Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus waarschuwt voor ergernis. 3 Leert dat men zijn broeder zo dikwijls vergeven moet als hij leedwezen heeft. 5 De discipelen bidden om vermeerdering des geloofs, welks kracht Hij beschrijft. 7 Door de gelijkenis van een dienstknecht komende van den akker verklaart Hij, dat men voor God niets verdient, als men doet wat men schuldig is. 11 Hij reinigt tien melaatsen, van welke maar één dankbaar is. 20 Leert hoedanig de komst van Zijn Koninkrijk zal zijn. 26 Beschrijft de laatste tijden, welke Hij vergelijkt met de tijden van Noach en Lot. |
| | Waarschuwing tegen ergernissen |
1 Εἶπε δὲ πρὸς τοὺς μαθητάς, Ἀνένδεκτόν ἐστι *τοῦ μὴ ἐλθεῖν τὰ σκάνδαλα· οὐαὶ δὲ δι’ οὗ ἔρχεται. * τοῦ μὴ St, B-edd, Sc, M | μὴ B-edd, Elz | | 1 ENa Hij zeide tot de discipelen: 1Het kan niet wezen dat er geen ergernissen komen; doch wee hem door welken zij komen. |
| a Matth. 18:7. Mark. 9:42. |
| Matth. 18:7 Wee der wereld vanwege de ergernissen; want het is noodzakelijk dat de ergernissen komen; doch wee dien mens door welken de ergernis komt. Mark. 9:42 En zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpen ware. |
| 1 Gr. Het is ongebeurlijk, dat is, het kan niet gebeuren. Zie hiervan Matth. 18:7. |
| Matth. 18:7 Wee der wereld vanwege de ergernissen; want het is noodzakelijk dat de ergernissen komen; doch wee dien mens door welken de ergernis komt. |
| | |
2 λυσιτελεῖ αὐτῷ εἰ μύλος ὀνικὸς περίκειται περὶ τὸν τράχηλον αὐτοῦ, καὶ ἔρριπται εἰς τὴν θάλασσαν, ἢ ἵνα σκανδαλίσῃ ἕνα τῶν μικρῶν τούτων. | | 2 Het zou hem 2nutter zijn dat een molensteen om zijn hals gedaan ware en hij in de zee geworpen, dan dat hij een van deze 3kleinen zou ergeren. |
| 2 Gr. Het is hem nut, dat is, het ware minder kwaad voor hem, dat hem die straf aangedaan ware eer hij ergernis zou geven, dan dat hij na gegeven ergernis met den eeuwigen dood zou gestraft worden, gelijk Christus hier dreigt. |
| 3 Dat is, ook de geringsten onder de gelovigen. Zie Matth. 18:6. |
| Matth. 18:6 Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter dat een molensteen aan zijn hals gehangen en dat hij verzonken ware in de diepte der zee. |
| | |
3 προσέχετε ἑαυτοῖς. ἐὰν δὲ ἁμάρτῃ εἰς σὲ ὁ ἀδελφός σου, ἐπιτίμησον αὐτῷ· καὶ ἐὰν μετανοήσῃ, ἄφες αὐτῷ. | | 3 Wacht uzelven. bEn indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en 4indien het hem leed is, zo vergeef het hem. |
| b Lev. 19:17. Spr. 17:10. Matth. 18:15. Jak. 5:19. |
| Lev. 19:17 Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen en zult de zonde in hem niet verdragen. Spr. 17:10 De bestraffing gaat dieper in den verstandige, dan den zot honderdmaal te slaan. Matth. 18:15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Jak. 5:19 Broeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en hem iemand bekeert, |
| 4 Gr. indien hij zich bekeert, dat is, zijn schuld bekent en vergeving begeert. Waarmede nochtans Christus niet wil zeggen, dat men die niet zal vergeven, die zulks nog niet doen. Want Hij heeft anders met Zijn voorbeeld geleerd, Luk. 23:34, gelijk ook Stefanus gedaan heeft, Hand. 7:60, en Paulus, 1 Kor. 4:12. |
| Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. Hand. 7:60 En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. 1 Kor. 4:12 En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en wij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen; |
| | |
4 καὶ ἐὰν ἑπτάκις τῆς ἡμέρας ἁμάρτῃ εἰς σέ, καὶ ἑπτάκις τῆς ἡμέρας ἐπιστρέψῃ ἐπί σε, λέγων, Μετανοῶ, ἀφήσεις αὐτῷ. | | 4 cEn indien hij 5zevenmaal des daags tegen u zondigt, en zevenmaal des daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed, zo zult gij het hem vergeven. |
| c Matth. 18:21. |
| Matth. 18:21 Toen kwam Petrus tot Hem en zeide: Heere, hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal? |
| 5 Dat is, dikmaals, gelijk Ps. 119:164. Spr. 24:16. |
| Ps. 119:164 Ik loof U zevenmaal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid. Spr. 24:16 Want de rechtvaardige zal zevenmaal vallen en opstaan, maar de goddelozen zullen in het kwaad nederstruikelen. |
| | Geloof als een mosterdzaad |
5 Καὶ εἶπον οἱ ἀπόστολοι τῷ Κυρίῳ, Πρόσθες ἡμῖν πίστιν. | | 5 En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof. |
6 εἶπε δὲ ὁ Κύριος, Εἰ εἴχετε πίστιν ὡς κόκκον σινάπεως, ἐλέγετε ἂν τῇ συκαμίνῳ ταύτῃ, Ἐκριζώθητι, καὶ φυτεύθητι ἐν τῇ θαλάσσῃ· καὶ ὑπήκουσεν ἂν ὑμῖν. | | 6 En de Heere zeide: dZo gij een geloof hadt 6als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen 7moerbezieboom zeggen: Word 8ontworteld en in de zee geplant; en hij zou u gehoorzaam zijn. |
| d Matth. 17:20; 21:21. Mark. 11:23. |
| Matth. 17:20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u, zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. Matth. 21:21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. Mark. 11:23 Want voorwaar zeg Ik u, dat zo wie tot dezen berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden zo wat hij zegt. |
| 6 Dat is, al ware het ook zeer klein, als het maar oprecht is. Zie Matth. 17:20. |
| Matth. 17:20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u, zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. |
| 7 Gr. sycaminos, welke een soort is van een moerbezieboom, of, als sommigen menen, van een vijgenboom. |
| 8 Dat is, met den wortel uitgetrokken, of uitgeroeid. |
| | Onnutte dienstknechten |
7 τίς δὲ ἐξ ὑμῶν δοῦλον ἔχων ἀροτριῶντα ἢ ποιμαίνοντα, ὃς εἰσελθόντι ἐκ τοῦ ἀγροῦ ἐρεῖ εὐθέως, Παρελθὼν ἀνάπεσαι· | | 7 En wie van u heeft een 9dienstknecht ploegende of de beesten hoedende, die tot hem, als hij van den akker inkomt, terstond zal zeggen: Kom bij en zit aan? |
| 9 Dat is, een slaaf of lijfeigene, die zijn heer alles schuldig is wat hij doen kan. |
| | |
8 ἀλλ’ οὐχὶ ἐρεῖ αὐτῷ, Ἑτοίμασον τί δειπνήσω, καὶ περιζωσάμενος διακόνει μοι, ἕως φάγω καὶ πίω· καὶ μετὰ ταῦτα φάγεσαι καὶ πίεσαι σύ; | | 8 Maar zal hij niet tot hem zeggen: Bereid wat ik aan den avond zal eten, en 10omgord u en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben, en eet en drink gij daarna? |
| 10 Namelijk naar de wijze van die landen, waar men lange klederen droeg. Zie Luk. 12:37. |
| Luk. 12:37 Zalig zijn die dienstknechten welke de heer als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen. |
| | |
9 μὴ χάριν ἔχει τῷ δούλῳ ἐκείνῳ ὅτι ἐποίησε τὰ διαταχθέντα αὐτῷ; οὐ δοκῶ. | | 9 11Dankt hij ook denzelven dienstknecht, omdat hij gedaan heeft hetgeen hem bevolen was? Ik meen, neen. |
| 11 Dat is, weet hij hem daarvoor ook dank, alsof hij daardoor aan hem verplicht ware? |
| | |
10 οὕτω καὶ ὑμεῖς, ὅταν ποιήσητε πάντα τὰ διαταχθέντα ὑμῖν, λέγετε ὅτι Δοῦλοι ἀχρεῖοί ἐσμεν· ὅτι ὃ ὠφείλομεν ποιῆσαι πεποιήκαμεν. | | 10 Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn 12onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen. |
| 12 Dat is, die onzen Heere geen nut of profijt toebrengen, Rom. 11:35. Hoewel er niemand is die doet zelfs hetgeen hij schuldig is, 1 Kon. 8:46. Job 9:3. Matth. 6:12. |
| Rom. 11:35 Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? 1 Kon. 8:46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat ver of nabij is; Job 9:3 Zo hij lust heeft om met Hem te twisten, niet één uit duizend zal hij Hem beantwoorden. Matth. 6:12 En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. |
| | De tien melaatsen |
11 Καὶ ἐγένετο ἐν τῷ πορεύεσθαι αὐτὸν εἰς Ἱερουσαλήμ, καὶ αὐτὸς διήρχετο διὰ μέσου Σαμαρείας καὶ Γαλιλαίας. | | 11 En het geschiedde als Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij door het midden 13van Samaría en Galiléa ging. |
| 13 Dat is, van het land waarvan de stad Samaria de hoofdstad was. Want van Galilea naar Jeruzalem was de naaste weg door het land van Samaria. |
| | |
12 καὶ εἰσερχομένου αὐτοῦ εἴς τινα κώμην, ἀπήντησαν αὐτῷ δέκα λεπροὶ ἄνδρες, οἳ ἔστησαν πόρρωθεν· | | 12 En als Hij in een zeker vlek kwam, ontmoetten Hem tien melaatse mannen, welke stonden 14van verre; |
| 14 Dat is, buiten het volk, volgens de wet Num. 5:2. |
| Num. 5:2 Gebied den kinderen Israëls, dat zij uit het leger wegzenden alle melaatsen en alle vloeienden, en allen die onrein zijn van een dode. |
| | |
13 καὶ αὐτοὶ ἦραν φωνήν, λέγοντες, Ἰησοῦ, ἐπιστάτα, ἐλέησον ἡμᾶς. | | 13 En zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, 15Meester, ontferm U onzer. |
| 15 Gr. Voorstander. |
| | |
14 καὶ ἰδὼν εἶπεν αὐτοῖς, Πορευθέντες ἐπιδείξατε ἑαυτοὺς τοῖς ἱερεῦσι. καὶ ἐγένετο ἐν τῷ ὑπάγειν αὐτούς, ἐκαθαρίσθησαν. | | 14 En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat heen en 16vertoont uzelven eden priesters. En het geschiedde terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden. |
| 16 De oorzaak hiervan zie Matth. 8:4. |
| Matth. 8:4 En Jezus zeide tot hem: Zie dat gij dit niemand zegt; maar ga heen, toon uzelven den priester, en offer de gave die Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
| e Lev. 13:2; 14:2. Matth. 8:4. Luk. 5:14. |
| Lev. 13:2 Een mens, als in het vel zijns vleses een gezwel of gezweer of witte blaar zal zijn, dewelke in het vel zijns vleses tot een plaag der melaatsheid zou worden, hij zal dan tot den priester Aäron of tot een uit zijn zonen, de priesters, gebracht worden. Lev. 14:2 Dit zal de wet des melaatsen zijn ten dage zijner reiniging: dat hij tot den priester zal gebracht worden, Matth. 8:4 En Jezus zeide tot hem: Zie dat gij dit niemand zegt; maar ga heen, toon uzelven den priester, en offer de gave die Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. Luk. 5:14 En Hij gebood hem dat hij het niemand zeggen zou; maar ga heen, zeide Hij, vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, gelijk Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
| | |
15 εἷς δὲ ἐξ αὐτῶν, ἰδὼν ὅτι ἰάθη, ὑπέστρεψε, μετὰ φωνῆς μεγάλης δοξάζων τὸν Θεόν· | | 15 En één van hen, ziende dat hij genezen was, keerde weder, met grote stem God verheerlijkende. |
16 καὶ ἔπεσεν ἐπὶ πρόσωπον παρὰ τοὺς πόδας αὐτοῦ, εὐχαριστῶν αὐτῷ· καὶ αὐτὸς ἦν Σαμαρείτης. | | 16 En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende; en dezelve was een Samaritaan. |
17 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Οὐχὶ οἱ δέκα ἐκαθαρίσθησαν; οἱ δὲ ἐννέα ποῦ; | | 17 En Jezus antwoordende zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden? En waar zijn de negen? |
18 οὐχ εὑρέθησαν ὑποστρέψαντες δοῦναι δόξαν τῷ Θεῷ, εἰ μὴ ὁ ἀλλογενὴς οὗτος, | | 18 Zijn er geen gevonden die wederkeren om God eer te geven, dan deze 17vreemdeling? |
| 17 Dat is, die van een ander dan van het Joodse geslacht is. Want de Samaritanen waren van de heidenen gesproten, 2 Kon. 17:24. |
| 2 Kon. 17:24 De koning nu van Assyrië bracht volk van Babel en van Chuta en van Avva en van Hamath en Sefarváïm, en deed hen wonen in de steden van Samaría, in de plaats der kinderen Israëls; en zij namen Samaría erfelijk in en woonden in haar steden. |
| | |
19 καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ἀναστὰς πορεύου· ἡ πίστις σου σέσωκέ σε. | | 19 En Hij zeide tot hem: Sta op en ga heen; uw geloof heeft u behouden. |
| | De dag van den Zoon des mensen |
20 Ἐπερωτηθεὶς δὲ ὑπὸ τῶν Φαρισαίων, πότε ἔρχεται ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ, ἀπεκρίθη αὐτοῖς καὶ εἶπεν, Οὐκ ἔρχεται ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ μετὰ παρατηρήσεως· | | 20 En gevraagd zijnde van de farizeeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het Koninkrijk Gods komt niet 18met uiterlijk gelaat; |
| 18 Gr. met waarneming, dat is, in zulker voege, dat het tevoren kan gemerkt worden, gelijk het toegaat in de komst van wereldse prinsen, die om de grote uiterlijke pracht tevoren kunnen waargenomen en verwacht worden. |
| | |
21 οὐδὲ ἐροῦσιν, Ἰδοὺ ὧδε, ἤ, ἰδοὺ ἐκεῖ. ἰδοὺ γάρ, ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ ἐντὸς ὑμῶν ἐστίν. | | 21 En men zal niet zeggen: fZiehier of ziedaar. Want zie, het Koninkrijk Gods is 19binnen ulieden. |
| f Matth. 24:23. Mark. 13:21. Luk. 21:7, 8. |
| Matth. 24:23 Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet. Mark. 13:21 En alsdan zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus; of: Zie, Hij is daar; gelooft het niet. Luk. 21:7 En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wanneer zullen dan deze dingen zijn? En welk is het teken wanneer deze dingen zullen geschieden? Luk. 21:8 En Hij zeide: Ziet dat gij niet verleid wordt; want velen zullen er komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus, en de tijd is nabijgekomen. Gaat dan hen niet na. |
| 19 Of: in het midden van u. Hetwelk verstaan kan worden, óf van de Joden in het gemeen, overmits de Messias nu midden onder hen was, Joh. 1:26, óf ook van de gelovigen onder dezelve, in welker harten Hij door Zijn Woord en Geest Zijn Rijk oprichtte. |
| Joh. 1:26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; |
| | |
22 Εἶπε δὲ πρὸς τοὺς μαθητάς, Ἐλεύσονται ἡμέραι ὅτε ἐπιθυμήσετε μίαν τῶν ἡμερῶν τοῦ Υἱοῦ τοῦ ἀνθρώπου ἰδεῖν, καὶ οὐκ ὄψεσθε. | | 22 En Hij zeide tot de discipelen: Er zullen dagen komen, wanneer gij zult begeren 20een der dagen van den Zoon des mensen te zien, en gij zult dien niet zien. |
| 20 Namelijk om Zijn lichamelijke tegenwoordigheid te genieten, en uit Zijn mond zelven het woord te horen. |
| | |
23 καὶ ἐροῦσιν ὑμῖν, Ἰδοὺ ὧδε, ἤ, ἰδοὺ ἐκεῖ· μὴ ἀπέλθητε, μηδὲ διώξητε. | | 23 gEn zij zullen tot u zeggen: Ziehier of ziedaar is Hij. Gaat niet heen, en volgt niet. |
| g Matth. 24:23. Mark. 13:21. |
| Matth. 24:23 Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet. Mark. 13:21 En alsdan zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus; of: Zie, Hij is daar; gelooft het niet. |
| | |
24 ὥσπερ γὰρ ἡ ἀστραπὴ ἡ ἀστράπτουσα ἐκ τῆς ὑπ’ οὐρανὸν εἰς τὴν ὑπ’ οὐρανὸν λάμπει, οὕτως ἔσται καὶ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐν τῇ ἡμέρᾳ αὐτοῦ. | | 24 Want gelijk de bliksem, die van het ene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere onder den hemel schijnt, alzo zal ook de Zoon des mensen wezen 21in Zijn dag. |
| 21 Namelijk zo in de snelle verbreiding des Evangelies door de gehele wereld, Rom. 10:18, als in Zijn laatste toekomst ten oordeel, 1 Kor. 15:52. 2 Petr. 3:10. |
| Rom. 10:18 Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld. 1 Kor. 15:52 In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. |
| | |
25 πρῶτον δὲ δεῖ αὐτὸν πολλὰ παθεῖν καὶ ἀποδοκιμασθῆναι ἀπὸ τῆς γενεᾶς ταύτης. | | 25 hMaar eerst moet Hij veel lijden en 22verworpen worden van 23dit geslacht. |
| h Matth. 16:21; 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31; 24:6, 7. |
| Matth. 16:21 Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden. Matth. 17:22 En als zij in Galiléa verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen; Matth. 20:18 Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; Mark. 8:31 En Hij begon hun te leren dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen weder opstaan. Mark. 9:31 Want Hij leerde Zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden; en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage weder opstaan. Mark. 10:33 Zeggende: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en den schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen en Hem den heidenen overleveren; Luk. 9:22 Zeggende: De Zoon des mensen moet veel lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood, en ten derden dage opgewekt worden. Luk. 18:31 En Hij nam de twaalve bij Zich en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten. Luk. 24:6 Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galiléa was, Luk. 24:7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan. |
| 22 Gr. afgekeurd. |
| 23 Namelijk der Joden. |
| | |
26 καὶ καθὼς ἐγένετο ἐν ταῖς ἡμέραις τοῦ Νῶε, οὕτως ἔσται καὶ ἐν ταῖς ἡμέραις *τοῦ Υἱοῦ τοῦ ἀνθρώπου. * τοῦ Υἱοῦ St, B-edd, Sc, M | Υἱοῦ B-1565 (octavo), Elz | | 26 iEn gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen: |
| i Gen. 6:2; 7:7. Matth. 24:37, 38. 1 Petr. 3:20. |
| Gen. 6:2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen die zij verkoren hadden. Gen. 7:7 Zo ging Noach en zijn zonen en zijn huisvrouw en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds. Matth. 24:37 En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen. Matth. 24:38 Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe in welken Noach in de ark ging; 1 Petr. 3:20 Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water; |
| | |
27 ἤσθιον, ἔπινον, ἐγάμουν, ἐξεγαμίζοντο, ἄχρι ἧς ἡμέρας εἰσῆλθε Νῶε εἰς τὴν κιβωτόν, καὶ ἦλθεν ὁ κατακλυσμός, καὶ ἀπώλεσεν ἅπαντας. | | 27 24Zij aten, zij dronken, 25zij namen ten huwelijk, 26zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam en verdierf hen allen. |
| 24 Dat is, zij zorgden nergens anders voor dan voor deze en dergelijke wereldse of lichamelijke dingen, zonder te letten op hetgeen voorzegd was. |
| 25 Namelijk de mannen. |
| 26 Namelijk de vrouwen of dochters. |
| | |
28 ὁμοίως καὶ ὡς ἐγένετο ἐν ταῖς ἡμέραις Λώτ· ἤσθιον, ἔπινον, ἠγόραζον, ἐπώλουν, ἐφύτευον, ᾠκοδόμουν· | | 28 Desgelijks ook gelijk het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden; |
29 ᾗ δὲ ἡμέρᾳ ἐξῆλθε Λὼτ ἀπὸ Σοδόμων, ἔβρεξε πῦρ καὶ θεῖον ἀπ’ οὐρανοῦ, καὶ ἀπώλεσεν ἅπαντας· | | 29 kMaar op welken dag Lot van Sódom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf hen allen. |
| k Gen. 19:24. Deut. 29:23. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Hos. 11:8. Amos 4:11. Jud. vs. 7. |
| Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; Jes. 13:19 Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft. Jer. 50:40 Gelijk God Sódom en Gomórra en haar naburen heeft omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal niemand aldaar wonen en geen mensenkind in haar verkeren. Hos. 11:8 Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zebóïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Amos 4:11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, gij die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. Jud. vs. 7 Gelijk Sódom en Gomórra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs. |
| | |
30 κατὰ ταῦτα ἔσται ᾗ ἡμέρᾳ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἀποκαλύπτεται. | | 30 Even alzo zal het zijn 27in den dag op welken de Zoon des mensen 28geopenbaard zal worden. |
| 27 Namelijk der wrake en des oordeels, hetwelk Hij zal uitvoeren, zo in het bijzonder tegen de Joden en de stad van Jeruzalem, als in het gemeen over de gehele wereld. Zie Matth. 24:3. |
| Matth. 24:3 En als Hij op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? En welk zal het teken zijn van Uw toekomst en van de voleinding der wereld? |
| 28 Gr. geopenbaard wordt. |
| | |
31 ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ, ὃς ἔσται ἐπὶ τοῦ δώματος, καὶ τὰ σκεύη αὐτοῦ ἐν τῇ οἰκίᾳ, μὴ καταβάτω ἆραι αὐτά· καὶ ὁ ἐν τῷ ἀγρῷ ὁμοίως μὴ ἐπιστρεψάτω εἰς τὰ ὀπίσω. | | 31 In dienzelven dag, wie op het dak zal zijn, en 29zijn huisraad in huis, die kome niet af om hetzelve weg te nemen; en wie op den akker zijn zal, die kere desgelijks niet naar hetgeen dat achter is. |
| 29 Gr. zijn vaten. |
| | |
32 μνημονεύετε τῆς γυναικὸς Λώτ. | | 32 l30Gedenkt aan de vrouw van Lot. |
| l Gen. 19:26. |
| Gen. 19:26 En zijn huisvrouw zag om van achter hem; en zij werd een zoutpilaar. |
| 30 Namelijk opdat gij met uw harten niet te zeer hangt aan de aardse dingen, en naar dezelve omziende, gelijk zij deed, gij met haar niet gestraft wordt. |
| | |
33 ὃς ἐὰν ζητήσῃ τὴν ψυχὴν αὐτοῦ σῶσαι ἀπολέσει αὐτήν· καὶ ὃς ἐὰν ἀπολέσῃ αὐτὴν ζωογονήσει αὐτήν. | | 33 mZo wie zijn 31leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het 32in het leven behouden. |
| m Matth. 10:39; 16:25. Mark. 8:35. Luk. 9:24. Joh. 12:25. |
| Matth. 10:39 Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden. Matth. 16:25 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden. Mark. 8:35 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven zal verliezen om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal hetzelve behouden. Luk. 9:24 Want zo wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal het behouden. Joh. 12:25 Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. |
| 31 Gr. ziel. Zie Matth. 10:39. |
| Matth. 10:39 Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden. |
| 32 Gr. levend telen, dat is, in het eeuwige leven behouden. |
| | |
34 λέγω ὑμῖν, ταύτῃ τῇ νυκτὶ ἔσονται δύο ἐπὶ κλίνης μιᾶς· ὁ εἷς παραληφθήσεται, καὶ ὁ ἕτερος ἀφεθήσεται. | | 34 nIk zeg u: In dien 33nacht zullen twee op één bed zijn: de een zal 34aangenomen en de ander zal 35verlaten worden. |
| n Matth. 24:40, 41. 1 Thess. 4:17. |
| Matth. 24:40 Alsdan zullen er twee op den akker zijn, de een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden. Matth. 24:41 Er zullen twee vrouwen malen in den molen, de ene zal
aangenomen en de andere zal verlaten worden. 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. |
| 33 Namelijk als Christus ten oordeel zal komen. |
| 34 Namelijk van God in genade. |
| 35 Namelijk om rechtvaardiglijk veroordeeld te worden. |
| | |
35 δύο ἔσονται ἀλήθουσαι ἐπὶ τὸ αὐτό· *ἡ μία παραληφθήσεται, καὶ ἡ ἑτέρα ἀφεθήσεται. * ἡ μία B-edd, Elz, Sc | μία St, B-edd, M | | 35 Twee vrouwen zullen tezamen 36malen: de ene zal aangenomen en de andere zal verlaten worden. |
| 36 Zie hiervan de aant. op Matth. 24:41. |
| Matth. 24:41 (kt.) Er zullen twee vrouwen malen in den molen, de ene zal
aangenomen en de andere zal verlaten worden. |
| | |
36 *δύο ἔσονται ἐν τῷ ἀγρῷ· ὁ εἷς παραληφθήσεται, καὶ ὁ ἕτερος ἀφεθήσεται. * hele vers St-1551, B, Elz, Sc, M-pt | ontbreekt St-1550, M-pt | | 36 Twee zullen op den akker zijn: de een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden. |
37 καὶ ἀποκριθέντες λέγουσιν αὐτῷ, Ποῦ, Κύριε; ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Ὅπου τὸ σῶμα, ἐκεῖ συναχθήσονται οἱ ἀετοί. | | 37 En zij antwoordden en zeiden tot Hem: Waar, Heere? En Hij zeide tot hen: o37Waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden. |
| o Job 39:33. Matth. 24:28. |
| Job 39:33 Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen zijn, daar is hij. Matth. 24:28 Want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden. |
| 37 Zie hiervan de verklaring Matth. 24:28. |
| Matth. 24:28 Want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden. |