Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 18 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 18

1 Door de gelijkenis van een weduwe en een onrechtvaardigen rechter leert Christus dat men in het gebed moet aanhouden. 9 En door een andere gelijkenis, van een farizeeër en een tollenaar, leert Hij dat God den boetvaardigen zondaar verhoort en rechtvaardigt, en niet wie op hun eigen gerechtigheid steunen. 15 Beveelt dat men de kinderkens tot Hem zal laten komen. 18 Beantwoordt de vraag van een overste, wat doende hij het eeuwige leven zou verkrijgen, en wijst hem op de onderhouding der geboden. 24 Leert hoe zwaarlijk de rijken zalig worden. 28 Belooft hier en hiernamaals te vergelden dengenen die alles om Zijnentwil verlaten. 31 Voorzegt Zijn lijden, sterven en opstanding. 35 Maakt bij Jericho een blinde ziende.
  
De onrechtvaardige rechter
1 Ἔλεγε δὲ καὶ παραβολὴν αὐτοῖς πρὸς τὸ δεῖν πάντοτε προσεύχεσθαι, καὶ μὴ ἐκκακεῖν, 1 EN Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende adat men 1altijd bidden moet en niet vertragen;
a Rom. 12:12. Ef. 6:18. Kol. 4:2. 1 Thess. 5:17. verwijsteksten
1 Dat is, bij alle gelegenheden aanhouden met bidden, totdat men verkrijgt, en niet nalatig worden of den moed verloren geven, al is het dat men niet terstond verhoord wordt.
   
2 λέγων, Κριτής τις ἦν ἔν τινι πόλει, τὸν Θεὸν μὴ φοβούμενος, καὶ ἄνθρωπον μὴ ἐντρεπόμενος· 2 Zeggende: Er was een zeker rechter in een stad, die God niet vreesde en geen mens ontzag.
3 *χήρα δὲ τις ἦν ἐν τῇ πόλει ἐκείνῃ, καὶ ἤρχετο πρὸς αὐτόν, λέγουσα, Ἐκδίκησόν με ἀπὸ τοῦ ἀντιδίκου μου.
* χήρα δέ τις B-edd, Elz | χήρα δὲ St, B-edd, Sc, M
3 En er was een zekere weduwe in dezelve stad, en zij kwam tot hem, zeggende: 2Doe mij recht tegen mijn wederpartij.
2 Of: Wreek mij, gelijk ook vers 7. verwijsteksten
   
4 καὶ οὐκ ἠθέλησεν ἐπὶ χρόνον· μετὰ δὲ ταῦτα εἶπεν ἐν ἑαυτῷ, Εἰ καὶ τὸν Θεὸν οὐ φοβοῦμαι, καὶ ἄνθρωπον οὐκ ἐντρέπομαι· 4 En hij wilde voor een langen tijd niet; maar daarna zeide hij bij zichzelven: Hoewel ik God niet vrees en geen mens ontzie,
5 διά γε τὸ παρέχειν μοι κόπον τὴν χήραν ταύτην, ἐκδικήσω αὐτήν, ἵνα μὴ εἰς τέλος ἐρχομένη ὑπωπιάζῃ με. 5 Nochtans omdat deze weduwe mij moeilijk valt, zo zal ik haar recht doen, opdat zij niet 3eindelijk kome en mij 4het hoofd breke.
3 Gr. tot het einde, of: geduriglijk, dat is, met gedurig aanlopen.
4 Of: versuft make. Het Griekse woord betekent eigenlijk: onder het gezicht slaan, of als met kinnebakslagen iemand het hoofd versuft en bedwelmd maken.
   
6 εἶπε δὲ ὁ Κύριος, Ἀκούσατε τί ὁ κριτὴς τῆς ἀδικίας λέγει. 6 En de Heere zeide: Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt.
7 ὁ δὲ Θεὸς οὐ μὴ ποιήσει τὴν ἐκδίκησιν τῶν ἐκλεκτῶν αὐτοῦ τῶν βοώντων πρὸς αὐτὸν ἡμέρας καὶ νυκτός, καὶ μακροθυμῶν ἐπ’ αὐτοῖς; 7 bZal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij 5lankmoedig is over hen?
b Openb. 6:10. verwijsteksten
5 Dat is, langzaam schijnt daartoe te komen om door het straffen der goddelozen Zijn uitverkorenen te verlossen.
   
8 λέγω ὑμῖν ὅτι ποιήσει τὴν ἐκδίκησιν αὐτῶν ἐν τάχει. πλὴν ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐλθὼν ἆρα εὑρήσει τὴν πίστιν ἐπὶ τῆς γῆς; 8 Ik zeg u, dat Hij hun 6haastelijk recht doen zal. Doch de Zoon des mensen, als Hij 7komt, 8zal Hij ook geloof vinden op de aarde?
6 Gr. inderhaast, dat is, onverwacht.
7 Namelijk ten oordeel.
8 Dat is, het getal der gelovigen zal alsdan klein wezen. Doch daar zullen er ook alsdan enigen zijn, 1 Thess. 4:15, 17. verwijsteksten
  
De farizeeër en de tollenaar
9 Εἶπε δὲ καὶ πρός τινας τοὺς πεποιθότας ἐφ’ ἑαυτοῖς ὅτι εἰσὶ δίκαιοι, καὶ ἐξουθενοῦντας τοὺς λοιπούς, τὴν παραβολὴν ταύτην· 9 En Hij zeide ook tot sommigen die 9bij zichzelven vertrouwden dat zij rechtvaardig waren en de anderen niets achtten, deze gelijkenis:
9 Of: op zichzelven.
   
10 Ἄνθρωποι δύο ἀνέβησαν εἰς τὸ ἱερὸν προσεύξασθαι· ὁ εἷς Φαρισαῖος, καὶ ὁ ἕτερος τελώνης. 10 Twee mensen gingen 10op in den tempel om te bidden; de een was een farizeeër en de ander een tollenaar.
10 Want de tempel was gebouwd op den berg Moria op het hoogste van de stad, 2 Kron. 3:1. verwijsteksten
   
11 ὁ Φαρισαῖος σταθεὶς πρὸς ἑαυτὸν ταῦτα προσηύχετο, Ὁ Θεός, εὐχαριστῶ σοι ὅτι οὐκ εἰμὶ ὥσπερ οἱ λοιποὶ τῶν ἀνθρώπων, ἅρπαγες, ἄδικοι, μοιχοί, ἢ καὶ ὡς οὗτος ὁ τελώνης. 11 De farizeeër staande, bad dit 11bij zichzelven: cO God, ik dank U dat ik niet ben gelijk de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers, of ook gelijk deze tollenaar;
11 Of: staande bij zichzelven.
c Jes. 1:15; 58:2. Openb. 3:17, 18. verwijsteksten
   
12 νηστεύω δὶς τοῦ σαββάτου, ἀποδεκατῶ πάντα ὅσα κτῶμαι. 12 Ik vast tweemaal 12per week; ik 13geef tienden van alles wat ik bezit.
12 Gr. op den sabbat, dat is, per week. Zie Mark. 16:9. verwijsteksten
13 Of: vertiend alles.
   
13 καὶ ὁ τελώνης μακρόθεν ἑστὼς οὐκ ἤθελεν οὐδὲ τοὺς ὀφθαλμοὺς εἰς τὸν οὐρανὸν ἐπᾶραι, ἀλλ’ ἔτυπτεν εἰς τὸ στῆθος αὐτοῦ, λέγων, Ὁ Θεός, ἱλάσθητί μοι τῷ ἁμαρτωλῷ. 13 En de tollenaar 14van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar 15sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig.
14 Namelijk ver van het altaar en van het heilige, in het eerste inkomen van het voorhof des tempels, tot een teken van schaamte over zijn zonden.
15 Tot een teken van hartelijk leedwezen over dezelve zonden.
   
14 λέγω ὑμῖν, κατέβη οὗτος δεδικαιωμένος εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ ἢ ἐκεῖνος· ὅτι πᾶς ὁ ὑψῶν ἑαυτὸν ταπεινωθήσεται, ὁ δὲ ταπεινῶν ἑαυτὸν ὑψωθήσεται. 14 Ik zeg ulieden: Deze ging 16af 17gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan 18die; dwant eenieder die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden.
16 Namelijk van den tempel. Zie vers 10. verwijsteksten
17 Dat is, van God voor rechtvaardig gehouden, waarvan Rom. 3:20, enz., breder gehandeld wordt. verwijsteksten
18 Namelijk de farizeeër, dewijl de tollenaar voor God gerechtvaardigd is geweest, en niet de farizeeër, hoewel hij zichzelven voor gerechtvaardigd hield en ook van de mensen daarvoor gehouden werd.
d Job 22:29. Spr. 29:23. Matth. 23:12. Luk. 14:11. Jak. 4:6, 10. 1 Petr. 5:5. verwijsteksten
  
Jezus zegent de kinderen
15 Προσέφερον δὲ αὐτῷ καὶ τὰ βρέφη, ἵνα αὐτῶν ἅπτηται· ἰδόντες δὲ οἱ μαθηταὶ ἐπετίμησαν αὐτοῖς. 15 eEn zij brachten ook de kinderkens tot Hem, opdat Hij die zou 19aanraken; en de discipelen dat ziende, bestraften 20dezelve.
e Matth. 19:13. Mark. 10:13. verwijsteksten
19 Dat is, de handen hun opleggen om te zegenen. Zie Matth. 19:13. Mark. 10:16. verwijsteksten
20 Namelijk degenen die de kinderkens brachten.
   
16 ὁ δὲ Ἰησοῦς προσκαλεσάμενος αὐτὰ εἶπεν, Ἄφετε τὰ παιδία ἔρχεσθαι πρός με, καὶ μὴ κωλύετε αὐτά· τῶν γὰρ τοιούτων ἐστὶν ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ. 16 Maar Jezus riep dezelve kinderkens tot Zich, en zeide: Laat de kinderkens tot Mij komen en 21verhindert hen niet; fwant 22derzulken is het Koninkrijk Gods.
21 Of: verbiedt hen niet.
f Matth. 18:3; 19:14. 1 Kor. 14:20. 1 Petr. 2:2. verwijsteksten
22 Zie hiervan Matth. 19:14. verwijsteksten
   
17 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὃς ἐὰν μὴ δέξηται τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ ὡς παιδίον, οὐ μὴ εἰσέλθῃ εἰς αὐτήν. 17 Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet zal ontvangen 23als een kindeken, die zal geenszins in hetzelve komen.
23 Dat is, in nederigheid, eenvoudigheid en oprechtheid, Ps. 131:1, 2. verwijsteksten
  
De rijke jongeling
18 Καὶ ἐπηρώτησέ τις αὐτὸν ἄρχων, λέγων, Διδάσκαλε ἀγαθέ, τί ποιήσας ζωὴν αἰώνιον κληρονομήσω; 18 gEn een zeker 24overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?
g Matth. 19:16. Mark. 10:17. verwijsteksten
24 Zie van deze historie Matth. 19:16. verwijsteksten
   
19 εἶπε δὲ αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Τί με λέγεις ἀγαθόν; οὐδεὶς ἀγαθός, εἰ μὴ εἷς, ὁ Θεός. 19 En Jezus zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God.
20 τὰς ἐντολὰς οἶδας, Μὴ μοιχεύσῃς, μὴ φονεύσῃς, μὴ κλέψῃς, μὴ ψευδομαρτυρήσῃς, τίμα τὸν πατέρα σου καὶ τὴν μητέρα σου. 20 Gij weet de geboden: hGij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; ieer uw vader en uw moeder.
h Ex. 20:13. Deut. 5:17. Rom. 13:9. verwijsteksten
i Ef. 6:2. Kol. 3:20. verwijsteksten
   
21 ὁ δὲ εἶπε, Ταῦτα πάντα ἐφυλαξάμην ἐκ νεότητός μου. 21 En hij zeide: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan.
22 ἀκούσας δὲ ταῦτα ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῷ, Ἔτι ἕν σοι λείπει· πάντα ὅσα ἔχεις πώλησον, καὶ διάδος πτωχοῖς, καὶ ἕξεις θησαυρὸν ἐν οὐρανῷ· καὶ δεῦρο, ἀκολούθει μοι. 22 Doch Jezus dit horende, zeide tot hem: Nog 25één ding ontbreekt u: kverkoop alles wat gij hebt en deel het onder de armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij.
25 Namelijk waaruit gij zult kunnen verstaan hoever gij nog van de volmaaktheid zijt, die gij u laat voorstaan. Zie hiervan verder Matth. 19:21. verwijsteksten
k Matth. 6:19; 19:21. 1 Tim. 6:19. verwijsteksten
   
23 ὁ δὲ ἀκούσας ταῦτα περίλυπος ἐγένετο· ἦν γὰρ πλούσιος σφόδρα. 23 Maar als hij dit hoorde, werd hij geheel droevig; want hij was zeer rijk.
24 ἰδὼν δὲ αὐτὸν ὁ Ἰησοῦς περίλυπον γενόμενον εἶπε, Πῶς δυσκόλως οἱ τὰ χρήματα ἔχοντες εἰσελεύσονται εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ. 24 Jezus nu ziende dat hij geheel droevig geworden was, zeide: lHoe zwaarlijk zullen degenen 26die goed hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan.
l Spr. 11:28. Matth. 19:23. Mark. 10:23. verwijsteksten
26 Dat is, die rijk zijn en hun vertrouwen stellen op den rijkdom, gelijk Mark. 10:24 verklaard wordt. verwijsteksten
   
25 εὐκοπώτερον γάρ ἐστι κάμηλον διὰ τρυμαλιᾶς ῥαφίδος εἰσελθεῖν, ἢ πλούσιον εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ εἰσελθεῖν. 25 Want het is lichter dat 27een kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods ingaat.
27 Of: kabel. Van dit spreekwoord zie Matth. 19:24. verwijsteksten
   
26 εἶπον δὲ οἱ ἀκούσαντες, Καὶ τίς δύναται σωθῆναι; 26 En die dit hoorden, zeiden: Wie kan dan zalig worden?
27 ὁ δὲ εἶπε, Τὰ ἀδύνατα παρὰ ἀνθρώποις δυνατά ἐστι παρὰ τῷ Θεῷ. 27 En Hij zeide: mDe dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn 28mogelijk bij God.
m Job 42:2. Jer. 32:17. Zach. 8:6. Luk. 1:37. verwijsteksten
28 Zie Matth. 19:26. verwijsteksten
   
28 εἶπε δὲ ὁ Πέτρος, Ἰδού, ἡμεῖς ἀφήκαμεν πάντα, καὶ ἠκολουθήσαμέν σοι. 28 nEn Petrus zeide: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd.
n Matth. 4:20; 19:27. Mark. 10:28. Luk. 5:11. verwijsteksten
   
29 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι οὐδείς ἐστιν ὃς ἀφῆκεν οἰκίαν, ἢ γονεῖς, ἢ ἀδελφούς, ἢ γυναῖκα, ἢ τέκνα, ἕνεκεν τῆς βασιλείας τοῦ Θεοῦ, 29 En Hij zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg ulieden, odat er niemand is die verlaten heeft huis of ouders of broeders of vrouw of kinderen om het Koninkrijk Gods,
o Deut. 33:9. verwijsteksten
   
30 ὃς οὐ μὴ ἀπολάβῃ πολλαπλασίονα ἐν τῷ καιρῷ τούτῳ, καὶ ἐν τῷ αἰῶνι τῷ ἐρχομένῳ ζωὴν αἰώνιον. 30 pDie niet zal 29veelvoudig wederontvangen in dezen tijd, en in de komende eeuw het eeuwige leven.
p Job 42:12. verwijsteksten
29 Deze belofte wordt altijd vervuld door geestelijke gaven, en dikmaals ook door tijdelijke.
  
Derde aankondiging van het lijden
31 Παραλαβὼν δὲ τοὺς δώδεκα, εἶπε πρὸς αὐτούς, Ἰδού, ἀναβαίνομεν εἰς Ἱεροσόλυμα, καὶ τελεσθήσεται πάντα τὰ γεγραμμένα διὰ τῶν προφητῶν τῷ Υἱῷ τοῦ ἀνθρώπου. 31 qEn Hij nam de twaalve bij Zich en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden 30aan den Zoon des mensen, rwat geschreven is door de profeten.
q Matth. 16:21; 17:22; 20:17. Mark. 8:31; 9:31; 10:32. Luk. 9:22; 24:7. verwijsteksten
30 Anders: wat geschreven is door de profeten van den Zoon des mensen.
r Ps. 22:7. Jes. 53:7. verwijsteksten
   
32 παραδοθήσεται γὰρ τοῖς ἔθνεσι, καὶ ἐμπαιχθήσεται, καὶ ὑβρισθήσεται, καὶ ἐμπτυσθήσεται, 32 sWant Hij zal den heidenen overgeleverd worden, en Hij zal bespot worden en smadelijk behandeld worden en bespogen worden.
s Matth. 27:2. Luk. 23:1. Joh. 18:28. Hand. 3:13. verwijsteksten
   
33 καὶ μαστιγώσαντες ἀποκτενοῦσιν αὐτόν· καὶ τῇ ἡμέρᾳ τῇ τρίτῃ ἀναστήσεται. 33 En Hem gegeseld hebbende, zullen zij Hem doden; en ten derden dage zal Hij weder opstaan.
34 καὶ αὐτοὶ οὐδὲν τούτων συνῆκαν, καὶ ἦν τὸ ῥῆμα τοῦτο κεκρυμμένον ἀπ’ αὐτῶν, καὶ οὐκ ἐγίνωσκον τὰ λεγόμενα. 34 En zij 31verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet hetgeen gezegd werd.
31 Overmits zij nog ingenomen waren met de algemene dwaling van het werelds koninkrijk van Christus.
  
Een blinde bij Jericho
35 Ἐγένετο δὲ ἐν τῷ ἐγγίζειν αὐτὸν εἰς Ἰεριχώ, τυφλός τις ἐκάθητο παρὰ τὴν ὁδὸν προσαιτῶν· 35 tEn het geschiedde als Hij nabij Jericho kwam, dat 32een zeker blinde aan den weg zat, bedelende.
t Matth. 20:29. Mark. 10:46. verwijsteksten
32 Mattheüs zegt, Matth. 20:30, van twee blinden; waarvan zie de vergelijking Mark. 10:46. Hoewel sommigen om de verscheidenheid van de plaatsen waar dit geschied is, menen dat het een andere historie zou zijn. Doch deze verscheidenheid wordt van anderen alzo vergeleken, dat de blinden wel in het ingaan van Jericho hebben begonnen te roepen, doch dat Christus hen eerst heeft ziende gemaakt, als Hij door Jericho gegaan was. verwijsteksten
   
36 ἀκούσας δὲ ὄχλου διαπορευομένου, ἐπυνθάνετο τί εἴη τοῦτο. 36 En deze horende de schare voorbijgaan, vraagde wat dat was.
37 ἀπήγγειλαν δὲ αὐτῷ ὅτι Ἰησοῦς ὁ Ναζωραῖος παρέρχεται. 37 En zij boodschapten hem dat Jezus de Nazaréner voorbijging.
38 καὶ ἐβόησε, λέγων, Ἰησοῦ, Υἱὲ Δαβίδ, ἐλέησόν με. 38 En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner.
39 καὶ οἱ προάγοντες ἐπετίμων αὐτῷ ἵνα σιωπήσῃ· αὐτὸς δὲ πολλῷ μᾶλλον ἔκραζεν, Υἱὲ Δαβίδ, ἐλέησόν με. 39 En die voorbijgingen, bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Zone Davids, ontferm U mijner.
40 σταθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς ἐκέλευσεν αὐτὸν ἀχθῆναι πρὸς αὐτόν· ἐγγίσαντος δὲ αὐτοῦ ἐπηρώτησεν αὐτόν, 40 En Jezus stilstaande, beval dat men denzelven tot Hem brengen zou; en als hij nabij Hem gekomen was, vraagde Hij hem,
41 λέγων, Τί σοι θέλεις ποιήσω; ὁ δὲ εἶπε, Κύριε, ἵνα ἀναβλέψω. 41 Zeggende: Wat wilt gij dat Ik u doen zal? En hij zeide: Heere, 33dat ik ziende mag worden.
33 Dat is, dat mijn ogen mogen geopend worden, gelijk staat Matth. 20:33. verwijsteksten
   
42 καὶ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῷ, Ἀνάβλεψον· ἡ πίστις σου σέσωκέ σε. 42 En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden.
43 καὶ παραχρῆμα ἀνέβλεψε, καὶ ἠκολούθει αὐτῷ, δοξάζων τὸν Θεόν· καὶ πᾶς ὁ λαὸς ἰδὼν ἔδωκεν αἶνον τῷ Θεῷ. 43 En terstond werd hij ziende, en volgde Hem, God verheerlijkende. En al het volk dat ziende, gaven Gode lof.

Einde Lukas 18