν οὖν Θωμᾶς, ὁ λεγόμενος Δίδυμος, τοῖς συμμαθηταῖς, Ἄγωμεν καὶ ἡμεῖς, ἵνα ἀποθάνωμεν μετ’ αὐτοῦ. 16 Thomas dan, genaamd 18Dídymus, zeide tot zijn medediscipelen: Laat ons ook gaan, opdat wij met 19Hem sterven.
18 Dat is, tweeling, met welk Grieks woord het Hebreeuwse woord Thomas uitgelegd wordt, gelijk Cefas door het woord Petrus, Joh. 1:43. verwijsteksten
19 Namelijk Christus, onzen Meester, dewijl Hij immers Zich in gevaar wil begeven. Zie vers 8. verwijsteksten
   
17 Ἐλθὼν οὖν ὁ Ἰησοῦς εὗρεν αὐτὸν τέσσαρας ἡμέρας ἤδη ἔχοντα ἐν τῷ μνημείῳ. 17 Jezus dan gekomen zijnde, vond dat hij nu vier dagen 20in het graf geweest was.
20 Gr. in het graf had, dat is, gelegen had.
   
18 (ἦν δὲ ἡ Βηθανία ἐγγὺς τῶν Ἱεροσολύμων, ὡς ἀπὸ σταδίων δεκαπέντε.) 18 (Bethanië nu was nabij Jeruzalem, omtrent vijftien 21stadiën vandaar.)
21 Een stadie houdt honderd en vijf en twintig schreden, en vijftien stadiën maken wat meer dan een halfuur gaans. Zie Luk. 24:13. verwijsteksten
   
19 καὶ πολλοὶ ἐκ τῶν Ἰουδαίων ἐληλύθεισαν πρὸς τὰς περὶ Μάρθαν καὶ Μαρίαν, ἵνα παραμυθήσωνται αὐτὰς περὶ τοῦ ἀδελφοῦ αὐτῶν. 19 En velen uit de 22Joden waren gekomen 23tot Martha en Maria, opdat 24zij haar vertroosten zouden over haar broeder.
22 Namelijk die te Jeruzalem en daaromtrent, gelijk het voorgaande vers uitwijst, woonden.
23 Gr. tot de vrouwen omtrent Martha en Maria zijnde.
24 Namelijk de Joden.
   
20 ἡ οὖν Μάρθα, ὡς ἤκουσεν ὅτι ὁ Ἰησοῦς ἔρχεται, ὑπήντησεν αὐτῷ· Μαρία δὲ ἐν τῷ οἴκῳ ἐκαθέζετο. 20 Martha dan, als zij hoorde dat Jezus kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria 25bleef in huis zitten.
25 Gr. zat in het huis.
   
21 εἶπεν οὖν ἡ Μάρθα πρὸς τὸν Ἰησοῦν, Κύριε, εἰ ἦς ὧδε, ὁ ἀδελφός μου οὐκ ἂν ἐτεθνήκει. 21 Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder 26niet gestorven;
26 Dat is, ik vertrouw dat Gij hem van zijn krankheid zoudt genezen hebben.
   
22 ἀλλὰ καὶ νῦν οἶδα ὅτι ὅσα ἂν αἰτήσῃ τὸν Θεόν, δώσει σοι ὁ Θεός. 22 Maar ook nu weet ik, dat 27alles wat Gij van God begeren zult, God U het geven zal.
27 Namelijk zelfs ook dat mijn broeder weder levend worde.
   
23 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Ἀναστήσεται ὁ ἀδελφός σου. 23 Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal weder opstaan.
24 λέγει αὐτῷ Μάρθα, Οἶδα ὅτι ἀναστήσεται ἐν τῇ ἀναστάσει ἐν τῇ ἐσχάτῃ ἡμέρᾳ. 24 Martha zeide tot Hem: Ik weet dat hij opstaan zal 28in de eopstanding ten 29laatsten dage.
28 Dat is, in de algemene opstanding aller mensen.
e Dan. 12:2. Luk. 14:14. Joh. 5:29. verwijsteksten
29 Namelijk dezer wereld.
   
25 εἶπεν αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Ἐγώ εἰμι ἡ ἀνάστασις καὶ ἡ ζωή· ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, κἂν ἀποθάνῃ, ζήσεται· 25 Jezus zeide tot haar: 30fIk ben de Opstanding en het Leven; gdie in Mij gelooft, zal 31leven, al ware hij ook 32gestorven;
30 Dat is, Ik ben de Auteur en Oorzaak der opstanding en des levens.
f Joh. 1:4; 5:24; 14:6. verwijsteksten
g Joh. 3:16, 36; 6:47. 1 Joh. 5:10. verwijsteksten
31 Dat is, zal tot het eeuwige leven weder opgewekt worden.
32 Namelijk naar het lichaam.
   
26 καὶ πᾶς ὁ ζῶν καὶ πιστεύων εἰς ἐμέ, οὐ μὴ ἀποθάνῃ εἰς τὸν αἰῶνα. πιστεύεις τοῦτο; 26 hEn een iegelijk die leeft en in Mij gelooft, zal 33niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat?
h Joh. 6:51. verwijsteksten
33 Namelijk den eeuwigen en tweeden dood, Openb. 20:6. verwijsteksten
   
27 λέγει αὐτῷ, Ναί, Κύριε· ἐγὼ πεπίστευκα, ὅτι σὺ εἶ ὁ Χριστός, ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ, ὁ εἰς τὸν κόσμον ἐρχόμενος. 27 Zij zeide tot Hem: Ja Heere; iik heb geloofd dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou.
i Matth. 16:16. Mark. 8:29. Luk. 9:20. Joh. 6:69. verwijsteksten
   
28 καὶ ταῦτα εἰποῦσα ἀπῆλθε, καὶ ἐφώνησε Μαρίαν τὴν ἀδελφὴν αὐτῆς λάθρα, εἰποῦσα, Ὁ διδάσκαλος πάρεστι καὶ φωνεῖ σε. 28 En dit gezegd hebbende, ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk, zeggende: De Meester is daar en Hij roept u.
29 ἐκείνη ὡς ἤκουσεν, ἐγείρεται ταχὺ καὶ ἔρχεται πρὸς αὐτόν. 29 Deze, als zij dat hoorde, stond haastelijk op en ging tot Hem.
30 (οὔπω δὲ ἐληλύθει ὁ Ἰησοῦς εἰς τὴν κώμην, ἀλλ’ ἦν ἐν τῷ τόπῳ ὅπου ὑπήντησεν αὐτῷ ἡ Μάρθα.) 30 (Jezus nu was nog in 34het vlek niet gekomen, maar was in de plaats waar Hem Martha tegemoetgekomen was.)
34 Namelijk van Bethanië.
   
31 οἱ οὖν Ἰουδαῖοι οἱ ὄντες μετ’ αὐτῆς ἐν τῇ οἰκίᾳ καὶ παραμυθούμενοι αὐτήν, ἰδόντες τὴν Μαρίαν ὅτι ταχέως ἀνέστη καὶ ἐξῆλθεν, ἠκολούθησαν αὐτῇ, λέγοντες ὅτι ὑπάγει εἰς τὸ μνημεῖον, ἵνα κλαύσῃ ἐκεῖ. 31 De Joden dan die met haar in het huis waren en haar vertroostten, ziende Maria dat zij haastelijk opstond en uitging, volgden haar, zeggende: Zij gaat naar 35het graf, opdat zij aldaar wene.
35 Namelijk dat buiten het vlek was, naar de gewoonte der Joden.
   
32 ἡ οὖν Μαρία, ὡς ἦλθεν ὅπου ἦν ὁ Ἰησοῦς, ἰδοῦσα αὐτόν, ἔπεσεν εἰς τοὺς πόδας αὐτοῦ, λέγουσα αὐτῷ, Κύριε, εἰ ἦς ὧδε, οὐκ ἂν ἀπέθανέ μου ὁ ἀδελφός. 32 Maria dan, als zij kwam waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven.
33 Ἰησοῦς οὖν ὡς εἶδεν αὐτὴν κλαίουσαν, καὶ τοὺς συνελθόντας αὐτῇ Ἰουδαίους κλαίοντας, ἐνεβριμήσατο τῷ πνεύματι, καὶ ἐτάραξεν ἑαυτόν, 33 Jezus dan, als Hij haar zag wenen, en de Joden die met haar kwamen, ook wenen, werd 36zeer bewogen in den geest en 37ontroerde Zichzelven,
36 Of: zeer gestoord, in Zijn gemoed. Zie ook vers 38. verwijsteksten
37 Namelijk door medelijden en droefheid, Hebr. 4:15. verwijsteksten
   
34 καὶ εἶπε, Ποῦ τεθείκατε αὐτόν; λέγουσιν αὐτῷ, Κύριε, ἔρχου καὶ ἴδε. 34 En zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie het.
35 ἐδάκρυσεν ὁ Ἰησοῦς. 35 kJezus 38weende.
k Luk. 19:41. verwijsteksten
38 Of: liet tranen.
   
36 ἔλεγον οὖν οἱ Ἰουδαῖοι, Ἴδε πῶς ἐφίλει αὐτόν. 36 De Joden dan zeiden: Zie hoe lief Hij hem had.
37 τινὲς δὲ ἐξ αὐτῶν εἶπον, Οὐκ ἠδύνατο οὗτος, ὁ ἀνοίξας τοὺς ὀφθαλμοὺς τοῦ τυφλοῦ, ποιῆσαι ἵνα καὶ οὗτος μὴ ἀποθάνῃ; 37 En sommigen uit hen zeiden: Kon Hij lDie de ogen des blinden geopend heeft, niet maken dat ook deze niet gestorven ware?
l Joh. 9:6. verwijsteksten
   
38 Ἰησοῦς οὖν πάλιν ἐμβριμώμενος ἐν ἑαυτῷ ἔρχεται εἰς τὸ μνημεῖον. ἦν δὲ σπήλαιον, καὶ λίθος ἐπέκειτο ἐπ’ αὐτῷ. 38 Jezus dan wederom in Zichzelven zeer bewogen zijnde, kwam tot het graf; en het was een spelonk, en een steen was 39daarop gelegd.
39 Of: daartegen.
   
39 λέγει ὁ Ἰησοῦς, Ἄρατε τὸν λίθον. λέγει αὐτῷ ἡ ἀδελφὴ τοῦ τεθνηκότος Μάρθα, Κύριε, ἤδη ὄζει· τεταρταῖος γάρ ἐστι. 39 Jezus zeide: Neemt den steen weg. Martha, de zuster des gestorvenen, zeide tot Hem: Heere, hij riekt nu al, want hij heeft vier dagen 40aldaar gelegen.
40 Namelijk in het graf, gelijk blijkt uit het 17de vers. Gr. hij is vierdagig.
   
40 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Οὐκ εἶπόν σοι, ὅτι ἐὰν πιστεύσῃς, ὄψει τὴν δόξαν τοῦ Θεοῦ; 40 Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd, dat zo gij gelooft, gij 41de heerlijkheid Gods zien zult?
41 Dat is, de wonderbaarlijke opwekking van uw broeder, waardoor de kracht Gods gezien en Zijn eer verbreid wordt.
   
41 ἦραν οὖν τὸν λίθον, οὗ ἦν ὁ τεθνηκὼς κείμενος. ὁ δὲ Ἰησοῦς ἦρε τοὺς ὀφθαλμοὺς ἄνω, καὶ εἶπε, Πάτερ, εὐχαριστῶ σοι ὅτι ἤκουσάς μου. 41 Zij namen dan den steen weg, waar de gestorvene 42lag. En Jezus hief de ogen opwaarts en 43zeide: Vader, Ik dank U dat Gij Mij gehoord hebt.
42 Gr. was liggende.
43 Christus bidt Zijn Vader, niet omdat Hij als Zone Gods de macht niet zou hebben om doden te verwekken, Joh. 5:21, maar omdat Hij als Middelaar Zich in het gebruik dezer macht den wil des Vaders had onderworpen, Filipp. 2:7, 8. Hebr. 10:7. verwijsteksten
   
42 ἐγὼ δὲ ᾔδειν ὅτι πάντοτέ μου ἀκούεις· ἀλλὰ διὰ τὸν ὄχλον τὸν περιεστῶτα εἶπον, ἵνα πιστεύσωσιν ὅτι σύ με ἀπέστειλας. 42 Doch Ik wist dat Gij Mij altijd hoort; mmaar om der schare wil die rondom staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij zouden geloven dat Gij Mij gezonden hebt.
m Joh. 12:30. verwijsteksten
   
43 καὶ ταῦτα εἰπών, φωνῇ μεγάλῃ ἐκραύγασε, Λάζαρε, δεῦρο ἔξω. 43 En als Hij dit gezegd had, riep Hij met grote stem: Lázarus, kom uit.
44 καὶ ἐξῆλθεν ὁ τεθνηκώς, δεδεμένος τοὺς πόδας καὶ τὰς χεῖρας κειρίαις, καὶ ἡ ὄψις αὐτοῦ σουδαρίῳ περιεδέδετο. λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Λύσατε αὐτόν, καὶ ἄφετε ὑπάγειν. 44 En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen en voeten met 44grafdoeken, en zijn aangezicht was omwonden nmet een zweetdoek. Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem en laat hem heengaan.
44 Of: windelbanden, waarmede hij begraven was, naar de gewoonte der Joden, Joh. 20:6, 7. verwijsteksten
n Joh. 20:7. verwijsteksten
   
45 Πολλοὶ οὖν ἐκ τῶν Ἰουδαίων, οἱ ἐλθόντες πρὸς τὴν Μαρίαν καὶ θεασάμενοι ἃ ἐποίησεν ὁ Ἰησοῦς, ἐπίστευσαν εἰς αὐτόν. 45 Velen dan uit de Joden die tot Maria gekomen waren, en aanschouwd hadden hetgeen Jezus gedaan had, geloofden in Hem.
46 τινὲς δὲ ἐξ αὐτῶν ἀπῆλθον πρὸς τοὺς Φαρισαίους, καὶ εἶπον αὐτοῖς ἃ ἐποίησεν ὁ Ἰησοῦς. 46 Maar sommigen van hen gingen tot de farizeeën, en zeiden tot hen hetgeen Jezus gedaan had.
  
Het besluit om Jezus te doden
47 Συνήγαγον οὖν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι συνέδριον, καὶ ἔλεγον, Τί ποιοῦμεν; ὅτι οὗτος ὁ ἄνθρωπος πολλὰ σημεῖα ποιεῖ. 47 oDe overpriesters dan en de farizeeën vergaderden 45den Raad, en zeiden: pWat zullen wij doen? Want deze Mens doet vele tekenen.
o Ps. 2:2. Matth. 26:3. Mark. 14:1. Luk. 22:2. Hand. 4:27. verwijsteksten
45 Gr. synedrion, van welken zie Matth. 5:22. verwijsteksten
p Joh. 12:19. verwijsteksten
   
48 ἐὰν ἀφῶμεν αὐτὸν οὕτω, πάντες πιστεύσουσιν εἰς αὐτόν· καὶ ἐλεύσονται οἱ Ῥωμαῖοι καὶ ἀροῦσιν ἡμῶν καὶ τὸν τόπον καὶ τὸ ἔθνος. 48 Indien wij Hem alzo 46laten geworden, zij zullen allen in Hem geloven, en de Romeinen zullen 47komen en wegnemen beide 48onze plaats en volk.
46 Gr. aflaten.
47 Namelijk tegen ons als tegen rebellen.
48 De stad en tempel van Jeruzalem uitroeien.
   
49 εἷς δέ τις ἐξ αὐτῶν Καϊάφας, ἀρχιερεὺς ὢν τοῦ ἐνιαυτοῦ ἐκείνου, εἶπεν αὐτοῖς, Ὑμεῖς οὐκ οἴδατε οὐδέν, 49 En een uit hen, namelijk Kájafas, die 49deszelven jaars hogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets;
49 Het hogepriesterambt werd toen door de Romeinen vergeven voor zekeren tijd, somwijlen ook van jaar tot jaar, Luk. 3:2. Hand. 4:6, tegen de ordinantie Gods. Zie Num. 35:28. Joz. 20:6. Hebr. 7:23. verwijsteksten
   
50 οὐδὲ διαλογίζεσθε ὅτι συμφέρει ἡμῖν ἵνα εἷς ἄνθρωπος ἀποθάνῃ ὑπὲρ τοῦ λαοῦ, καὶ μὴ ὅλον τὸ ἔθνος ἀπόληται. 50 En gij overlegt niet qdat het ons nut is, 50dat één Mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga.
q Joh. 18:14. verwijsteksten
50 Hij verstond dit wel van den wereldlijken stand des Joodsen volks, maar God heeft zijn tong alzo gestierd dat hij onwetende geprofeteerd heeft van de vrucht van den dood van Christus, tot verzoening en behoudenis der uitverkoren kinderen Gods.
   
51 τοῦτο δὲ ἀφ’ ἑαυτοῦ οὐκ εἶπεν, ἀλλὰ ἀρχιερεὺς ὢν τοῦ ἐνιαυτοῦ ἐκείνου, προεφήτευσεν ὅτι ἔμελλεν ὁ Ἰησοῦς ἀποθνήσκειν ὑπὲρ τοῦ ἔθνους, 51 En dit zeide hij niet uit zichzelven; maar zijnde hogepriester deszelven jaars, profeteerde hij dat Jezus sterven zou voor 51het volk;
51 Namelijk der Joden.
   
52 καὶ οὐχ ὑπὲρ τοῦ ἔθνους μόνον, ἀλλ’ ἵνα καὶ τὰ τέκνα τοῦ Θεοῦ τὰ διεσκορπισμένα συναγάγῃ εἰς ἕν. 52 En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook 52de kinderen Gods die verstrooid waren, rtot 53één zou vergaderen.
52 Dat is, de uitverkorenen uit alle volken door de ganse wereld, Openb. 5:9. verwijsteksten
r Ef. 2:14, 15, 16. verwijsteksten
53 Namelijk lichaam, kudde of gemeente, gelijk Joh. 10:16. Ef. 2:14. verwijsteksten
   
53 ἀπ’ ἐκείνης οὖν τῆς ἡμέρας συνεβουλεύσαντο ἵνα ἀποκτείνωσιν αὐτόν. 53 Van dien dag dan af 54raadslaagden zij tezamen dat zij Hem doden zouden.
54 Dat is, besloten in hun Raad.
   
54 Ἰησοῦς οὖν οὐκέτι παρρησίᾳ περιεπάτει ἐν τοῖς Ἰουδαίοις, ἀλλὰ ἀπῆλθεν ἐκεῖθεν εἰς τὴν χώραν ἐγγὺς τῆς ἐρήμου, εἰς Ἐφραῒμ λεγομένην πόλιν, κἀκεῖ διέτριβε μετὰ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ. 54 Jezus dan wandelde niet meer vrijelijk onder de Joden, maar ging 55vandaar naar het land bij de woestijn, naar de stad genaamd 56Efraïm, en verkeerde aldaar met Zijn discipelen.
55 Namelijk van Jeruzalem en daaromtrent.
56 Anders: Efrem, welke sommigen menen te wezen de stad Efraïm of Efron, waarvan men leest 2 Kron. 13:19. verwijsteksten
   
55 ἦν δὲ ἐγγὺς τὸ πάσχα τῶν Ἰουδαίων· καὶ ἀνέβησαν πολλοὶ εἰς Ἱεροσόλυμα ἐκ τῆς χώρας πρὸ τοῦ πάσχα, ἵνα ἁγνίσωσιν ἑαυτούς. 55 En het 57pascha der Joden was nabij, en velen uit dat land gingen op naar Jeruzalem vóór het pascha, opdat zij zichzelven 58reinigden.
57 Dit was het laatste pascha dat Christus gehouden heeft, in hetwelk Hij gekruisigd is.
58 Namelijk volgens het bevel Gods, Num. 9:6. 2 Kron. 30:15. verwijsteksten
   
56 ἐζήτουν οὖν τὸν Ἰησοῦν, καὶ ἔλεγον μετ’ ἀλλήλων ἐν τῷ ἱερῷ ἑστηκότες, Τί δοκεῖ ὑμῖν; ὅτι οὐ μὴ ἔλθῃ εἰς τὴν ἑορτήν; 56 sZij zochten dan Jezus, en zeiden onder elkander, staande in den tempel: Wat dunkt u? Dunkt u dat 59Hij niet komen zal tot het feest?
s Joh. 7:11. verwijsteksten
59 Namelijk Jezus.
   
57 δεδώκεισαν δὲ καὶ οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι ἐντολήν, ἵνα ἐάν τις γνῷ ποῦ ἐστι, μηνύσῃ, ὅπως πιάσωσιν αὐτόν. 57 De overpriesters nu en de farizeeën hadden een gebod 60gegeven dat, zo iemand wist waar Hij was, hij het zou te kennen geven, opdat zij Hem mochten 61vangen.
60 Dat is, laten afkondigen.
61 Gr. grijpen.

Einde Johannes 11