Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De geboorte van Jezus |
1 Ἐγένετο δὲ ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις, ἐξῆλθε δόγμα παρὰ Καίσαρος Αὐγούστου, ἀπογράφεσθαι πᾶσαν τὴν οἰκουμένην. | | 1 EN het geschiedde in diezelve dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden. |
2 αὕτη ἡ ἀπογραφὴ πρώτη ἐγένετο ἡγεμονεύοντος τῆς Συρίας Κυρηνίου. | | 2 Deze eerste beschrijving geschiedde als Cyrénius over Syrië stadhouder was. |
3 καὶ ἐπορεύοντο πάντες ἀπογράφεσθαι, ἕκαστος εἰς τὴν ἰδίαν πόλιν. | | 3 En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad. |
4 ἀνέβη δὲ καὶ Ἰωσὴφ ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας, ἐκ πόλεως Ναζαρέθ, εἰς τὴν Ἰουδαίαν, εἰς πόλιν Δαβίδ, ἥτις καλεῖται Βηθλεέμ (διὰ τὸ εἶναι αὐτὸν ἐξ οἴκου καὶ πατριᾶς Δαβίδ), | | 4 En Jozef ging ook op, van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, atot de stad Davids, die bBethlehem genaamd wordt (omdat hij uit het chuis en geslacht Davids was), a Joh. 7:42. b 1 Sam. 16:4, enz. c Matth. 1:1. a Joh. 7:42 Zegt de Schrift niet dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was? b 1 Sam. 16:4 Samuël nu deed hetgeen de HEERE gesproken had en hij kwam te Bethlehem. Toen kwamen de oudsten der stad bevende hem tegemoet en zeiden: Is uw komst met vrede? c Matth. 1:1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham. |
5 ἀπογράψασθαι σὺν Μαριὰμ τῇ μεμνηστευμένῃ αὐτῷ γυναικί, οὔσῃ ἐγκύῳ. | | 5 Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. |
6 ἐγένετο δὲ ἐν τῷ εἶναι αὐτοὺς ἐκεῖ, ἐπλήσθησαν αἱ ἡμέραι τοῦ τεκεῖν αὐτήν. | | 6 En het geschiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou. |
7 καὶ ἔτεκε τὸν Υἱὸν αὐτῆς τὸν πρωτότοκον, καὶ ἐσπαργάνωσεν αὐτόν, καὶ ἀνέκλινεν αὐτὸν ἐν τῇ φάτνῃ, διότι οὐκ ἦν αὐτοῖς τόπος ἐν τῷ καταλύματι. | | 7 En zij dbaarde haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. d Matth. 1:25. d Matth. 1:25 En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had, en heette Zijn Naam JEZUS. |
8 Καὶ ποιμένες ἦσαν ἐν τῇ χώρᾳ τῇ αὐτῇ ἀγραυλοῦντες καὶ φυλάσσοντες φυλακὰς τῆς νυκτὸς ἐπὶ τὴν ποίμνην αὐτῶν. | | 8 En er waren herders in diezelve landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde. |
9 καὶ ἰδού, ἄγγελος Κυρίου ἐπέστη αὐτοῖς, καὶ δόξα Κυρίου περιέλαμψεν αὐτούς· καὶ ἐφοβήθησαν φόβον μέγαν. | | 9 En zie, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. |
10 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ ἄγγελος, Μὴ φοβεῖσθε· ἰδοὺ γάρ, εὐαγγελίζομαι ὑμῖν χαρὰν μεγάλην, ἥτις ἔσται παντὶ τῷ λαῷ· | | 10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; |
11 ὅτι ἐτέχθη ὑμῖν σήμερον Σωτήρ, ὅς ἐστι Χριστὸς Κύριος, ἐν πόλει Δαβίδ. | | 11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, Welke is Christus de Heere, in de stad Davids. |
12 καὶ τοῦτο ὑμῖν τὸ σημεῖον· εὑρήσετε βρέφος ἐσπαργανωμένον, κείμενον ἐν τῇ φάτνῃ. | | 12 En dit zal u het teken zijn: Gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe. |
13 καὶ ἐξαίφνης ἐγένετο σὺν τῷ ἀγγέλῳ πλῆθος στρατιᾶς οὐρανίου, αἰνούντων τὸν Θεόν, καὶ λεγόντων, | | 13 En van stonden aan was daar met den engel eeen menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: e Dan. 7:10. Openb. 5:11. e Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Openb. 5:11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon en de dieren en de ouderlingen; en hun getal was tienduizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden; |
14 Δόξα ἐν ὑψίστοις Θεῷ, καὶ ἐπὶ γῆς εἰρήνη· ἐν ἀνθρώποις εὐδοκία. | | 14 Ere zij God in de hoogste hemelen, fen vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. f Jes. 57:19. Ef. 2:17. f Jes. 57:19 Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen die verre zijn, en dengenen die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. Ef. 2:17 En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u die verre waart en dien die nabij waren. |
15 Καὶ ἐγένετο, ὡς ἀπῆλθον ἀπ’ αὐτῶν εἰς τὸν οὐρανὸν οἱ ἄγγελοι, καὶ οἱ ἄνθρωποι οἱ ποιμένες εἶπον πρὸς ἀλλήλους, Διέλθωμεν δὴ ἕως Βηθλεέμ, καὶ ἴδωμεν τὸ ῥῆμα τοῦτο τὸ γεγονός, ὃ ὁ Κύριος ἐγνώρισεν ἡμῖν. | | 15 En het geschiedde als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan tot Bethlehem en laat ons zien het woord dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft kond gedaan. |
16 καὶ ἦλθον σπεύσαντες, καὶ ἀνεῦρον τήν τε Μαριὰμ καὶ τὸν Ἰωσήφ, καὶ τὸ βρέφος κείμενον ἐν τῇ φάτνῃ. | | 16 En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe. |
17 ἰδόντες δὲ διεγνώρισαν περὶ τοῦ ῥήματος τοῦ λαληθέντος αὐτοῖς περὶ τοῦ παιδίου τούτου. | | 17 En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord dat hun van dit Kindeken gezegd was. |
18 καὶ πάντες οἱ ἀκούσαντες ἐθαύμασαν περὶ τῶν λαληθέντων ὑπὸ τῶν ποιμένων πρὸς αὐτούς. | | 18 En allen die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. |
19 ἡ δὲ Μαριὰμ πάντα συνετήρει τὰ ῥήματα ταῦτα, συμβάλλουσα ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτῆς. | | 19 Doch Maria bewaarde deze woorden alle tezamen, overleggende die in haar hart. |
20 καὶ ἐπέστρεψαν οἱ ποιμένες, δοξάζοντες καὶ αἰνοῦντες τὸν Θεὸν ἐπὶ πᾶσιν οἷς ἤκουσαν καὶ εἶδον, καθὼς ἐλαλήθη πρὸς αὐτούς. | | 20 En de herders keerden weder, verheerlijkende en prijzende God over alles wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. |
21 Καὶ ὅτε ἐπλήσθησαν ἡμέραι ὀκτὼ τοῦ περιτεμεῖν τὸ παιδίον, καὶ ἐκλήθη τὸ ὄνομα αὐτοῦ Ἰησοῦς, τὸ κληθὲν ὑπὸ τοῦ ἀγγέλου πρὸ τοῦ συλληφθῆναι αὐτὸν ἐν τῇ κοιλίᾳ. | | 21 En als gacht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn hNaam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. g Gen. 17:12. Lev. 12:3. Joh. 7:22. h Matth. 1:21. Luk. 1:31. g Gen. 17:12 Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene des huizes, en de gekochte met geld van allen vreemde, dewelke niet is van uw zaad; Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. Joh. 7:22 Daarom, Mozes heeft ulieden de besnijdenis gegeven (niet dat zij uit Mozes is, maar uit de vaderen), en gij besnijdt een mens op den sabbat. h Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Luk. 1:31 En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS. |
| | De voorstelling in den tempel |
22 Καὶ ὅτε ἐπλήσθησαν αἱ ἡμέραι τοῦ καθαρισμοῦ *αὐτῆς κατὰ τὸν νόμον Μωσέως, ἀνήγαγον αὐτὸν εἰς Ἱεροσόλυμα, παραστῆσαι τῷ Κυρίῳ * αὐτῆς B, Elz, Sc | αὐτῶν St, M | | 22 En als de dagen harer ireiniging vervuld waren, naar de wet van Mozes, brachten zij Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem den Heere voorstelden i Lev. 12:6. i Lev. 12:6 En als de dagen harer reiniging voor den zoon of voor de dochter vervuld zullen zijn, zo zal zij een eenjarig lam ten brandoffer en een jonge duif of tortelduif ten zondoffer brengen, voor de deur van de tent der samenkomst, tot den priester. |
23 (καθὼς γέγραπται ἐν νόμῳ Κυρίου ὅτι Πᾶν ἄρσεν διανοῖγον μήτραν ἅγιον τῷ Κυρίῳ κληθήσεται), | | 23 (Gelijk geschreven is kin de wet des Heeren: Al wat mannelijk is dat de moeder opent, zal den Heere heilig genaamd worden), k Ex. 13:2. Num. 3:13; 8:16, 17. k Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Num. 3:13 Want alle eerstgeborene is Mijne; van den dag dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd allen eerstgeborene in Israël, van de mensen tot de beesten: zij zullen Mijne zijn; Ik ben de HEERE. Num. 8:16 Want zij zijn gegeven, zij zijn Mij gegeven uit het midden der kinderen Israëls; voor de opening van alle baarmoeder, voor de eerstgeborene van eenieder uit de kinderen Israëls heb Ik hen Mij genomen. Num. 8:17 Want alle eerstgeborene onder de kinderen Israëls is Mijne, onder de mensen en onder de beesten; ten dage dat Ik alle eerstgeboorte in Egypteland sloeg, heb Ik dezelve Mij geheiligd. |
24 καὶ τοῦ δοῦναι θυσίαν κατὰ τὸ εἰρημένον ἐν νόμῳ Κυρίου, Ζεῦγος τρυγόνων ἢ δύο νεοσσοὺς περιστερῶν. | | 24 En opdat zij offerande gaven naar hetgeen dat in de wet des Heeren gezegd is, leen paar tortelduiven of twee jonge duiven. l Lev. 12:8. l Lev. 12:8 Maar indien haar hand niet genoeg voor een lam vindt, zo zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, een ten brandoffer en een ten zondoffer; en de priester zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn. |
25 καὶ ἰδού, ἦν ἄνθρωπος ἐν Ἱερουσαλήμ, ᾧ ὄνομα Συμεών, καὶ ὁ ἄνθρωπος οὗτος δίκαιος καὶ εὐλαβής, προσδεχόμενος παράκλησιν τοῦ Ἰσραήλ, καὶ Πνεῦμα Ἅγιον ἦν ἐπ’ αὐτόν. | | 25 En zie, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezend, verwachtende de vertroosting Israëls; en de Heilige Geest was op hem. |
26 καὶ ἦν αὐτῷ κεχρηματισμένον ὑπὸ τοῦ Πνεύματος τοῦ Ἁγίου, μὴ ἰδεῖν θάνατον πρὶν ἢ ἴδῃ τὸν Χριστὸν Κυρίου. | | 26 En hem was een Goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zou, eer hij den Christus des Heeren zou zien. |
27 καὶ ἦλθεν ἐν τῷ Πνεύματι εἰς τὸ ἱερόν· καὶ ἐν τῷ εἰσαγαγεῖν τοὺς γονεῖς τὸ παιδίον Ἰησοῦν, τοῦ ποιῆσαι αὐτοὺς κατὰ τὸ εἰθισμένον τοῦ νόμου περὶ αὐτοῦ, | | 27 En hij kwam door den Geest in den tempel. En als de ouders het Kindeken Jezus inbrachten, om naar de gewoonte der wet met Hem te doen, |
28 καὶ αὐτὸς ἐδέξατο αὐτὸ εἰς τὰς ἀγκάλας αὐτοῦ, καὶ εὐλόγησε τὸν Θεόν, καὶ εἶπε, | | 28 Zo nam hij Hetzelve in zijn armen en loofde God en zeide: |
29 Νῦν ἀπολύεις τὸν δοῦλόν σου, δέσποτα, κατὰ τὸ ῥῆμά σου, ἐν εἰρήνῃ· | | 29 Nu mlaat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord; m Gen. 46:30. m Gen. 46:30 En Israël zeide tot Jozef: Dat ik nu sterve, nadat ik uw aangezicht gezien heb, dat gij nog leeft. |
30 ὅτι εἶδον οἱ ὀφθαλμοί μου τὸ σωτήριόν σου, | | 30 Want mijn ogen hebben Uw nZaligheid gezien, n Ps. 98:2. Jes. 52:10. n Ps. 98:2 De HEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt, Hij heeft Zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen der heidenen. Jes. 52:10 De HEERE heeft Zijn heiligen arm ontbloot voor de ogen aller heidenen; en al de einden der aarde zullen zien het heil onzes Gods. |
31 ὃ ἡτοίμασας κατὰ πρόσωπον πάντων τῶν λαῶν· | | 31 oDie Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken: o Hand. 28:28. o Hand. 28:28 Het zij u dan bekend dat de zaligheid Gods den heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen. |
32 φῶς εἰς ἀποκάλυψιν ἐθνῶν, καὶ δόξαν λαοῦ σου Ἰσραήλ. | | 32 pEen Licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël. p Jes. 42:6; 49:6. Hand. 13:47. p Jes. 42:6 Ik, de HEERE, heb U geroepen in gerechtigheid, en Ik zal U bij Uw hand grijpen; en Ik zal U behoeden, en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen, Jes. 49:6 Verder zeide Hij: Het is te gering dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn om op te richten de stammen Jakobs en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn Heil te zijn tot aan het einde der aarde. Hand. 13:47 Want alzo heeft ons de Heere geboden, zeggende: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde. |
33 καὶ ἦν Ἰωσὴφ καὶ ἡ μήτηρ αὐτοῦ θαυμάζοντες ἐπὶ τοῖς λαλουμένοις περὶ αὐτοῦ. | | 33 En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over hetgeen dat van Hem gezegd werd. |
34 καὶ εὐλόγησεν αὐτοὺς Συμεών, καὶ εἶπε πρὸς Μαριὰμ τὴν μητέρα αὐτοῦ, Ἰδού, οὗτος κεῖται εἰς πτῶσιν καὶ ἀνάστασιν πολλῶν ἐν τῷ Ἰσραήλ, καὶ εἰς σημεῖον ἀντιλεγόμενον | | 34 En Simeon zegende henlieden en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, qDeze wordt gezet tot een val en opstanding van velen in Israël, en tot een teken rdat wedersproken zal worden q Jes. 8:14. Rom. 9:32. 1 Petr. 2:8. r Hand. 28:22. q Jes. 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn, maar tot een Steen des aanstoots en tot een Rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een Strik en tot een Net den inwoners te Jeruzalem. Rom. 9:32 Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet; want zij hebben zich gestoten aan den Steen des aanstoots; 1 Petr. 2:8 Dengenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. r Hand. 28:22 Maar wij begeren wel van u te horen wat gij gevoelt; want wat deze sekte aangaat, ons is bekend dat zij overal tegengesproken wordt. |
35 (καὶ σοῦ δὲ αὐτῆς τὴν ψυχὴν διελεύσεται ῥομφαία)· ὅπως ἂν ἀποκαλυφθῶσιν ἐκ πολλῶν καρδιῶν διαλογισμοί. | | 35 (En ook een zwaard zal door uws zelfs ziel gaan), opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden. |
36 καὶ ἦν Ἄννα προφῆτις, θυγάτηρ Φανουήλ, ἐκ φυλῆς Ἀσήρ· αὕτη προβεβηκυῖα ἐν ἡμέραις πολλαῖς, ζήσασα ἔτη μετὰ ἀνδρὸς ἑπτὰ ἀπὸ τῆς παρθενίας αὐτῆς, | | 36 En er was Anna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser. Deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. |
37 καὶ αὕτη χήρα ὡς ἐτῶν ὀγδοηκοντατεσσάρων, ἣ οὐκ ἀφίστατο ἀπὸ τοῦ ἱεροῦ, νηστείαις καὶ δεήσεσι λατρεύουσα νύκτα καὶ ἡμέραν. | | 37 En zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, dewelke niet week uit den tempel, met vasten en bidden God
sdienende nacht en dag. s 1 Sam. 1:22. s 1 Sam. 1:22 Doch Hanna toog niet op, maar zij zeide tot haar man: Als de jongen gespeend is, dan zal ik hem brengen, dat hij voor het aangezicht des HEEREN verschijne en blijve daar tot in eeuwigheid. |
38 καὶ αὕτη αὐτῇ τῇ ὥρᾳ ἐπιστᾶσα ἀνθωμολογεῖτο τῷ Κυρίῳ, καὶ ἐλάλει περὶ αὐτοῦ πᾶσι τοῖς προσδεχομένοις λύτρωσιν ἐν Ἱερουσαλήμ. | | 38 En deze te dierzelver ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. |
39 καὶ ὡς ἐτέλεσαν ἅπαντα τὰ κατὰ τὸν νόμον Κυρίου, ὑπέστρεψαν εἰς τὴν Γαλιλαίαν, εἰς τὴν πόλιν αὐτῶν Ναζαρέθ. | | 39 En als zij alles voleindigd hadden, wat naar de wet des Heeren te doen was, keerden zij weder naar Galiléa, tot hun stad Nazareth. |
40 Τὸ δὲ παιδίον ηὔξανε, καὶ ἐκραταιοῦτο πνεύματι, πληρούμενον σοφίας· καὶ χάρις Θεοῦ ἦν ἐπ’ αὐτό. | | 40 En het Kindeken twies op en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem. t Luk. 1:80. t Luk. 1:80 En het kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en was in de woestijnen tot den dag zijner vertoning aan Israël. |
| | De twaalfjarige Jezus in den tempel |
41 Καὶ ἐπορεύοντο οἱ γονεῖς αὐτοῦ κατ’ ἔτος εἰς Ἱερουσαλὴμ τῇ ἑορτῇ τοῦ πάσχα. | | 41 En Zijn ouders reisden alle jaar naar Jeruzalem op het feest van vpascha. v Ex. 23:15, 17. Lev. 23:5. Deut. 16:1. v Ex. 23:15 Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb) te bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. Ex. 23:17 Driemaal des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren HEEREN verschijnen. Lev. 23:5 In de eerste maand, op den veertiende der maand, tussen twee avonden, is des HEEREN pascha. Deut. 16:1 NEEM waar de maand Abib, dat gij den HEERE uw God pascha houdt; want in de maand Abib heeft u de HEERE uw God uit Egypteland uitgevoerd, bij nacht. |
42 καὶ ὅτε ἐγένετο ἐτῶν δώδεκα, ἀναβάντων αὐτῶν εἰς Ἱεροσόλυμα κατὰ τὸ ἔθος τῆς ἑορτῆς, | | 42 En toen Hij twaalf jaren oud geworden was en zij naar Jeruzalem opgegaan waren, naar de gewoonte des feestdags, |
43 καὶ τελειωσάντων τὰς ἡμέρας, ἐν τῷ ὑποστρέφειν αὐτούς, ὑπέμεινεν Ἰησοῦς ὁ παῖς ἐν Ἱερουσαλήμ· καὶ οὐκ ἔγνω Ἰωσὴφ καὶ ἡ μήτηρ αὐτοῦ· | | 43 En de dagen aldaar voleindigd hadden, toen zij wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en Zijn moeder wisten het niet. |
44 νομίσαντες δὲ αὐτὸν ἐν τῇ συνοδίᾳ εἶναι, ἦλθον ἡμέρας ὁδόν, καὶ ἀνεζήτουν αὐτὸν ἐν τοῖς συγγενέσι καὶ ἐν τοῖς γνωστοῖς· | | 44 Maar menende dat Hij in het gezelschap op den weg was, gingen zij een dagreis, en zochten Hem onder de magen en onder de bekenden. |
45 καὶ μὴ εὑρόντες αὐτόν, ὑπέστρεψαν εἰς Ἱερουσαλήμ, ζητοῦντες αὐτόν. | | 45 En als zij Hem niet vonden, keerden zij weder naar Jeruzalem, Hem zoekende. |
46 καὶ ἐγένετο, μεθ’ ἡμέρας τρεῖς εὗρον αὐτὸν ἐν τῷ ἱερῷ, καθεζόμενον ἐν μέσῳ τῶν διδασκάλων, καὶ ἀκούοντα αὐτῶν, καὶ ἐπερωτῶντα αὐτούς. | | 46 En het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leraren, hen horende en hen ondervragende. |
47 ἐξίσταντο δὲ πάντες οἱ ἀκούοντες αὐτοῦ ἐπὶ τῇ συνέσει καὶ ταῖς ἀποκρίσεσιν αὐτοῦ. | | 47 xEn allen die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden. x Matth. 7:28. Mark. 1:22. Luk. 4:22, 32. Joh. 7:15. x Matth. 7:28 En het is geschied als Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen zich ontzetten over Zijn leer; Mark. 1:22 En zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. Luk. 4:22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: Is Deze niet de Zoon van Jozef? Luk. 4:32 En zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn woord was met macht. Joh. 7:15 En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft? |
48 καὶ ἰδόντες αὐτὸν ἐξεπλάγησαν· καὶ πρὸς αὐτὸν ἡ μήτηρ αὐτοῦ εἶπε, Τέκνον, τί ἐποίησας ἡμῖν οὕτως; ἰδού, ὁ πατήρ σου κἀγὼ ὀδυνώμενοι ἐζητοῦμέν σε. | | 48 En zij Hem ziende, werden verslagen; en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons zo gedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met angst gezocht. |
49 καὶ εἶπε πρὸς αὐτούς, Τί ὅτι ἐζητεῖτέ με; οὐκ ᾔδειτε ὅτι ἐν τοῖς τοῦ Πατρός μου δεῖ εἶναί με; | | 49 En Hij zeide tot hen: Wat is het dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders? |
50 καὶ αὐτοὶ οὐ συνῆκαν τὸ ῥῆμα ὃ ἐλάλησεν αὐτοῖς. | | 50 yEn zij verstonden het woord niet dat Hij tot hen sprak. y Luk. 9:45; 18:34. y Luk. 9:45 Maar zij verstonden dit woord niet, en het was voor hen verborgen, alzo dat zij het niet begrepen; en zij vreesden van dat woord Hem te vragen. Luk. 18:34 En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet hetgeen gezegd werd. |
51 καὶ κατέβη μετ’ αὐτῶν, καὶ ἦλθεν εἰς Ναζαρέθ· καὶ ἦν ὑποτασσόμενος αὐτοῖς· καὶ ἡ μήτηρ αὐτοῦ διετήρει πάντα τὰ ῥήματα ταῦτα ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτῆς. | | 51 En Hij ging met hen af en kwam te Nazareth en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. |
52 Καὶ Ἰησοῦς προέκοπτε σοφίᾳ καὶ ἡλικίᾳ, καὶ χάριτι παρὰ Θεῷ καὶ ἀνθρώποις. | | 52 En Jezus znam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen. z 1 Sam. 2:26. Luk. 1:80. z 1 Sam. 2:26 En de jongeling Samuël nam toe en werd groot en aangenaam, beide bij den HEERE en ook bij de mensen. Luk. 1:80 En het kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en was in de woestijnen tot den dag zijner vertoning aan Israël. |