Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 1 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Tὸ κατὰ Ἰωάννην ἁγίον εὐαγγέλιον

Het heilig Evangelie, naar de beschrijving van *Johannes

* Johannes is geweest een zoon van Zebedeüs en Salome, Matth. 4:21; 10:2, en een broeder van Jakobus, die toegenaamd was de grote, Mark. 3:17; is van een visser tot een apostel van Christus van Hem beroepen, Matth. 4:21; 10:2, en van Christus bijzonder bemind, Joh. 13:23; 21:20, waarom hem Christus met Petrus en Jakobus ook bij Zich genomen heeft om enige bijzondere wonderen, Zijn heerlijkheid op den berg en Zijn strijd in het hofken te aanschouwen, zie Mark. 1:29. Luk. 8:51. Matth. 17:1; 26:37, en heeft Zijn moeder aan hem bevolen, als Hij aan het kruis hing, Joh. 19:26, 27. Zie van hem verder Mark. 9:2. Luk. 9:54. Hand. 1:13; 3:1; 12:2. Gal. 2:9. De kerkelijke historieschrijvers getuigen dat hij allerlangst geleefd heeft van al de apostelen, oud geworden zijnde over de negentig jaren, en gestorven zou zijn in het honderd en tweede jaar na de geboorte van Christus; dat hij van den keizer Domitianus zou gebannen geweest zijn in het eiland Patmos, Openb. 1:9, en onder den keizer Nerva wedergekomen zijn te Efeze. Zie Eusebius, Historia Ecclesiastica, boek 3, hfdst. 16. Hieronymus in Cat. Script. Eccl. Hij heeft geschreven dit Evangelie, drie zendbrieven en de Openbaring. verwijsteksten
 

Johannes 1

1 De Persoon van Christus wordt beschreven, dat Hij is het eeuwige Woord Gods, ware God, Schepper aller dingen, het Leven en Licht der mensen, voornamelijk dergenen die in Hem geloven. 14 En dat dit Woord is vlees geworden. 15 Johannes de Doper geeft getuigenis van de waardigheid van Zijn Persoon en ambt. 23 Alsmede van zijn eigen beroeping. 29 Verklaart wederom dat Christus is het Lam en de Zone Gods. 32 En dat Hij hem bekend is gemaakt door het nederdalen van den Heiligen Geest op Hem. 37 Op welke getuigenis twee discipelen van Johannes Christus volgen. 41 Van welke de ene, namelijk Andreas, zijn broeder Simon ook tot Christus brengt. 43 Die hem geeft den naam van Petrus. 44 Christus beroept Filippus. 46 En Filippus brengt Nathanaël tot Christus. 49 Die Hem voor den Zone Gods erkent, en voor een discipel ontvangen wordt.
  
Het vlees geworden Woord
1 Ἐν ἀρχῇ ἦν ὁ Λόγος, καὶ ὁ Λόγος ἦν πρὸς τὸν Θεόν, καὶ Θεὸς ἦν ὁ Λόγος. 1 INa den 1beginne was 2het Woord, en het Woord was b3bij God, en het Woord 4was God.
a Spr. 8:22. 1 Joh. 1:1. verwijsteksten
1 Namelijk der schepping aller dingen, zie Gen. 1:1, en dienvolgens van eeuwigheid; alzo voor de schepping anders niet was dan de eeuwigheid, Joh. 17:5. Ef. 1:4. verwijsteksten
2 Gr. ho logos, dat is, het woord, of het zelfstandige woord, en de rede; gelijk ook het woordje rede bij ons zo de inwendige rede of het verstand des mensen, als het uitwendige woord, waarmede de inwendige rede aan anderen verklaard wordt, betekent. Aldus wordt Christus, de Zone Gods, genaamd van Johannes, niet alleen hier, maar ook elders, 1 Joh. 1:1; 5:7. Openb. 19:13, zo omdat Hij is de Wijsheid des Vaders en het uitgedrukte Beeld Zijns Persoons, Spr. 8:1, 12, 24. Kol. 1:15. Hebr. 1:3, alsook omdat de Vader door Hem Zijn verborgen raad van onze zaligheid den mensen zo in het Oude als in het Nieuwe Testament heeft geopenbaard, Joh. 1:18. Hebr. 1:1. verwijsteksten
b 1 Joh. 1:2. verwijsteksten
3 Namelijk den Vader, als een onderscheiden Persoon van den Vader. Zie vers 18. verwijsteksten
4 Dat is, was het enig en eeuwig Goddelijk Wezen deelachtig, met den Vader en den Heiligen Geest, Joh. 10:30. 1 Joh. 5:7. verwijsteksten
   
2 οὗτος ἦν ἐν ἀρχῇ πρὸς τὸν Θεόν. 2 cDit was in den beginne bij God.
c Joh. 17:5. verwijsteksten
   
3 πάντα δι’ αὐτοῦ ἐγένετο, καὶ χωρὶς αὐτοῦ ἐγένετο οὐδὲ ἓν ὃ γέγονεν. 3 dAlle dingen zijn door Hetzelve 5gemaakt, en 6zonder Hetzelve is 7geen ding gemaakt dat gemaakt is.
d Gen. 1:3. Ps. 33:6. Ef. 3:9. Kol. 1:16. Hebr. 1:2. verwijsteksten
5 Gr. geworden, dat is, geschapen.
6 Want de Vader heeft met en door den Zoon de wereld geschapen, Joh. 5:18, 19. verwijsteksten
7 Gr. ook niet één ding.
   
4 ἐν αὐτῷ ζωὴ ἦν, καὶ ἡ ζωὴ ἦν τὸ φῶς τῶν ἀνθρώπων, 4 eIn 8Hetzelve was 9het Leven, en f10het Leven was 11het Licht der mensen.
e Joh. 5:26. 1 Joh. 5:11. verwijsteksten
8 Namelijk Woord.
9 Dat is, de Oorsprong en Fontein des levens, gelijk Ps. 36:10. Hand. 17:28. verwijsteksten
f Joh. 8:12; 9:5; 12:46. verwijsteksten
10 Dat is, het Woord, Hetwelk de Auteur des levens is.
11 Dat is, de Auteur en Oorsprong van het licht, namelijk van het vernuft en verstand, met hetwelk de mens in de schepping begiftigd was.
   
5 καὶ τὸ φῶς ἐν τῇ σκοτίᾳ φαίνει, καὶ ἡ σκοτία αὐτὸ οὐ κατέλαβεν. 5 gEn 12het Licht 13schijnt 14in de duisternis, en 15de duisternis heeft Hetzelve niet begrepen.
g Joh. 3:19. verwijsteksten
12 Dat is, datzelve Woord, Hetwelk de mensen verlicht.
13 Dat is, verlicht het verstand des mensen met enige kennis van Gods natuur en dienst, die na den val in den mens nog overgebleven is. Zie hiervan breder Rom. 1:19, 20. verwijsteksten
14 Dat is, in het verstand des mensen door den val en de zonde verduisterd, Hand. 26:18. verwijsteksten
15 Dat is, de verdorven mensen hebben dat licht hetwelk in hen overgebleven was, niet gebruikt om den Zone Gods, den Auteur van dit licht, recht te kennen, dienen en eren, Rom. 1:21, 22. 1 Kor. 1:21. verwijsteksten
   
6 ἐγένετο ἄνθρωπος ἀπεσταλμένος παρὰ Θεοῦ, ὄνομα αὐτῷ Ἰωάννης. 6 hEr was een mens 16van God gezonden, wiens 17naam was Johannes.
h vers 33. Mal. 3:1. Matth. 3:1. Mark. 1:2, 4. Luk. 3:3; 7:27. verwijsteksten
16 Van deze zending zie Luk. 3:2. verwijsteksten
17 Zie van dezen naam Luk. 1:13, 63. verwijsteksten
   
7 οὗτος ἦλθεν εἰς μαρτυρίαν, ἵνα μαρτυρήσῃ περὶ τοῦ φωτός, ἵνα πάντες πιστεύσωσι δι’ αὐτοῦ. 7 Deze kwam tot een getuigenis, om van 18het Licht te getuigen, opdat zij allen 19door hem geloven zouden.
18 Dat is, van dat eeuwige Woord, waardoor de mensen ook ter zaligheid verlicht worden.
19 Namelijk Johannes, gelijk 1 Kor. 3:5. verwijsteksten
   
8 οὐκ ἦν ἐκεῖνος τὸ φῶς, ἀλλ’ ἵνα μαρτυρήσῃ περὶ τοῦ φωτός. 8 Hij was het Licht niet, maar was gezonden opdat hij van het Licht getuigen zou.
9 ἦν τὸ φῶς τὸ ἀληθινόν, ὃ φωτίζει πάντα ἄνθρωπον ἐρχόμενον εἰς τὸν κόσμον. 9 iDit was het waarachtige Licht, Hetwelk 20verlicht 21een iegelijk mens, 22komende in de wereld.
i Joh. 8:12; 9:5; 12:46. verwijsteksten
20 Namelijk met rede en verstand.
21 Gr. alle.
22 Namelijk door de natuurlijke geboorte, gelijk Joh. 18:37. verwijsteksten
   
10 ἐν τῷ κόσμῳ ἦν, καὶ ὁ κόσμος δι’ αὐτοῦ ἐγένετο, καὶ ὁ κόσμος αὐτὸν οὐκ ἔγνω. 10 Hij was 23in de wereld, ken de wereld is door Hem 24gemaakt; en de 25wereld heeft Hem niet gekend.
23 Namelijk als een Onderhouder en Regeerder van alles.
k Hebr. 1:2; 11:3. verwijsteksten
24 Gr. geworden.
25 Dat is, de onwedergeboren mensen door hun natuurlijke wijsheid; noch gelijk ter zaligheid nodig was, 1 Kor. 1:21. verwijsteksten
   
11 εἰς τὰ ἴδια ἦλθε, καὶ οἱ ἴδιοι αὐτὸν οὐ παρέλαβον. 11 Hij is gekomen tot 26het Zijne, en 27de Zijnen hebben Hem niet 28aangenomen.
26 Of: in Zijn eigen, namelijk land of volk, dat is, tot het Israëlitische volk, uit welk Hij Zijn menselijke natuur heeft aangenomen, Rom. 9:5, en hetwelk Hij tot Zijn eigendom had verkoren, en tot hetwelk Hij bijzonderlijk gekomen is, niet alleen na Zijn menswording door de predicatie des Evangelies, maar ook voor Zijn menswording door velerlei verschijningen, openbaringen en verlossingen, Deut. 7:6. Ps. 147:19, 20. verwijsteksten
27 Dat is, het meeste deel derzelver Israëlieten, die tot het uitwendig verbond behoorden en daarom de Zijnen hier genaamd worden.
28 Namelijk door een waar geloof.
   
12 ὅσοι δὲ ἔλαβον αὐτόν, ἔδωκεν αὐτοῖς ἐξουσίαν τέκνα Θεοῦ γενέσθαι, τοῖς πιστεύουσιν εἰς τὸ ὄνομα αὐτοῦ· 12 lMaar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij 29macht gegeven 30kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;
l Jes. 56:5. Rom. 8:15. Gal. 3:26. 2 Petr. 1:4. 1 Joh. 3:1. verwijsteksten
29 Of: recht en waardigheid.
30 Of: dat zij kinderen Gods geworden zijn.
   
13 οἳ οὐκ ἐξ αἱμάτων, οὐδὲ ἐκ θελήματος σαρκός, οὐδὲ ἐκ θελήματος ἀνδρός, ἀλλ’ ἐκ Θεοῦ ἐγεννήθησαν. 13 Welke niet uit den 31bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar 32uit God geboren zijn.
31 Gr. bloeden. Hebr. Dat is, natuurlijker- en vleselijkerwijze, op welke natuurlijke geboorte en afkomst de Joden zich zeer roemden en verlieten, Joh. 8:39. Rom. 9:7, 8. verwijsteksten
32 Dat is, die door den Geest en het Woord Gods wedergeboren en vernieuwd zijn, Joh. 3:5. 1 Petr. 1:23. verwijsteksten
   
14 καὶ ὁ Λόγος σὰρξ ἐγένετο, καὶ ἐσκήνωσεν ἐν ἡμῖν (καὶ ἐθεασάμεθα τὴν δόξαν αὐτοῦ, δόξαν ὡς μονογενοῦς παρὰ Πατρός), πλήρης χάριτος καὶ ἀληθείας. 14 mEn het Woord is 33vlees 34geworden, en heeft onder ons 35gewoond (nen wij hebben 36Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid 37als des Eniggeborenen van den Vader), o38vol van genade en waarheid.
m Jes. 7:14. Matth. 1:16. Luk. 1:31; 2:7. verwijsteksten
33 Dat is, een waar Mens, ons in alles gelijk, Hebr. 2:17. Doch zonder zonde, Hebr. 4:15. Zie Jes. 40:5. Joël 2:28. verwijsteksten
34 Namelijk niet door verandering of vermenging, maar door aanneming der menselijke natuur, in enigheid des Persoons, Gen. 2:7. 1 Kor. 15:45, gelijk verklaard wordt Filipp. 2:7. Hebr. 2:14, 16. verwijsteksten
35 Gr. een tabernakel gehad, dat is, voor een tijd onder ons gewandeld en verkeerd.
n Matth. 17:2. 2 Petr. 1:17. verwijsteksten
36 Dat is, klare tekenen Zijner Goddelijke majesteit, zo in Zijn doop en wonderwerken, Joh. 2:11, als in Zijn verandering op den berg en in Zijn opstanding. verwijsteksten
37 Dat is, zoals Dien toebehoorde en betaamde, Die van den Vader van eeuwigheid onuitsprekelijkerwijze is geboren, Spr. 8:24. Micha 5:2. verwijsteksten
o Kol. 1:19; 2:9. verwijsteksten
38 Zie hiervan vers 17. verwijsteksten
   
15 Ἰωάννης μαρτυρεῖ περὶ αὐτοῦ, καὶ κέκραγε λέγων, Οὗτος ἦν ὃν εἶπον, Ὁ ὀπίσω μου ἐρχόμενος ἔμπροσθέν μου γέγονεν· ὅτι πρῶτός μου ἦν. 15 pJohannes getuigt van Hem en heeft geroepen, zeggende: Deze was het van Welken ik zeide: Die 39na mij komt, is 40vóór mij geworden, want Hij was 41eer dan ik.
p vss. 26, 30. Matth. 3:11. Mark. 1:7. Luk. 3:16. verwijsteksten
39 Of: achter mij. Zie ook de aant. op vers 27. verwijsteksten
40 Of: vóór mij gesteld, dat is, boven mij verheven. Anders: vóór mij geweest.
41 Gr. eerste, dat is, waardiger dan ik; of: vóór mij, omdat Hij vanwege Zijn Goddelijke natuur van eeuwigheid is.
   
16 καὶ ἐκ τοῦ πληρώματος αὐτοῦ ἡμεῖς πάντες ἐλάβομεν, καὶ χάριν ἀντὶ χάριτος. 16 En quit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook 42genade voor genade.
q Kol. 2:10. verwijsteksten
42 Dat is, de ene genade op de andere in overvloed; of: de genade des Nieuwen Testaments voor de genade des Ouden Testaments; of: de genade der heerlijkheid voor de genade der rechtvaardigmaking en wedergeboorte.
   
17 ὅτι ὁ νόμος διὰ Μωσέως ἐδόθη, ἡ χάρις καὶ ἡ ἀλήθεια διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ ἐγένετο. 17 rWant de 43wet is 44door Mozes gegeven, de 45genade en 46de waarheid is 47door Jezus Christus geworden.
r Ex. 20:1, enz. verwijsteksten
43 Namelijk der zeden, of der tien geboden, met de dreiging van den eeuwigen vloek tegen de overtreders, en ook de wet der ceremoniën.
44 Dat is, door den dienst van Mozes, Hebr. 3:2, 5, 16. verwijsteksten
45 Namelijk der verlossing van den vloek der wet, Rom. 10:3, 4. Gal. 3:13, en der aanneming tot kinderen, Rom. 8:15. verwijsteksten
46 Dat is, de vervulling, zo der beloften, 2 Kor. 1:20, als der ceremoniën en voorbeelden, Kol. 2:17. verwijsteksten
47 Namelijk als den Zoon en Heere des huizes, Hebr. 3:5, 6. verwijsteksten
   
18 Θεὸν οὐδεὶς ἑώρακε πώποτε· ὁ μονογενὴς Υἱός, ὁ ὢν εἰς τὸν κόλπον τοῦ Πατρός, ἐκεῖνος ἐξηγήσατο. 18 sNiemand heeft ooit God 48gezien; de eniggeboren Zoon, tDie 49in den schoot des Vaders is, Die heeft 50Hem ons 51verklaard.
s Ex. 33:20. Deut. 4:12. Joh. 6:46. 1 Tim. 6:16. 1 Joh. 4:12. verwijsteksten
48 Dat is, gekend, namelijk met een volkomen en naakte kennis van Zijn Wezen en wil.
t Matth. 11:27. verwijsteksten
49 Dat is, Die eenswezens met den Vader is, van Hem geliefd, en Wien derhalve al de geheime wijsheid des Vaders bekend is.
50 Of: het ons.
51 Dat is, klaarlijk en volkomenlijk geopenbaard de zaligmakende kennis van God en van Zijn raad, zoveel als ons van God te weten ter zaligheid nodig is.
  
Johannes de Doper
19 Καὶ αὕτη ἐστὶν ἡ μαρτυρία τοῦ Ἰωάννου, ὅτε ἀπέστειλαν οἱ Ἰουδαῖοι ἐξ Ἱεροσολύμων ἱερεῖς καὶ Λευΐτας ἵνα ἐρωτήσωσιν αὐτόν, Σὺ τίς εἶ; 19 En 52dit is vde getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij?
52 Of: Dat is ook.
v Joh. 5:33. verwijsteksten
   
20 καὶ ὡμολόγησε, καὶ οὐκ ἠρνήσατο· καὶ ὡμολόγησεν ὅτι Οὐκ εἰμὶ ἐγὼ ὁ Χριστός. 20 En xhij 53beleed, en loochende het niet, en beleed: Ik ben de Christus niet.
x Joh. 3:28. Hand. 13:25. verwijsteksten
53 Namelijk openlijk en vrijmoediglijk wie hij was, gelijk de volgende woorden hetzelve te kennen geven.
   
21 καὶ ἠρώτησαν αὐτόν, Τί οὖν; Ἠλίας εἶ σύ; καὶ λέγει, Οὐκ εἰμί. Ὁ προφήτης εἶ σύ; καὶ ἀπεκρίθη, Οὔ. 21 En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elía? En hij zeide: 54Ik ben die niet. Zijt ygij 55de Profeet? En hij antwoordde: Neen.
54 Namelijk Elia, de Tisbiet, dien gij verkeerdelijk meent dat in eigen persoon zou wederkomen in de wereld, hoewel Johannes ook anderszins Elia genaamd wordt, Matth. 17:12, omdat hij gekomen is in de kracht en den geest van Elia, Luk. 1:17. verwijsteksten
y Deut. 18:18. verwijsteksten
55 Namelijk die bijzondere Profeet, van Welken voorzegd is Deut. 18:15, Dien de Joden meenden, doch kwalijk, dat Hij een ander zou zijn dan de Messias. verwijsteksten
   
22 εἶπον οὖν αὐτῷ, Τίς εἶ; ἵνα ἀπόκρισιν δῶμεν τοῖς πέμψασιν ἡμᾶς. τί λέγεις περὶ σεαυτοῦ; 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? opdat wij antwoord geven mogen dengenen die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven?
23 ἔφη, Ἐγὼ φωνὴ βοῶντος ἐν τῇ ἐρήμῳ, Εὐθύνατε τὴν ὁδὸν Κυρίου, καθὼς εἶπεν Ἠσαΐας ὁ προφήτης. 23 Hij zeide: z56Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht; gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft.
z Jes. 40:3. Matth. 3:3. Mark. 1:3. Luk. 3:4. verwijsteksten
56 Zie hiervan de verklaring Matth. 3:3. verwijsteksten
   
24 καὶ οἱ ἀπεσταλμένοι ἦσαν ἐκ τῶν Φαρισαίων. 24 En de afgezondenen waren uit de farizeeën.
25 καὶ ἠρώτησαν αὐτόν, καὶ εἶπον αὐτῷ, Τί οὖν βαπτίζεις, εἰ σὺ οὐκ εἶ ὁ Χριστός, οὔτε Ἠλίας, οὔτε ὁ προφήτης; 25 En zij vraagden hem en spraken tot hem: 57Waarom doopt gij dan, zo gij de Christus niet zijt, noch Elía, noch ade Profeet?
57 Dat is, uit wat macht en last gebruikt gij deze nieuwe wijze van doen?
a Deut. 18:18. verwijsteksten
   
26 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰωάννης λέγων, Ἐγὼ βαπτίζω ἐν ὕδατι· μέσος δὲ ὑμῶν ἕστηκεν ὃν ὑμεῖς οὐκ οἴδατε. 26 Johannes antwoordde hun, zeggende: bIk doop met water, maar Hij 58staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent;
b Matth. 3:11. Mark. 1:7. Luk. 3:16. Hand. 1:5; 11:16; 19:4. verwijsteksten
58 Dit zeide Johannes niet terstond nadat Christus van hem gedoopt was, maar nadat Hij uit de woestijn, waar Hij veertig dagen verzocht was geweest, wedergekomen was, omtrent de plaats waar Johannes doopte.
   
27 αὐτός ἐστιν ὁ ὀπίσω μου ἐρχόμενος, ὃς ἔμπροσθέν μου γέγονεν· οὗ ἐγὼ οὐκ εἰμὶ ἄξιος ἵνα λύσω αὐτοῦ τὸν ἱμάντα τοῦ ὑποδήματος. 27 Dezelve is het Die 59na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wien ik niet waardig ben 60dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden.
59 Of: achter mij, dat is, Wiens voorloper ik ben, om Hem den weg te bereiden. Zie vers 15. verwijsteksten
60 Dat is, dat ik Hem ook den geringsten dienst zou bewijzen. Zie Matth. 3:11. verwijsteksten
   
28 ταῦτα ἐν Βηθαβαρᾶ ἐγένετο πέραν τοῦ Ἰορδάνου, ὅπου ἦν Ἰωάννης βαπτίζων. 28 Deze dingen zijn geschied in 61Bethábara 62over de Jordaan, waar Johannes was dopende.
61 Dat is, een huis der overscheping, of een veerhuis.
62 Of: aan, omtrent, nevens de Jordaan. Zie Matth. 4:15; 19:1. verwijsteksten
   
29 Τῇ ἐπαύριον βλέπει ὁ Ἰωάννης τὸν Ἰησοῦν ἐρχόμενον πρὸς αὐτόν, καὶ λέγει, Ἴδε ὁ ἀμνὸς τοῦ Θεοῦ, ὁ αἴρων τὴν ἁμαρτίαν τοῦ κόσμου. 29 Des 63anderen daags 64zag Johannes Jezus tot zich komende, en 65zeide: cZie, 66het Lam 67Gods, Dat de zonde 68der wereld 69wegneemt.
63 Namelijk nadat Johannes den farizeeën geantwoord had wie hij was.
64 Gr. ziet.
65 Gr. zegt.
c vers 36. Jes. 53:5, 7. verwijsteksten
66 Dat is, de Messias, door het paaslam en dagelijkse offeranden voorgebeeld, 1 Kor. 5:7, en beloofd, Jes. 53:7. verwijsteksten
67 Dat is, van God geordineerd en gesteld.
68 Dat is, van al degenen die uit de gehele wereld in Hem zullen geloven, Joh. 6:33, 35. 2 Kor. 5:19. verwijsteksten
69 Of: op Zich neemt, namelijk om de straf derzelve te dragen en ons van dezelve te verlossen, Jes. 53:11, 12. 1 Petr. 2:24. verwijsteksten
   
30 οὗτός ἐστι περὶ οὗ ἐγὼ εἶπον, Ὀπίσω μου ἔρχεται ἀνὴρ ὃς ἔμπροσθέν μου γέγονεν, ὅτι πρῶτός μου ἦν. 30 Deze is het van Welken ik 70gezegd heb: Na mij komt een Man, Die vóór mij geworden is, want Hij was 71eer dan ik.
70 Zie de verklaring vers 15. verwijsteksten
71 Gr. eerste. Zie vers 15. verwijsteksten
   
31 κἀγὼ οὐκ ᾔδειν αὐτόν· ἀλλ’ ἵνα φανερωθῇ τῷ Ἰσραήλ, διὰ τοῦτο ἦλθον ἐγὼ ἐν τῷ ὕδατι βαπτίζων. 31 En ik 72kende Hem niet; maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen dopende met het water.
72 Namelijk van aangezicht, of volkomenlijk.
   
32 καὶ ἐμαρτύρησεν Ἰωάννης λέγων ὅτι Τεθέαμαι τὸ Πνεῦμα καταβαῖνον ὡσεὶ περιστερὰν ἐξ οὐρανοῦ, καὶ ἔμεινεν ἐπ’ αὐτόν. 32 dEn Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den 73Geest zien nederdalen uit den hemel gelijk een duif, en Hij bleef op Hem.
d Matth. 3:16. Mark. 1:10. Luk. 3:21. verwijsteksten
73 Namelijk den Heiligen Geest, Matth. 3:16. verwijsteksten
   
33 κἀγὼ οὐκ ᾔδειν αὐτόν· ἀλλ’ ὁ πέμψας με βαπτίζειν ἐν ὕδατι, ἐκεῖνός μοι εἶπεν, Ἐφ’ ὃν ἂν ἴδῃς τὸ Πνεῦμα καταβαῖνον καὶ μένον ἐπ’ αὐτόν, οὗτός ἐστιν ὁ βαπτίζων ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. 33 En ik 74kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft om te dopen 75met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, eDeze is het Die met den Heiligen Geest 76doopt.
74 Namelijk eer Hij tot mij kwam om gedoopt te worden. Want toen Christus tot hem kwam, heeft hem God geopenbaard, dat dit de Persoon was, Matth. 3:14, en daarna is hij door dit teken in deze kennis meer bevestigd. verwijsteksten
75 Gr. in, gelijk ook vers 31. verwijsteksten
e Matth. 3:11. verwijsteksten
76 Zie Matth. 3:11. verwijsteksten
   
34 κἀγὼ ἑώρακα, καὶ μεμαρτύρηκα ὅτι οὗτός ἐστιν ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ. 34 En ik heb gezien en heb getuigd, dat Deze de Zone Gods is.
  
De eerste discipelen
35 Τῇ ἐπαύριον πάλιν εἱστήκει ὁ Ἰωάννης, καὶ ἐκ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ δύο· 35 Des 77anderen daags wederom stond Johannes, en twee uit zijn discipelen.
77 Namelijk zijnde de tweede nadat Johannes den farizeeën had geantwoord.
   
36 καὶ ἐμβλέψας τῷ Ἰησοῦ περιπατοῦντι, λέγει, Ἴδε ὁ ἀμνὸς τοῦ Θεοῦ. 36 En ziende op Jezus, daar wandelende, zeide hij: fZie, het Lam Gods.
f vers 29. Ex. 12:3. Jes. 53:7. Hand. 8:32. verwijsteksten
   
37 καὶ ἤκουσαν αὐτοῦ οἱ δύο μαθηταὶ λαλοῦντος, καὶ ἠκολούθησαν τῷ Ἰησοῦ. 37 En die twee discipelen 78hoorden hem dat spreken, en zij volgden Jezus.
78 Namelijk alzo dat zij het ook geloofden.
   
38 στραφεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς καὶ θεασάμενος αὐτοὺς ἀκολουθοῦντας, λέγει αὐτοῖς, 38 En Jezus Zich omkerende en ziende hen volgen, zeide tot hen:
39 Τί ζητεῖτε; οἱ δὲ εἶπον αὐτῷ, Ῥαββί (ὃ λέγεται ἑρμηνευόμενον, Διδάσκαλε), ποῦ μένεις; 39 Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde, 79Meester), waar 80woont Gij?
79 Of: Leraar.
80 Gr. verblijft, dat is, waar logeert of herbergt Gij? Zie vers 40. verwijsteksten
   
40 λέγει αὐτοῖς, Ἔρχεσθε καὶ ἴδετε. ἦλθον καὶ εἶδον ποῦ μένει· καὶ παρ’ αὐτῷ ἔμειναν τὴν ἡμέραν ἐκείνην· ὥρα δὲ ἦν ὡς δεκάτη. 40 Hij zeide tot hen: Komt en ziet. Zij kwamen en zagen waar Hij woonde, en bleven dien dag bij Hem. En het was 81omtrent de tiende ure.
81 Dat is, tegen den avond, omtrent twee uren voor den ondergang der zon. Zie Joh. 11:9. verwijsteksten
   
41 ἦν Ἀνδρέας ὁ ἀδελφὸς Σίμωνος Πέτρου εἷς ἐκ τῶν δύο τῶν ἀκουσάντων παρὰ Ἰωάννου καὶ ἀκολουθησάντων αὐτῷ. 41 Andréas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren.
42 εὑρίσκει οὗτος πρῶτος τὸν ἀδελφὸν τὸν ἴδιον Σίμωνα, καὶ λέγει αὐτῷ, Εὑρήκαμεν τὸν Μεσσίαν, ὅ ἐστι μεθερμηνευόμενον, ὁ Χριστός. 42 Deze vond eerst 82zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messías, hetwelk is, overgezet zijnde, de 83Christus.
82 Gr. zijn eigen.
83 Dat is, Gezalfde; met welken Naam de beloofde Zaligmaker genaamd werd in het Oude Testament, Ps. 2:2. Dan. 9:25, 26, omdat Hij van God verordineerd is tot onzen enigen en oppersten Profeet, Koning en Priester, van Welken de gezalfde profeten, koningen en priesters in het Oude Testament voorbeelden geweest zijn. verwijsteksten
   
43 καὶ ἤγαγεν αὐτὸν πρὸς τὸν Ἰησοῦν. ἐμβλέψας δὲ αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς εἶπε, Σὺ εἶ Σίμων ὁ υἱὸς Ἰωνᾶ· σὺ κληθήσῃ Κηφᾶς, ὃ ἑρμηνεύεται Πέτρος. 43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem aanziende zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jona; 84gij zult ggenaamd worden Céfas, hetwelk overgezet wordt: 85Petrus.
84 Wat hier beloofd wordt, is geschied Luk. 6:14. verwijsteksten
g Matth. 16:18. verwijsteksten
85 Dat is, steen, of steenrots. Zie Matth. 16:18. verwijsteksten
  
Filippus en Nathánaël
44 Τῇ ἐπαύριον ἠθέλησεν ὁ Ἰησοῦς ἐξελθεῖν εἰς τὴν Γαλιλαίαν, καὶ εὑρίσκει Φίλιππον, καὶ λέγει αὐτῷ, Ἀκολούθει μοι. 44 Des 86anderen daags wilde Jezus heengaan naar Galiléa, en vond Filippus en zeide tot hem: Volg Mij.
86 Dat is, den derden dag na het antwoord van Johannes op de bezending der farizeeën.
   
45 ἦν δὲ ὁ Φίλιππος ἀπὸ Βηθσαϊδά, ἐκ τῆς πόλεως Ἀνδρέου καὶ Πέτρου. 45 hFilippus nu was van 87Bethsáïda, uit de stad van 88Andréas en Petrus.
h Joh. 12:21. verwijsteksten
87 Van Bethsaïda zie Matth. 11:21. verwijsteksten
88 Dat is, uit dezelfde stad van welke Andreas en Petrus waren.
   
46 εὑρίσκει Φίλιππος τὸν Ναθαναήλ, καὶ λέγει αὐτῷ, Ὃν ἔγραψε Μωσῆς ἐν τῷ νόμῳ καὶ οἱ προφῆται εὑρήκαμεν, Ἰησοῦν τὸν Υἱὸν τοῦ Ἰωσὴφ τὸν ἀπὸ Ναζαρέθ. 46 Filippus vond iNathánaël en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden kvan Welken Mozes in de Wet geschreven heeft, en de Profeten, namelijk Jezus, den Zoon van Jozef, van Nazareth.
i Joh. 21:2. verwijsteksten
k Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:18. 2 Sam. 7:12. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10, 11; 53:1, enz. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23. Dan. 9:24. Zach. 6:12; 9:9. verwijsteksten
   
47 καὶ εἶπεν αὐτῷ Ναθαναήλ, Ἐκ Ναζαρὲθ δύναταί τι ἀγαθὸν εἶναι; λέγει αὐτῷ Φίλιππος, Ἔρχου καὶ ἴδε. 47 En Nathánaël zeide tot hem: Kan 89uit Nazareth iets goeds 90zijn? Filippus zeide tot hem: Kom en zie.
89 Dat is, uit zulk een verachte plaats en die in Galilea gelegen was. Zie Joh. 7:41, 42. verwijsteksten
90 Dat is, voortkomen.
   
48 εἶδεν ὁ Ἰησοῦς τὸν Ναθαναὴλ ἐρχόμενον πρὸς αὐτόν, καὶ λέγει περὶ αὐτοῦ, Ἴδε ἀληθῶς Ἰσραηλίτης, ἐν ᾧ δόλος οὐκ ἔστι. 48 Jezus zag Nathánaël tot Zich komen, en zeide van hem: Zie, waarlijk 91een Israëliet, in welken geen bedrog is.
91 Dat is, een oprecht en ongeveinsd man, gelijk de rechte Israëlieten behoren te zijn.
   
49 λέγει αὐτῷ Ναθαναήλ, Πόθεν με γινώσκεις; ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ, Πρὸ τοῦ σε Φίλιππον φωνῆσαι, ὄντα ὑπὸ τὴν συκῆν, εἶδόν σε. 49 Nathánaël zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer u Filippus riep, daar gij onder den vijgenboom waart, zag Ik u.
50 ἀπεκρίθη Ναθαναὴλ καὶ λέγει αὐτῷ, Ῥαββί, σὺ εἶ ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ, σὺ εἶ ὁ βασιλεὺς τοῦ Ἰσραήλ. 50 Nathánaël antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi, Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls.
51 ἀπεκρίθη Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ὅτι εἶπόν σοι, εἶδόν σε ὑποκάτω τῆς συκῆς, πιστεύεις· μείζω τούτων ὄψει. 51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: 92Omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder den vijgenboom, zo gelooft gij; gij zult groter dingen zien dan deze.
92 Of: Gelooft gij omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder den vijgenboom?
   
52 καὶ λέγει αὐτῷ, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἀπ’ ἄρτι ὄψεσθε τὸν οὐρανὸν ἀνεῳγότα, καὶ τοὺς ἀγγέλους τοῦ Θεοῦ ἀναβαίνοντας καὶ καταβαίνοντας ἐπὶ τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου. 52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: lVan nu aan zult gij den hemel zien geopend, en 93de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des mensen.
l Gen. 28:12. verwijsteksten
93 Namelijk om Hem, als hun Heere, ten dienste te staan, gelijk geschied was in Zijn geboorte, Luk. 2:9, 13, en in de woestijn, Matth. 4:11, en daarna in Zijn lijden, Luk. 22:43, in Zijn opstanding, Luk. 24:4, en in Zijn hemelvaart, Hand. 1:10. verwijsteksten

Einde Johannes 1