Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 1 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Tὸ κατὰ Ἰωάννην ἁγίον εὐαγγέλιον

Het heilig Evangelie, naar de beschrijving van Johannes

Johannes 1

 Het vlees geworden Woord
1 Ἐν ἀρχῇ ἦν ὁ Λόγος, καὶ ὁ Λόγος ἦν πρὸς τὸν Θεόν, καὶ Θεὸς ἦν ὁ Λόγος. 1 INa den beginne was het Woord, en het Woord was bbij God, en het Woord was God. a Spr. 8:22. 1 Joh. 1:1. b 1 Joh. 1:2. verwijsteksten
2 οὗτος ἦν ἐν ἀρχῇ πρὸς τὸν Θεόν. 2 cDit was in den beginne bij God. c Joh. 17:5. verwijsteksten
3 πάντα δι’ αὐτοῦ ἐγένετο, καὶ χωρὶς αὐτοῦ ἐγένετο οὐδὲ ἓν ὃ γέγονεν. 3 dAlle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is. d Gen. 1:3. Ps. 33:6. Ef. 3:9. Kol. 1:16. Hebr. 1:2. verwijsteksten
4 ἐν αὐτῷ ζωὴ ἦν, καὶ ἡ ζωὴ ἦν τὸ φῶς τῶν ἀνθρώπων, 4 eIn Hetzelve was het Leven, en fhet Leven was het Licht der mensen. e Joh. 5:26. 1 Joh. 5:11. f Joh. 8:12; 9:5; 12:46. verwijsteksten
5 καὶ τὸ φῶς ἐν τῇ σκοτίᾳ φαίνει, καὶ ἡ σκοτία αὐτὸ οὐ κατέλαβεν. 5 gEn het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft Hetzelve niet begrepen. g Joh. 3:19. verwijsteksten
6 ἐγένετο ἄνθρωπος ἀπεσταλμένος παρὰ Θεοῦ, ὄνομα αὐτῷ Ἰωάννης. 6 hEr was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes. h vers 33. Mal. 3:1. Matth. 3:1. Mark. 1:2, 4. Luk. 3:3; 7:27. verwijsteksten
7 οὗτος ἦλθεν εἰς μαρτυρίαν, ἵνα μαρτυρήσῃ περὶ τοῦ φωτός, ἵνα πάντες πιστεύσωσι δι’ αὐτοῦ. 7 Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden.
8 οὐκ ἦν ἐκεῖνος τὸ φῶς, ἀλλ’ ἵνα μαρτυρήσῃ περὶ τοῦ φωτός. 8 Hij was het Licht niet, maar was gezonden opdat hij van het Licht getuigen zou.
9 ἦν τὸ φῶς τὸ ἀληθινόν, ὃ φωτίζει πάντα ἄνθρωπον ἐρχόμενον εἰς τὸν κόσμον. 9 iDit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. i Joh. 8:12; 9:5; 12:46. verwijsteksten
10 ἐν τῷ κόσμῳ ἦν, καὶ ὁ κόσμος δι’ αὐτοῦ ἐγένετο, καὶ ὁ κόσμος αὐτὸν οὐκ ἔγνω. 10 Hij was in de wereld, ken de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend. k Hebr. 1:2; 11:3. verwijsteksten
11 εἰς τὰ ἴδια ἦλθε, καὶ οἱ ἴδιοι αὐτὸν οὐ παρέλαβον. 11 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.
12 ὅσοι δὲ ἔλαβον αὐτόν, ἔδωκεν αὐτοῖς ἐξουσίαν τέκνα Θεοῦ γενέσθαι, τοῖς πιστεύουσιν εἰς τὸ ὄνομα αὐτοῦ· 12 lMaar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; l Jes. 56:5. Rom. 8:15. Gal. 3:26. 2 Petr. 1:4. 1 Joh. 3:1. verwijsteksten
13 οἳ οὐκ ἐξ αἱμάτων, οὐδὲ ἐκ θελήματος σαρκός, οὐδὲ ἐκ θελήματος ἀνδρός, ἀλλ’ ἐκ Θεοῦ ἐγεννήθησαν. 13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.
14 καὶ ὁ Λόγος σὰρξ ἐγένετο, καὶ ἐσκήνωσεν ἐν ἡμῖν (καὶ ἐθεασάμεθα τὴν δόξαν αὐτοῦ, δόξαν ὡς μονογενοῦς παρὰ Πατρός), πλήρης χάριτος καὶ ἀληθείας. 14 mEn het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (nen wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), ovol van genade en waarheid. m Jes. 7:14. Matth. 1:16. Luk. 1:31; 2:7. n Matth. 17:2. 2 Petr. 1:17. o Kol. 1:19; 2:9. verwijsteksten
15 Ἰωάννης μαρτυρεῖ περὶ αὐτοῦ, καὶ κέκραγε λέγων, Οὗτος ἦν ὃν εἶπον, Ὁ ὀπίσω μου ἐρχόμενος ἔμπροσθέν μου γέγονεν· ὅτι πρῶτός μου ἦν. 15 pJohannes getuigt van Hem en heeft geroepen, zeggende: Deze was het van Welken ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik. p vss. 26, 30. Matth. 3:11. Mark. 1:7. Luk. 3:16. verwijsteksten
16 καὶ ἐκ τοῦ πληρώματος αὐτοῦ ἡμεῖς πάντες ἐλάβομεν, καὶ χάριν ἀντὶ χάριτος. 16 En quit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. q Kol. 2:10. verwijsteksten
17 ὅτι ὁ νόμος διὰ Μωσέως ἐδόθη, ἡ χάρις καὶ ἡ ἀλήθεια διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ ἐγένετο. 17 rWant de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. r Ex. 20:1, enz. verwijsteksten
18 Θεὸν οὐδεὶς ἑώρακε πώποτε· ὁ μονογενὴς Υἱός, ὁ ὢν εἰς τὸν κόλπον τοῦ Πατρός, ἐκεῖνος ἐξηγήσατο. 18 sNiemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, tDie in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard. s Ex. 33:20. Deut. 4:12. Joh. 6:46. 1 Tim. 6:16. 1 Joh. 4:12. t Matth. 11:27. verwijsteksten
  
Johannes de Doper
19 Καὶ αὕτη ἐστὶν ἡ μαρτυρία τοῦ Ἰωάννου, ὅτε ἀπέστειλαν οἱ Ἰουδαῖοι ἐξ Ἱεροσολύμων ἱερεῖς καὶ Λευΐτας ἵνα ἐρωτήσωσιν αὐτόν, Σὺ τίς εἶ; 19 En dit is vde getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij? v Joh. 5:33. verwijsteksten
20 καὶ ὡμολόγησε, καὶ οὐκ ἠρνήσατο· καὶ ὡμολόγησεν ὅτι Οὐκ εἰμὶ ἐγὼ ὁ Χριστός. 20 En xhij beleed, en loochende het niet, en beleed: Ik ben de Christus niet. x Joh. 3:28. Hand. 13:25. verwijsteksten
21 καὶ ἠρώτησαν αὐτόν, Τί οὖν; Ἠλίας εἶ σύ; καὶ λέγει, Οὐκ εἰμί. Ὁ προφήτης εἶ σύ; καὶ ἀπεκρίθη, Οὔ. 21 En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elía? En hij zeide: Ik ben die niet. Zijt ygij de Profeet? En hij antwoordde: Neen. y Deut. 18:18. verwijsteksten
22 εἶπον οὖν αὐτῷ, Τίς εἶ; ἵνα ἀπόκρισιν δῶμεν τοῖς πέμψασιν ἡμᾶς. τί λέγεις περὶ σεαυτοῦ; 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? opdat wij antwoord geven mogen dengenen die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven?
23 ἔφη, Ἐγὼ φωνὴ βοῶντος ἐν τῇ ἐρήμῳ, Εὐθύνατε τὴν ὁδὸν Κυρίου, καθὼς εἶπεν Ἠσαΐας ὁ προφήτης. 23 Hij zeide: zIk ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht; gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. z Jes. 40:3. Matth. 3:3. Mark. 1:3. Luk. 3:4. verwijsteksten
24 καὶ οἱ ἀπεσταλμένοι ἦσαν ἐκ τῶν Φαρισαίων. 24 En de afgezondenen waren uit de farizeeën.
25 καὶ ἠρώτησαν αὐτόν, καὶ εἶπον αὐτῷ, Τί οὖν βαπτίζεις, εἰ σὺ οὐκ εἶ ὁ Χριστός, οὔτε Ἠλίας, οὔτε ὁ προφήτης; 25 En zij vraagden hem en spraken tot hem: Waarom doopt gij dan, zo gij de Christus niet zijt, noch Elía, noch ade Profeet? a Deut. 18:18. verwijsteksten
26 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰωάννης λέγων, Ἐγὼ βαπτίζω ἐν ὕδατι· μέσος δὲ ὑμῶν ἕστηκεν ὃν ὑμεῖς οὐκ οἴδατε. 26 Johannes antwoordde hun, zeggende: bIk doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; b Matth. 3:11. Mark. 1:7. Luk. 3:16. Hand. 1:5; 11:16; 19:4. verwijsteksten
27 αὐτός ἐστιν ὁ ὀπίσω μου ἐρχόμενος, ὃς ἔμπροσθέν μου γέγονεν· οὗ ἐγὼ οὐκ εἰμὶ ἄξιος ἵνα λύσω αὐτοῦ τὸν ἱμάντα τοῦ ὑποδήματος. 27 Dezelve is het Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wien ik niet waardig ben dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden.
28 ταῦτα ἐν Βηθαβαρᾶ ἐγένετο πέραν τοῦ Ἰορδάνου, ὅπου ἦν Ἰωάννης βαπτίζων. 28 Deze dingen zijn geschied in Bethábara over de Jordaan, waar Johannes was dopende.
29 Τῇ ἐπαύριον βλέπει ὁ Ἰωάννης τὸν Ἰησοῦν ἐρχόμενον πρὸς αὐτόν, καὶ λέγει, Ἴδε ὁ ἀμνὸς τοῦ Θεοῦ, ὁ αἴρων τὴν ἁμαρτίαν τοῦ κόσμου. 29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: cZie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. c vers 36. Jes. 53:5, 7. verwijsteksten
30 οὗτός ἐστι περὶ οὗ ἐγὼ εἶπον, Ὀπίσω μου ἔρχεται ἀνὴρ ὃς ἔμπροσθέν μου γέγονεν, ὅτι πρῶτός μου ἦν. 30 Deze is het van Welken ik gezegd heb: Na mij komt een Man, Die vóór mij geworden is, want Hij was eer dan ik.
31 κἀγὼ οὐκ ᾔδειν αὐτόν· ἀλλ’ ἵνα φανερωθῇ τῷ Ἰσραήλ, διὰ τοῦτο ἦλθον ἐγὼ ἐν τῷ ὕδατι βαπτίζων. 31 En ik kende Hem niet; maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen dopende met het water.
32 καὶ ἐμαρτύρησεν Ἰωάννης λέγων ὅτι Τεθέαμαι τὸ Πνεῦμα καταβαῖνον ὡσεὶ περιστερὰν ἐξ οὐρανοῦ, καὶ ἔμεινεν ἐπ’ αὐτόν. 32 dEn Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel gelijk een duif, en Hij bleef op Hem. d Matth. 3:16. Mark. 1:10. Luk. 3:21. verwijsteksten
33 κἀγὼ οὐκ ᾔδειν αὐτόν· ἀλλ’ ὁ πέμψας με βαπτίζειν ἐν ὕδατι, ἐκεῖνός μοι εἶπεν, Ἐφ’ ὃν ἂν ἴδῃς τὸ Πνεῦμα καταβαῖνον καὶ μένον ἐπ’ αὐτόν, οὗτός ἐστιν ὁ βαπτίζων ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. 33 En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, eDeze is het Die met den Heiligen Geest doopt. e Matth. 3:11. verwijsteksten
34 κἀγὼ ἑώρακα, καὶ μεμαρτύρηκα ὅτι οὗτός ἐστιν ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ. 34 En ik heb gezien en heb getuigd, dat Deze de Zone Gods is.
  
De eerste discipelen
35 Τῇ ἐπαύριον πάλιν εἱστήκει ὁ Ἰωάννης, καὶ ἐκ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ δύο· 35 Des anderen daags wederom stond Johannes, en twee uit zijn discipelen.
36 καὶ ἐμβλέψας τῷ Ἰησοῦ περιπατοῦντι, λέγει, Ἴδε ὁ ἀμνὸς τοῦ Θεοῦ. 36 En ziende op Jezus, daar wandelende, zeide hij: fZie, het Lam Gods. f vers 29. Ex. 12:3. Jes. 53:7. Hand. 8:32. verwijsteksten
37 καὶ ἤκουσαν αὐτοῦ οἱ δύο μαθηταὶ λαλοῦντος, καὶ ἠκολούθησαν τῷ Ἰησοῦ. 37 En die twee discipelen hoorden hem dat spreken, en zij volgden Jezus.
38 στραφεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς καὶ θεασάμενος αὐτοὺς ἀκολουθοῦντας, λέγει αὐτοῖς, 38 En Jezus Zich omkerende en ziende hen volgen, zeide tot hen:
39 Τί ζητεῖτε; οἱ δὲ εἶπον αὐτῷ, Ῥαββί (ὃ λέγεται ἑρμηνευόμενον, Διδάσκαλε), ποῦ μένεις; 39 Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde, Meester), waar woont Gij?
40 λέγει αὐτοῖς, Ἔρχεσθε καὶ ἴδετε. ἦλθον καὶ εἶδον ποῦ μένει· καὶ παρ’ αὐτῷ ἔμειναν τὴν ἡμέραν ἐκείνην· ὥρα δὲ ἦν ὡς δεκάτη. 40 Hij zeide tot hen: Komt en ziet. Zij kwamen en zagen waar Hij woonde, en bleven dien dag bij Hem. En het was omtrent de tiende ure.
41 ἦν Ἀνδρέας ὁ ἀδελφὸς Σίμωνος Πέτρου εἷς ἐκ τῶν δύο τῶν ἀκουσάντων παρὰ Ἰωάννου καὶ ἀκολουθησάντων αὐτῷ. 41 Andréas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren.
42 εὑρίσκει οὗτος πρῶτος τὸν ἀδελφὸν τὸν ἴδιον Σίμωνα, καὶ λέγει αὐτῷ, Εὑρήκαμεν τὸν Μεσσίαν, ὅ ἐστι μεθερμηνευόμενον, ὁ Χριστός. 42 Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messías, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus.
43 καὶ ἤγαγεν αὐτὸν πρὸς τὸν Ἰησοῦν. ἐμβλέψας δὲ αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς εἶπε, Σὺ εἶ Σίμων ὁ υἱὸς Ἰωνᾶ· σὺ κληθήσῃ Κηφᾶς, ὃ ἑρμηνεύεται Πέτρος. 43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem aanziende zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jona; gij zult ggenaamd worden Céfas, hetwelk overgezet wordt: Petrus. g Matth. 16:18. verwijsteksten
  
Filippus en Nathánaël
44 Τῇ ἐπαύριον ἠθέλησεν ὁ Ἰησοῦς ἐξελθεῖν εἰς τὴν Γαλιλαίαν, καὶ εὑρίσκει Φίλιππον, καὶ λέγει αὐτῷ, Ἀκολούθει μοι. 44 Des anderen daags wilde Jezus heengaan naar Galiléa, en vond Filippus en zeide tot hem: Volg Mij.
45 ἦν δὲ ὁ Φίλιππος ἀπὸ Βηθσαϊδά, ἐκ τῆς πόλεως Ἀνδρέου καὶ Πέτρου. 45 hFilippus nu was van Bethsáïda, uit de stad van Andréas en Petrus. h Joh. 12:21. verwijsteksten
46 εὑρίσκει Φίλιππος τὸν Ναθαναήλ, καὶ λέγει αὐτῷ, Ὃν ἔγραψε Μωσῆς ἐν τῷ νόμῳ καὶ οἱ προφῆται εὑρήκαμεν, Ἰησοῦν τὸν Υἱὸν τοῦ Ἰωσὴφ τὸν ἀπὸ Ναζαρέθ. 46 Filippus vond iNathánaël en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden kvan Welken Mozes in de Wet geschreven heeft, en de Profeten, namelijk Jezus, den Zoon van Jozef, van Nazareth. i Joh. 21:2. k Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:18. 2 Sam. 7:12. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10, 11; 53:1, enz. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23. Dan. 9:24. Zach. 6:12; 9:9. verwijsteksten
47 καὶ εἶπεν αὐτῷ Ναθαναήλ, Ἐκ Ναζαρὲθ δύναταί τι ἀγαθὸν εἶναι; λέγει αὐτῷ Φίλιππος, Ἔρχου καὶ ἴδε. 47 En Nathánaël zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus zeide tot hem: Kom en zie.
48 εἶδεν ὁ Ἰησοῦς τὸν Ναθαναὴλ ἐρχόμενον πρὸς αὐτόν, καὶ λέγει περὶ αὐτοῦ, Ἴδε ἀληθῶς Ἰσραηλίτης, ἐν ᾧ δόλος οὐκ ἔστι. 48 Jezus zag Nathánaël tot Zich komen, en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is.
49 λέγει αὐτῷ Ναθαναήλ, Πόθεν με γινώσκεις; ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ, Πρὸ τοῦ σε Φίλιππον φωνῆσαι, ὄντα ὑπὸ τὴν συκῆν, εἶδόν σε. 49 Nathánaël zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer u Filippus riep, daar gij onder den vijgenboom waart, zag Ik u.
50 ἀπεκρίθη Ναθαναὴλ καὶ λέγει αὐτῷ, Ῥαββί, σὺ εἶ ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ, σὺ εἶ ὁ βασιλεὺς τοῦ Ἰσραήλ. 50 Nathánaël antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi, Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls.
51 ἀπεκρίθη Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ὅτι εἶπόν σοι, εἶδόν σε ὑποκάτω τῆς συκῆς, πιστεύεις· μείζω τούτων ὄψει. 51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder den vijgenboom, zo gelooft gij; gij zult groter dingen zien dan deze.
52 καὶ λέγει αὐτῷ, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἀπ’ ἄρτι ὄψεσθε τὸν οὐρανὸν ἀνεῳγότα, καὶ τοὺς ἀγγέλους τοῦ Θεοῦ ἀναβαίνοντας καὶ καταβαίνοντας ἐπὶ τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου. 52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: lVan nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des mensen. l Gen. 28:12. verwijsteksten

Einde Johannes 1