Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 11 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 11

 De opwekking van Lázarus
1 Ἦν δέ τις ἀσθενῶν Λάζαρος ἀπὸ Βηθανίας, ἐκ τῆς κώμης Μαρίας καὶ Μάρθας τῆς ἀδελφῆς αὐτῆς. 1 EN er was een zeker man krank, genaamd Lázarus, van Bethanië, uit het vlek van Maria en haar zuster Martha.
2 (ἦν δὲ Μαρία ἡ ἀλείψασα τὸν Κύριον μύρῳ, καὶ ἐκμάξασα τοὺς πόδας αὐτοῦ ταῖς θριξὶν αὐτῆς, ἧς ὁ ἀδελφὸς Λάζαρος ἠσθένει.) 2 (aMaria nu was degene die den Heere gezalfd heeft met zalf, en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; welker broeder Lázarus krank was.) a Matth. 26:6. Mark. 14:3. Luk. 7:37. Joh. 12:3. verwijsteksten
3 ἀπέστειλαν οὖν αἱ ἀδελφαὶ πρὸς αὐτὸν λέγουσαι, Κύριε, ἴδε ὃν φιλεῖς ἀσθενεῖ. 3 Zijn zusters dan zonden tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien Gij liefhebt, is krank.
4 ἀκούσας δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Αὕτη ἡ ἀσθένεια οὐκ ἔστι πρὸς θάνατον, ἀλλ’ ὑπὲρ τῆς δόξης τοῦ Θεοῦ, ἵνα δοξασθῇ ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ δι’ αὐτῆς. 4 En Jezus dat horende, zeide: Deze krankheid is niet tot den dood, bmaar ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde. b vers 40. Joh. 9:3. verwijsteksten
5 ἠγάπα δὲ ὁ Ἰησοῦς τὴν Μάρθαν καὶ τὴν ἀδελφὴν αὐτῆς καὶ τὸν Λάζαρον. 5 Jezus nu had Martha en haar zuster en Lázarus lief.
6 ὡς οὖν ἤκουσεν ὅτι ἀσθενεῖ, τότε μὲν ἔμεινεν ἐν ᾧ ἦν τόπῳ δύο ἡμέρας. 6 Als Hij dan gehoord had dat hij krank was, toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats waar Hij was.
7 ἔπειτα μετὰ τοῦτο λέγει τοῖς μαθηταῖς, Ἄγωμεν εἰς τὴν Ἰουδαίαν πάλιν. 7 Daarna zeide Hij verder tot de discipelen: Laat ons wederom naar Judéa gaan.
8 λέγουσιν αὐτῷ οἱ μαθηταί, Ῥαββί, νῦν ἐζήτουν σε λιθάσαι οἱ Ἰουδαῖοι, καὶ πάλιν ὑπάγεις ἐκεῖ; 8 De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi, cde Joden hebben U nu onlangs gezocht te stenigen, en gaat Gij wederom derwaarts? c Joh. 8:59; 10:31. verwijsteksten
9 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς, Οὐχὶ δώδεκά εἰσιν ὧραι τῆς ἡμέρας; ἐάν τις περιπατῇ ἐν τῇ ἡμέρᾳ, οὐ προσκόπτει, ὅτι τὸ φῶς τοῦ κόσμου τούτου βλέπει. 9 Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Indien iemand in den dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet;
10 ἐὰν δέ τις περιπατῇ ἐν τῇ νυκτί, προσκόπτει, ὅτι τὸ φῶς οὐκ ἔστιν ἐν αὐτῷ. 10 Maar indien iemand in den nacht wandelt, zo stoot hij zich, overmits het licht in hem niet is.
11 ταῦτα εἶπε, καὶ μετὰ τοῦτο λέγει αὐτοῖς, Λάζαρος ὁ φίλος ἡμῶν κεκοίμηται· ἀλλὰ πορεύομαι ἵνα ἐξυπνίσω αὐτόν. 11 Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lázarus, onze vriend, dslaapt; maar Ik ga heen om hem uit den slaap op te wekken. d Matth. 9:24. Mark. 5:39. Luk. 8:52. verwijsteksten
12 εἶπον οὖν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, Κύριε, εἰ κεκοίμηται, σωθήσεται. 12 Zijn discipelen dan zeiden: Heere, indien hij slaapt, zo zal hij gezond worden.
13 εἰρήκει δὲ ὁ Ἰησοῦς περὶ τοῦ θανάτου αὐτοῦ· ἐκεῖνοι δὲ ἔδοξαν ὅτι περὶ τῆς κοιμήσεως τοῦ ὕπνου λέγει. 13 Doch Jezus had gesproken van zijn dood; maar zij meenden dat Hij sprak van de rust des slaaps.
14 τότε οὖν εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς παρρησίᾳ, Λάζαρος ἀπέθανε. 14 Toen zeide dan Jezus tot hen vrijuit: Lázarus is gestorven;
15 καὶ χαίρω δι’ ὑμᾶς, ἵνα πιστεύσητε, ὅτι οὐκ ἤμην ἐκεῖ· ἀλλ’ ἄγωμεν πρὸς αὐτόν. 15 En Ik ben blijde om uwentwil, dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij geloven moogt; doch laat ons tot hem gaan.
16 εἶπεν οὖν Θωμᾶς, ὁ λεγόμενος Δίδυμος, τοῖς συμμαθηταῖς, Ἄγωμεν καὶ ἡμεῖς, ἵνα ἀποθάνωμεν μετ’ αὐτοῦ. 16 Thomas dan, genaamd Dídymus, zeide tot zijn medediscipelen: Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven.
17 Ἐλθὼν οὖν ὁ Ἰησοῦς εὗρεν αὐτὸν τέσσαρας ἡμέρας ἤδη ἔχοντα ἐν τῷ μνημείῳ. 17 Jezus dan gekomen zijnde, vond dat hij nu vier dagen in het graf geweest was.
18 (ἦν δὲ ἡ Βηθανία ἐγγὺς τῶν Ἱεροσολύμων, ὡς ἀπὸ σταδίων δεκαπέντε.) 18 (Bethanië nu was nabij Jeruzalem, omtrent vijftien stadiën vandaar.)
19 καὶ πολλοὶ ἐκ τῶν Ἰουδαίων ἐληλύθεισαν πρὸς τὰς περὶ Μάρθαν καὶ Μαρίαν, ἵνα παραμυθήσωνται αὐτὰς περὶ τοῦ ἀδελφοῦ αὐτῶν. 19 En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij haar vertroosten zouden over haar broeder.
20 ἡ οὖν Μάρθα, ὡς ἤκουσεν ὅτι ὁ Ἰησοῦς ἔρχεται, ὑπήντησεν αὐτῷ· Μαρία δὲ ἐν τῷ οἴκῳ ἐκαθέζετο. 20 Martha dan, als zij hoorde dat Jezus kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten.
21 εἶπεν οὖν ἡ Μάρθα πρὸς τὸν Ἰησοῦν, Κύριε, εἰ ἦς ὧδε, ὁ ἀδελφός μου οὐκ ἂν ἐτεθνήκει. 21 Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven;
22 ἀλλὰ καὶ νῦν οἶδα ὅτι ὅσα ἂν αἰτήσῃ τὸν Θεόν, δώσει σοι ὁ Θεός. 22 Maar ook nu weet ik, dat alles wat Gij van God begeren zult, God U het geven zal.
23 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Ἀναστήσεται ὁ ἀδελφός σου. 23 Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal weder opstaan.
24 λέγει αὐτῷ Μάρθα, Οἶδα ὅτι ἀναστήσεται ἐν τῇ ἀναστάσει ἐν τῇ ἐσχάτῃ ἡμέρᾳ. 24 Martha zeide tot Hem: Ik weet dat hij opstaan zal in de eopstanding ten laatsten dage. e Dan. 12:2. Luk. 14:14. Joh. 5:29. verwijsteksten
25 εἶπεν αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Ἐγώ εἰμι ἡ ἀνάστασις καὶ ἡ ζωή· ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, κἂν ἀποθάνῃ, ζήσεται· 25 Jezus zeide tot haar: fIk ben de Opstanding en het Leven; gdie in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven; f Joh. 1:4; 5:24; 14:6. g Joh. 3:16, 36; 6:47. 1 Joh. 5:10. verwijsteksten
26 καὶ πᾶς ὁ ζῶν καὶ πιστεύων εἰς ἐμέ, οὐ μὴ ἀποθάνῃ εἰς τὸν αἰῶνα. πιστεύεις τοῦτο; 26 hEn een iegelijk die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? h Joh. 6:51. verwijsteksten
27 λέγει αὐτῷ, Ναί, Κύριε· ἐγὼ πεπίστευκα, ὅτι σὺ εἶ ὁ Χριστός, ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ, ὁ εἰς τὸν κόσμον ἐρχόμενος. 27 Zij zeide tot Hem: Ja Heere; iik heb geloofd dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou. i Matth. 16:16. Mark. 8:29. Luk. 9:20. Joh. 6:69. verwijsteksten
28 καὶ ταῦτα εἰποῦσα ἀπῆλθε, καὶ ἐφώνησε Μαρίαν τὴν ἀδελφὴν αὐτῆς λάθρα, εἰποῦσα, Ὁ διδάσκαλος πάρεστι καὶ φωνεῖ σε. 28 En dit gezegd hebbende, ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk, zeggende: De Meester is daar en Hij roept u.
29 ἐκείνη ὡς ἤκουσεν, ἐγείρεται ταχὺ καὶ ἔρχεται πρὸς αὐτόν. 29 Deze, als zij dat hoorde, stond haastelijk op en ging tot Hem.
30 (οὔπω δὲ ἐληλύθει ὁ Ἰησοῦς εἰς τὴν κώμην, ἀλλ’ ἦν ἐν τῷ τόπῳ ὅπου ὑπήντησεν αὐτῷ ἡ Μάρθα.) 30 (Jezus nu was nog in het vlek niet gekomen, maar was in de plaats waar Hem Martha tegemoetgekomen was.)
31 οἱ οὖν Ἰουδαῖοι οἱ ὄντες μετ’ αὐτῆς ἐν τῇ οἰκίᾳ καὶ παραμυθούμενοι αὐτήν, ἰδόντες τὴν Μαρίαν ὅτι ταχέως ἀνέστη καὶ ἐξῆλθεν, ἠκολούθησαν αὐτῇ, λέγοντες ὅτι ὑπάγει εἰς τὸ μνημεῖον, ἵνα κλαύσῃ ἐκεῖ. 31 De Joden dan die met haar in het huis waren en haar vertroostten, ziende Maria dat zij haastelijk opstond en uitging, volgden haar, zeggende: Zij gaat naar het graf, opdat zij aldaar wene.
32 ἡ οὖν Μαρία, ὡς ἦλθεν ὅπου ἦν ὁ Ἰησοῦς, ἰδοῦσα αὐτόν, ἔπεσεν εἰς τοὺς πόδας αὐτοῦ, λέγουσα αὐτῷ, Κύριε, εἰ ἦς ὧδε, οὐκ ἂν ἀπέθανέ μου ὁ ἀδελφός. 32 Maria dan, als zij kwam waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven.
33 Ἰησοῦς οὖν ὡς εἶδεν αὐτὴν κλαίουσαν, καὶ τοὺς συνελθόντας αὐτῇ Ἰουδαίους κλαίοντας, ἐνεβριμήσατο τῷ πνεύματι, καὶ ἐτάραξεν ἑαυτόν, 33 Jezus dan, als Hij haar zag wenen, en de Joden die met haar kwamen, ook wenen, werd zeer bewogen in den geest en ontroerde Zichzelven,
34 καὶ εἶπε, Ποῦ τεθείκατε αὐτόν; λέγουσιν αὐτῷ, Κύριε, ἔρχου καὶ ἴδε. 34 En zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie het.
35 ἐδάκρυσεν ὁ Ἰησοῦς. 35 kJezus weende. k Luk. 19:41. verwijsteksten
36 ἔλεγον οὖν οἱ Ἰουδαῖοι, Ἴδε πῶς ἐφίλει αὐτόν. 36 De Joden dan zeiden: Zie hoe lief Hij hem had.
37 τινὲς δὲ ἐξ αὐτῶν εἶπον, Οὐκ ἠδύνατο οὗτος, ὁ ἀνοίξας τοὺς ὀφθαλμοὺς τοῦ τυφλοῦ, ποιῆσαι ἵνα καὶ οὗτος μὴ ἀποθάνῃ; 37 En sommigen uit hen zeiden: Kon Hij lDie de ogen des blinden geopend heeft, niet maken dat ook deze niet gestorven ware? l Joh. 9:6. verwijsteksten
38 Ἰησοῦς οὖν πάλιν ἐμβριμώμενος ἐν ἑαυτῷ ἔρχεται εἰς τὸ μνημεῖον. ἦν δὲ σπήλαιον, καὶ λίθος ἐπέκειτο ἐπ’ αὐτῷ. 38 Jezus dan wederom in Zichzelven zeer bewogen zijnde, kwam tot het graf; en het was een spelonk, en een steen was daarop gelegd.
39 λέγει ὁ Ἰησοῦς, Ἄρατε τὸν λίθον. λέγει αὐτῷ ἡ ἀδελφὴ τοῦ τεθνηκότος Μάρθα, Κύριε, ἤδη ὄζει· τεταρταῖος γάρ ἐστι. 39 Jezus zeide: Neemt den steen weg. Martha, de zuster des gestorvenen, zeide tot Hem: Heere, hij riekt nu al, want hij heeft vier dagen aldaar gelegen.
40 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Οὐκ εἶπόν σοι, ὅτι ἐὰν πιστεύσῃς, ὄψει τὴν δόξαν τοῦ Θεοῦ; 40 Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd, dat zo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult?
41 ἦραν οὖν τὸν λίθον, οὗ ἦν ὁ τεθνηκὼς κείμενος. ὁ δὲ Ἰησοῦς ἦρε τοὺς ὀφθαλμοὺς ἄνω, καὶ εἶπε, Πάτερ, εὐχαριστῶ σοι ὅτι ἤκουσάς μου. 41 Zij namen dan den steen weg, waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen opwaarts en zeide: Vader, Ik dank U dat Gij Mij gehoord hebt.
42 ἐγὼ δὲ ᾔδειν ὅτι πάντοτέ μου ἀκούεις· ἀλλὰ διὰ τὸν ὄχλον τὸν περιεστῶτα εἶπον, ἵνα πιστεύσωσιν ὅτι σύ με ἀπέστειλας. 42 Doch Ik wist dat Gij Mij altijd hoort; mmaar om der schare wil die rondom staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij zouden geloven dat Gij Mij gezonden hebt. m Joh. 12:30. verwijsteksten
43 καὶ ταῦτα εἰπών, φωνῇ μεγάλῃ ἐκραύγασε, Λάζαρε, δεῦρο ἔξω. 43 En als Hij dit gezegd had, riep Hij met grote stem: Lázarus, kom uit.
44 καὶ ἐξῆλθεν ὁ τεθνηκώς, δεδεμένος τοὺς πόδας καὶ τὰς χεῖρας κειρίαις, καὶ ἡ ὄψις αὐτοῦ σουδαρίῳ περιεδέδετο. λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Λύσατε αὐτόν, καὶ ἄφετε ὑπάγειν. 44 En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken, en zijn aangezicht was omwonden nmet een zweetdoek. Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem en laat hem heengaan. n Joh. 20:7. verwijsteksten
45 Πολλοὶ οὖν ἐκ τῶν Ἰουδαίων, οἱ ἐλθόντες πρὸς τὴν Μαρίαν καὶ θεασάμενοι ἃ ἐποίησεν ὁ Ἰησοῦς, ἐπίστευσαν εἰς αὐτόν. 45 Velen dan uit de Joden die tot Maria gekomen waren, en aanschouwd hadden hetgeen Jezus gedaan had, geloofden in Hem.
46 τινὲς δὲ ἐξ αὐτῶν ἀπῆλθον πρὸς τοὺς Φαρισαίους, καὶ εἶπον αὐτοῖς ἃ ἐποίησεν ὁ Ἰησοῦς. 46 Maar sommigen van hen gingen tot de farizeeën, en zeiden tot hen hetgeen Jezus gedaan had.
  
Het besluit om Jezus te doden
47 Συνήγαγον οὖν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι συνέδριον, καὶ ἔλεγον, Τί ποιοῦμεν; ὅτι οὗτος ὁ ἄνθρωπος πολλὰ σημεῖα ποιεῖ. 47 oDe overpriesters dan en de farizeeën vergaderden den Raad, en zeiden: pWat zullen wij doen? Want deze Mens doet vele tekenen. o Ps. 2:2. Matth. 26:3. Mark. 14:1. Luk. 22:2. Hand. 4:27. p Joh. 12:19. verwijsteksten
48 ἐὰν ἀφῶμεν αὐτὸν οὕτω, πάντες πιστεύσουσιν εἰς αὐτόν· καὶ ἐλεύσονται οἱ Ῥωμαῖοι καὶ ἀροῦσιν ἡμῶν καὶ τὸν τόπον καὶ τὸ ἔθνος. 48 Indien wij Hem alzo laten geworden, zij zullen allen in Hem geloven, en de Romeinen zullen komen en wegnemen beide onze plaats en volk.
49 εἷς δέ τις ἐξ αὐτῶν Καϊάφας, ἀρχιερεὺς ὢν τοῦ ἐνιαυτοῦ ἐκείνου, εἶπεν αὐτοῖς, Ὑμεῖς οὐκ οἴδατε οὐδέν, 49 En een uit hen, namelijk Kájafas, die deszelven jaars hogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets;
50 οὐδὲ διαλογίζεσθε ὅτι συμφέρει ἡμῖν ἵνα εἷς ἄνθρωπος ἀποθάνῃ ὑπὲρ τοῦ λαοῦ, καὶ μὴ ὅλον τὸ ἔθνος ἀπόληται. 50 En gij overlegt niet qdat het ons nut is, dat één Mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga. q Joh. 18:14. verwijsteksten
51 τοῦτο δὲ ἀφ’ ἑαυτοῦ οὐκ εἶπεν, ἀλλὰ ἀρχιερεὺς ὢν τοῦ ἐνιαυτοῦ ἐκείνου, προεφήτευσεν ὅτι ἔμελλεν ὁ Ἰησοῦς ἀποθνήσκειν ὑπὲρ τοῦ ἔθνους, 51 En dit zeide hij niet uit zichzelven; maar zijnde hogepriester deszelven jaars, profeteerde hij dat Jezus sterven zou voor het volk;
52 καὶ οὐχ ὑπὲρ τοῦ ἔθνους μόνον, ἀλλ’ ἵνα καὶ τὰ τέκνα τοῦ Θεοῦ τὰ διεσκορπισμένα συναγάγῃ εἰς ἕν. 52 En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods die verstrooid waren, rtot één zou vergaderen. r Ef. 2:14, 15, 16. verwijsteksten
53 ἀπ’ ἐκείνης οὖν τῆς ἡμέρας συνεβουλεύσαντο ἵνα ἀποκτείνωσιν αὐτόν. 53 Van dien dag dan af raadslaagden zij tezamen dat zij Hem doden zouden.
54 Ἰησοῦς οὖν οὐκέτι παρρησίᾳ περιεπάτει ἐν τοῖς Ἰουδαίοις, ἀλλὰ ἀπῆλθεν ἐκεῖθεν εἰς τὴν χώραν ἐγγὺς τῆς ἐρήμου, εἰς Ἐφραῒμ λεγομένην πόλιν, κἀκεῖ διέτριβε μετὰ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ. 54 Jezus dan wandelde niet meer vrijelijk onder de Joden, maar ging vandaar naar het land bij de woestijn, naar de stad genaamd Efraïm, en verkeerde aldaar met Zijn discipelen.
55 ἦν δὲ ἐγγὺς τὸ πάσχα τῶν Ἰουδαίων· καὶ ἀνέβησαν πολλοὶ εἰς Ἱεροσόλυμα ἐκ τῆς χώρας πρὸ τοῦ πάσχα, ἵνα ἁγνίσωσιν ἑαυτούς. 55 En het pascha der Joden was nabij, en velen uit dat land gingen op naar Jeruzalem vóór het pascha, opdat zij zichzelven reinigden.
56 ἐζήτουν οὖν τὸν Ἰησοῦν, καὶ ἔλεγον μετ’ ἀλλήλων ἐν τῷ ἱερῷ ἑστηκότες, Τί δοκεῖ ὑμῖν; ὅτι οὐ μὴ ἔλθῃ εἰς τὴν ἑορτήν; 56 sZij zochten dan Jezus, en zeiden onder elkander, staande in den tempel: Wat dunkt u? Dunkt u dat Hij niet komen zal tot het feest? s Joh. 7:11. verwijsteksten
57 δεδώκεισαν δὲ καὶ οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι ἐντολήν, ἵνα ἐάν τις γνῷ ποῦ ἐστι, μηνύσῃ, ὅπως πιάσωσιν αὐτόν. 57 De overpriesters nu en de farizeeën hadden een gebod gegeven dat, zo iemand wist waar Hij was, hij het zou te kennen geven, opdat zij Hem mochten vangen.

Einde Johannes 11