Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 24 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 24

 De opstanding
1 τῇ δὲ μιᾷ τῶν σαββάτων, ὄρθρου βαθέος, ἦλθον ἐπὶ τὸ μνῆμα, φέρουσαι ἃ ἡτοίμασαν ἀρώματα, καί τινες σὺν αὐταῖς. 1 ENa op den eersten dag der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen die zij bereid hadden, en sommigen met haar. a Matth. 28:1. Mark. 16:1. Joh. 20:1. verwijsteksten
2 εὗρον δὲ τὸν λίθον ἀποκεκυλισμένον ἀπὸ τοῦ μνημείου. 2 En zij vonden den steen afgewenteld van het graf.
3 καὶ εἰσελθοῦσαι οὐχ εὗρον τὸ σῶμα τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ. 3 En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere Jezus niet.
4 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ διαπορεῖσθαι αὐτὰς περὶ τούτου, καὶ ἰδού, δύο ἄνδρες ἐπέστησαν αὐταῖς ἐν ἐσθήσεσιν ἀστραπτούσαις· 4 En het geschiedde als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen.
5 ἐμφόβων δὲ γενομένων αὐτῶν, καὶ κλινουσῶν τὸ πρόσωπον εἰς τὴν γῆν, εἶπον πρὸς αὐτάς, Τί ζητεῖτε τὸν ζῶντα μετὰ τῶν νεκρῶν; 5 En als zij zeer bevreesd werden en het aangezicht naar de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den Levende bij de doden?
6 οὐκ ἔστιν ὧδε, ἀλλ’ ἠγέρθη· μνήσθητε ὡς ἐλάλησεν ὑμῖν, ἔτι ὢν ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ, 6 Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. bGedenkt hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galiléa was, b Matth. 16:21; 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31. verwijsteksten
7 λέγων ὅτι δεῖ τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου παραδοθῆναι εἰς χεῖρας ἀνθρώπων ἁμαρτωλῶν, καὶ σταυρωθῆναι, καὶ τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ ἀναστῆναι. 7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan.
8 καὶ ἐμνήσθησαν τῶν ῥημάτων αὐτοῦ, 8 En zij werden cindachtig Zijn woorden. c Joh. 2:22. verwijsteksten
9 καὶ ὑποστρέψασαι ἀπὸ τοῦ μνημείου, ἀπήγγειλαν ταῦτα πάντα τοῖς ἕνδεκα καὶ πᾶσι τοῖς λοιποῖς. 9 dEn wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elve en aan al de anderen. d Matth. 28:8. Mark. 16:10. verwijsteksten
10 ἦσαν δὲ ἡ Μαγδαληνὴ Μαρία καὶ Ἰωάννα καὶ Μαρία Ἰακώβου, καὶ αἱ λοιπαὶ σὺν αὐταῖς, αἳ ἔλεγον πρὸς τοὺς ἀποστόλους ταῦτα. 10 En dezen waren Maria Magdaléna, en Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen met haar, die dit tot de apostelen zeiden.
11 καὶ ἐφάνησαν ἐνώπιον αὐτῶν ὡσεὶ λῆρος τὰ ῥήματα αὐτῶν, καὶ ἠπίστουν αὐταῖς. 11 En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet.
12 ὁ δὲ Πέτρος ἀναστὰς ἔδραμεν ἐπὶ τὸ μνημεῖον, καὶ παρακύψας βλέπει τὰ ὀθόνια κείμενα μόνα· καὶ ἀπῆλθε πρὸς ἑαυτὸν θαυμάζων τὸ γεγονός. 12 eDoch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven over hetgeen geschied was. e Joh. 20:3, 6. verwijsteksten
  
De Emmaüsgangers
13 Καὶ ἰδού, δύο ἐξ αὐτῶν ἦσαν πορευόμενοι ἐν αὐτῇ τῇ ἡμέρᾳ εἰς κώμην ἀπέχουσαν σταδίους ἑξήκοντα ἀπὸ Ἱερουσαλήμ, ᾗ ὄνομα Ἐμμαούς. 13 fEn zie, twee van hen gingen op denzelven dag naar een vlek dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs; f Mark. 16:12. verwijsteksten
14 καὶ αὐτοὶ ὡμίλουν πρὸς ἀλλήλους περὶ πάντων τῶν συμβεβηκότων τούτων. 14 En zij spraken tezamen onder elkander van al deze dingen die er gebeurd waren.
15 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ ὁμιλεῖν αὐτοὺς καὶ συζητεῖν, καὶ αὐτὸς ὁ Ἰησοῦς ἐγγίσας συνεπορεύετο αὐτοῖς. 15 En het geschiedde terwijl zij samenspraken en elkander ondervraagden, gdat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen ging. g vers 36. Matth. 18:20. verwijsteksten
16 οἱ δὲ ὀφθαλμοὶ αὐτῶν ἐκρατοῦντο τοῦ μὴ ἐπιγνῶναι αὐτόν. 16 En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden.
17 εἶπε δὲ πρὸς αὐτούς, Τίνες οἱ λόγοι οὗτοι οὓς ἀντιβάλλετε πρὸς ἀλλήλους περιπατοῦντες, καί ἐστε σκυθρωποί; 17 En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij wandelende onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?
18 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ εἷς, ᾧ ὄνομα Κλεόπας, εἶπε πρὸς αὐτόν, Σὺ μόνος παροικεῖς ἐν Ἱερουσαλήμ, καὶ οὐκ ἔγνως τὰ γενόμενα ἐν αὐτῇ ἐν ταῖς ἡμέραις ταύταις; 18 En de een, wiens naam was Kléopas, antwoordende zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen die deze dagen daarin geschied zijn?
19 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ποῖα; οἱ δὲ εἶπον αὐτῷ, Τὰ περὶ Ἰησοῦ τοῦ Ναζωραίου, ὃς ἐγένετο ἀνὴρ προφήτης δυνατὸς ἐν ἔργῳ καὶ λόγῳ ἐναντίον τοῦ Θεοῦ καὶ παντὸς τοῦ λαοῦ· 19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazaréner, hWelke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk; h Luk. 7:16. Joh. 4:19; 6:14. verwijsteksten
20 ὅπως τε παρέδωκαν αὐτὸν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ ἄρχοντες ἡμῶν εἰς κρίμα θανάτου, καὶ ἐσταύρωσαν αὐτόν. 20 En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben.
21 ἡμεῖς δὲ ἠλπίζομεν ὅτι αὐτός ἐστιν ὁ μέλλων λυτροῦσθαι τὸν Ἰσραήλ. ἀλλά γε σὺν πᾶσι τούτοις τρίτην ταύτην ἡμέραν ἄγει σήμερον ἀφ’ οὗ ταῦτα ἐγένετο. 21 En wij hoopten dat Hij was Degene iDie Israël verlossen zou. Doch ook benevens dit alles is het heden de derde dag, van dat deze dingen geschied zijn. i Hand. 1:6. verwijsteksten
22 ἀλλὰ καὶ γυναῖκές τινες ἐξ ἡμῶν ἐξέστησαν ἡμᾶς, γενόμεναι ὄρθριαι ἐπὶ τὸ μνημεῖον· 22 kMaar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld, die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zijn; k Matth. 28:8. Mark. 16:10. Joh. 20:18. verwijsteksten
23 καὶ μὴ εὑροῦσαι τὸ σῶμα αὐτοῦ, ἦλθον λέγουσαι καὶ ὀπτασίαν ἀγγέλων ἑωρακέναι, οἳ λέγουσιν αὐτὸν ζῇν. 23 En Zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden dat zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen dat Hij leeft.
24 καὶ ἀπῆλθόν τινες τῶν σὺν ἡμῖν ἐπὶ τὸ μνημεῖον, καὶ εὗρον οὕτω καθὼς καὶ αἱ γυναῖκες εἶπον· αὐτὸν δὲ οὐκ εἶδον. 24 En sommigen dergenen die met ons zijn, gingen heen tot het graf, en bevonden het alzo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet.
25 καὶ αὐτὸς εἶπε πρὸς αὐτούς, Ὦ ἀνόητοι καὶ βραδεῖς τῇ καρδίᾳ τοῦ πιστεύειν ἐπὶ πᾶσιν οἷς ἐλάλησαν οἱ προφῆται· 25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart om te geloven al hetgeen dat de profeten gesproken hebben;
26 οὐχὶ ταῦτα ἔδει παθεῖν τὸν Χριστόν, καὶ εἰσελθεῖν εἰς τὴν δόξαν αὐτοῦ; 26 lMoest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? l Jes. 50:6; 53:5. Filipp. 2:7. Hebr. 12:2. 1 Petr. 1:11. verwijsteksten
27 καὶ ἀρξάμενος ἀπὸ Μωσέως καὶ ἀπὸ πάντων τῶν προφητῶν, διηρμήνευεν αὐτοῖς ἐν πάσαις ταῖς γραφαῖς τὰ περὶ *ἑαυτοῦ.
* ἑαυτοῦ St, B-edd, Sc, M | αὑτοῦ B-edd, Elz
27 mEn begonnen hebbende van Mozes en nvan al de Profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. m Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. n Ps. 132:11. Jes. 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:25. Dan. 9:24. Micha 7:20. verwijsteksten
28 καὶ ἤγγισαν εἰς τὴν κώμην οὗ ἐπορεύοντο· καὶ αὐτὸς προσεποιεῖτο πορρωτέρω πορεύεσθαι. 28 En zij kwamen nabij het vlek waar zij naartoe gingen; en Hij hield Zich alsof Hij verder gaan zou.
29 καὶ παρεβιάσαντο αὐτόν, λέγοντες, Μεῖνον μεθ’ ἡμῶν, ὅτι πρὸς ἑσπέραν ἐστί, καὶ κέκλικεν ἡ ἡμέρα. καὶ εἰσῆλθε τοῦ μεῖναι σὺν αὐτοῖς. 29 oEn zij dwongen Hem, zeggende: pBlijf met ons; want het is bij den avond en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven. o Gen. 19:3. p Hand. 16:15. Hebr. 13:2. verwijsteksten
30 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ κατακλιθῆναι αὐτὸν μετ’ αὐτῶν, λαβὼν τὸν ἄρτον εὐλόγησε, καὶ κλάσας ἐπεδίδου αὐτοῖς. 30 En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun.
31 αὐτῶν δὲ διηνοίχθησαν οἱ ὀφθαλμοί, καὶ ἐπέγνωσαν αὐτόν· καὶ αὐτὸς ἄφαντος ἐγένετο ἀπ’ αὐτῶν. 31 En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht.
32 καὶ εἶπον πρὸς ἀλλήλους, Οὐχὶ ἡ καρδία ἡμῶν καιομένη ἦν ἐν ἡμῖν, ὡς ἐλάλει ἡμῖν ἐν τῇ ὁδῷ, καὶ ὡς διήνοιγεν ἡμῖν τὰς γραφάς; 32 En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg en als Hij ons de Schriften opende?
33 καὶ ἀναστάντες αὐτῇ τῇ ὥρᾳ ὑπέστρεψαν εἰς Ἱερουσαλήμ, καὶ εὗρον συνηθροισμένους τοὺς ἕνδεκα καὶ τοὺς σὺν αὐτοῖς, 33 En zij opstaande te zelver ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elve tezamen vergaderd, en die met hen waren,
34 λέγοντας ὅτι Ἠγέρθη ὁ Κύριος ὄντως, καὶ ὤφθη Σίμωνι. 34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan qen is van Simon gezien. q 1 Kor. 15:5. verwijsteksten
35 καὶ αὐτοὶ ἐξηγοῦντο τὰ ἐν τῇ ὁδῷ, καὶ ὡς ἐγνώσθη αὐτοῖς ἐν τῇ κλάσει τοῦ ἄρτου. 35 En zij vertelden hetgeen op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods.
  
De verschijning aan de discipelen
36 Ταῦτα δὲ αὐτῶν λαλούντων, αὐτὸς ὁ Ἰησοῦς ἔστη ἐν μέσῳ αὐτῶν, καὶ λέγει αὐτοῖς, Εἰρήνη ὑμῖν. 36 rEn als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. r Mark. 16:14. Joh. 20:19. 1 Kor. 15:5. verwijsteksten
37 πτοηθέντες δὲ καὶ ἔμφοβοι γενόμενοι ἐδόκουν πνεῦμα θεωρεῖν. 37 En zij verschrikt en zeer bevreesd geworden zijnde, meenden dat zij een geest zagen.
38 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Τί τεταραγμένοι ἐστέ; καὶ διατί διαλογισμοὶ ἀναβαίνουσιν ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν; 38 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, en waarom klimmen zulke overleggingen in uw harten?
39 ἴδετε τὰς χεῖράς μου καὶ τοὺς πόδας μου, ὅτι αὐτὸς ἐγώ εἰμι· ψηλαφήσατέ με καὶ ἴδετε, ὅτι πνεῦμα σάρκα καὶ ὀστέα οὐκ ἔχει, καθὼς ἐμὲ θεωρεῖτε ἔχοντα. 39 Ziet Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf. Tast Mij aan en ziet, want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet dat Ik heb.
40 καὶ τοῦτο εἰπὼν ἐπέδειξεν αὐτοῖς τὰς χεῖρας καὶ τοὺς πόδας. 40 En als Hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten.
41 ἔτι δὲ ἀπιστούντων αὐτῶν ἀπὸ τῆς χαρᾶς καὶ θαυμαζόντων, εἶπεν αὐτοῖς, Ἔχετέ τι βρώσιμον ἐνθάδε; 41 En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: sHebt gij hier iets om te eten? s Joh. 21:10. verwijsteksten
42 οἱ δὲ ἐπέδωκαν αὐτῷ ἰχθύος ὀπτοῦ μέρος, καὶ ἀπὸ μελισσίου κηρίου. 42 En zij gaven Hem een stuk van een gebraden vis, en van honingraten.
43 καὶ λαβὼν ἐνώπιον αὐτῶν ἔφαγεν. 43 En Hij nam het en at het voor hun ogen.
44 Εἶπε δὲ αὐτοῖς, Οὗτοι οἱ λόγοι, οὓς ἐλάλησα πρὸς ὑμᾶς ἔτι ὢν σὺν ὑμῖν, ὅτι δεῖ πληρωθῆναι πάντα τὰ γεγραμμένα ἐν τῷ νόμῳ Μωσέως καὶ προφήταις καὶ ψαλμοῖς περὶ ἐμοῦ. 44 En Hij zeide tot hen: tDit zijn de woorden die Ik tot u sprak als Ik nog met u was, namelijk dat het alles moest vervuld worden wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes en de Profeten en Psalmen. t vers 6. Matth. 16:21; 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31. verwijsteksten
45 τότε διήνοιξεν αὐτῶν τὸν νοῦν, τοῦ συνιέναι τὰς γραφάς· 45 Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden;
46 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὅτι Οὕτω γέγραπται, καὶ οὕτως ἔδει παθεῖν τὸν Χριστόν, καὶ ἀναστῆναι ἐκ νεκρῶν τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ, 46 En zeide tot hen: vAlzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage; v Ps. 22:7. Hand. 17:3. verwijsteksten
47 καὶ κηρυχθῆναι ἐπὶ τῷ ὀνόματι αὐτοῦ μετάνοιαν καὶ ἄφεσιν ἁμαρτιῶν εἰς πάντα τὰ ἔθνη, ἀρξάμενον ἀπὸ Ἱερουσαλήμ. 47 En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en xvergeving der zonden onder alle volken, ybeginnende van Jeruzalem. x Hand. 13:38. 1 Joh. 2:12. y Hand. 2:4. verwijsteksten
48 ὑμεῖς δέ ἐστε μάρτυρες τούτων. 48 En gij zijt getuigen van deze dingen.
49 καὶ ἰδού, ἐγὼ ἀποστέλλω τὴν ἐπαγγελίαν τοῦ Πατρός μου ἐφ’ ὑμᾶς· ὑμεῖς δὲ καθίσατε ἐν τῇ πόλει Ἱερουσαλήμ, ἕως οὗ ἐνδύσησθε δύναμιν ἐξ ὕψους. 49 zEn zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u; amaar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. z Joh. 14:26; 15:26; 16:7. Hand. 1:4. a Hand. 1:4. verwijsteksten
  
De hemelvaart
50 Ἐξήγαγε δὲ αὐτοὺς ἔξω ἕως εἰς Βηθανίαν· καὶ ἐπάρας τὰς χεῖρας αὐτοῦ εὐλόγησεν αὐτούς. 50 bEn Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. b Hand. 1:12. verwijsteksten
51 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ εὐλογεῖν αὐτὸν αὐτούς, διέστη ἀπ’ αὐτῶν, καὶ ἀνεφέρετο εἰς τὸν οὐρανόν. 51 cEn het geschiedde als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel. c Mark. 16:19. Hand. 1:9. verwijsteksten
52 καὶ αὐτοὶ προσκυνήσαντες αὐτόν, ὑπέστρεψαν εἰς Ἱερουσαλὴμ μετὰ χαρᾶς μεγάλης· 52 En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap.
53 καὶ ἦσαν διὰ παντὸς ἐν τῷ ἱερῷ, αἰνοῦντες καὶ εὐλογοῦντες τὸν Θεόν. Ἀμήν. 53 En zij waren allen tijd in den tempel, lovende en dankende God. Amen.

Einde Lukas 24