Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus waarschuwt Zijn discipelen voor den zuurdesem der farizeeën. 4 Leert Wien men meest moet vrezen. 6 Vermaant tot vertrouwen op de voorzienigheid Gods en tot belijdenis van Zijn Naam, en waarschuwt voor de lastering tegen den Heiligen Geest. 13 Weigert een scheidsman te wezen van erfenis tussen broeders. 15 Maant af van gierigheid met de gelijkenis van een rijken man, die zijn schuren wilde groter maken. 22 Leert door het voorbeeld der raven en leliën, dat men de zorgen van dit leven Gode zal bevelen en vóór alles Zijn Koninkrijk zoeken. 33 Vermaant tot geven van aalmoezen. 35 En waken tegen Zijn toekomst. 41 Beschrijft het doen en de beloning van een getrouwen dienstknecht. 45 Alsook het doen en de straf van een ontrouwen dienstknecht. 49 Zegt dat Hij gekomen is om te lijden en het vuur op aarde te brengen. 54 Bestraft de Joden, dat zij den tijd hunner bezoeking niet waarnamen. 58 En vermaant tot verzoening met zijn wederpartij. |
| | Niet vrezen |
1 Ἐν οἷς ἐπισυναχθεισῶν τῶν μυριάδων τοῦ ὄχλου, ὥστε καταπατεῖν ἀλλήλους, ἤρξατο λέγειν πρὸς τοὺς μαθητὰς *αὐτοῦ, Πρῶτον προσέχετε ἑαυτοῖς ἀπὸ τῆς ζύμης τῶν Φαρισαίων, ἥτις ἐστὶν ὑπόκρισις. * αὐτοῦ, πρῶτον προσέχετε St-1551, B | αὐτοῦ πρῶτον, προσέχετε St-1550, Elz, Sc, M | | 1 DAARENTUSSEN1
aals vele 2duizenden der schare bijeenvergaderd waren, zodat zij elkander vertraden, begon Hij te zeggen tot Zijn discipelen: Vooreerst 3wacht uzelven voor den zuurdesem der farizeeën, welke is geveinsdheid. |
| 1 Namelijk dat de farizeeën en schriftgeleerden op Hem aanhielden met vragen; gelijk in Luk. 11:53 te zien is. |
| Luk. 11:53 En als Hij deze dingen tot hen zeide, begonnen de schriftgeleerden en farizeeën hard aan te houden, en Hem van vele dingen te doen spreken; |
| a Matth. 16:6. Mark. 8:15. |
| Matth. 16:6 En Jezus zeide tot hen: Ziet toe, en wacht u van den zuurdesem der farizeeën en sadduceeën. Mark. 8:15 En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe, wacht u van den zuurdesem der farizeeën en van den zuurdesem van Herodes. |
| 2 Gr. tienduizenden. |
| 3 Namelijk opdat gij daardoor niet wordt bedrogen, of hun voorbeeld niet volgt. |
| | |
2 οὐδὲν δὲ συγκεκαλυμμένον ἐστίν, ὃ οὐκ ἀποκαλυφθήσεται, καὶ κρυπτόν, ὃ οὐ γνωσθήσεται. | | 2 bEn er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden. |
| b Job 12:22. Matth. 10:26. Mark. 4:22. Luk. 8:17. |
| Job 12:22 Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods schaduw brengt Hij voort in het licht. Matth. 10:26 Vreest dan hen niet; want er is niets bedekt hetwelk niet zal ontdekt worden, en verborgen hetwelk niet zal geweten worden. Mark. 4:22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen. Luk. 8:17 Want er is niets verborgen, dat niet openbaar zal worden, noch heimelijk, dat niet bekend zal worden en in het openbaar komen. |
| | |
3 ἀνθ’ ὧν ὅσα ἐν τῇ σκοτίᾳ εἴπατε, ἐν τῷ φωτὶ ἀκουσθήσεται· καὶ ὃ πρὸς τὸ οὖς ἐλαλήσατε ἐν τοῖς ταμείοις, κηρυχθήσεται ἐπὶ τῶν δωμάτων. | | 3 Daarom, al wat gij 4in de duisternis gezegd hebt, zal in het licht gehoord worden; en wat gij in het oor gesproken hebt in de binnenkamers, zal 5op de daken gepredikt worden. |
| 4 Dat is, in het heimelijk. |
| 5 Dat is, in het openbaar, voor eenieder. Zie de reden van deze manier van spreken in de aantt. Matth. 10:27. |
| Matth. 10:27 (kt.) Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken. |
| | |
4 λέγω δὲ ὑμῖν τοῖς φίλοις μου, Μὴ φοβηθῆτε ἀπὸ τῶν ἀποκτεινόντων τὸ σῶμα, καὶ μετὰ ταῦτα μὴ ἐχόντων περισσότερόν τι ποιῆσαι. | | 4 En Ik zeg u, Mijne vrienden: cVreest niet voor degenen die het lichaam doden, en daarna 6niets meer kunnen doen. |
| c Jes. 51:7. Jer. 1:8. Matth. 10:28. |
| Jes. 51:7 Hoort naar Mij, gijlieden die de gerechtigheid kent, gij volk in welks hart Mijn wet is; vreest niet de smaadheid van den mens, en voor hun smaadredenen ontzet u niet. Jer. 1:8 Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE. Matth. 10:28 En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. |
| 6 Gr. niet hebben wat zij overvloediger doen zouden. |
| | |
5 ὑποδείξω δὲ ὑμῖν τίνα φοβηθῆτε· φοβήθητε τὸν μετὰ τὸ ἀποκτεῖναι ἐξουσίαν ἔχοντα ἐμβαλεῖν εἰς τὴν γέενναν· ναί, λέγω ὑμῖν, τοῦτον φοβήθητε. | | 5 Maar Ik zal u tonen Wien gij vrezen zult: vreest Dien Die nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in 7de hel te werpen; ja, Ik zeg u, vreest Dien. |
| 7 Gr. de gehenna. Zie daarvan Matth. 5:22. |
| Matth. 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. |
| | |
6 οὐχὶ πέντε στρουθία πωλεῖται ἀσσαρίων δύο; καὶ ἓν ἐξ αὐτῶν οὐκ ἔστιν ἐπιλελησμένον ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. | | 6 dWorden niet vijf musjes verkocht voor twee 8penningskens? En niet één van die is voor God vergeten. |
| d Matth. 10:29. |
| Matth. 10:29 Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader. |
| 8 Gr. assarion, van welker penningskens waarde zie Matth. 10:29. |
| Matth. 10:29 Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader. |
| | |
7 ἀλλὰ καὶ αἱ τρίχες τῆς κεφαλῆς ὑμῶν πᾶσαι ἠρίθμηνται. μὴ οὖν φοβεῖσθε· πολλῶν στρουθίων διαφέρετε. | | 7 eJa, ook de haren uws hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet; 9gij gaat vele musjes te boven. |
| e 1 Sam. 14:45. 2 Sam. 14:11. 1 Kon. 1:52. Luk. 21:18. |
| 1 Sam. 14:45 Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jónathan sterven, die deze grote verlossing in Israël gedaan heeft? Dat zij verre. Zo waarachtig als de HEERE leeft, zo er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal! Want hij heeft dit heden met God gedaan. Alzo verloste het volk Jónathan, dat hij niet stierf. 2 Sam. 14:11 En zij zeide: De koning gedenke toch aan den HEERE uw God, dat de bloedwrekers niet te veel worden om te verderven, dat zij mijn zoon niet verdelgen. Toen zeide hij: Zo waarachtig als de HEERE leeft; indien er één van de haren uws zoons op de aarde zal vallen! 1 Kon. 1:52 En Sálomo zeide: Indien hij een vroom man zal zijn, er zal niets van zijn haar op de aarde vallen; maar indien in hem kwaad bevonden zal worden, zo zal hij sterven. Luk. 21:18 Doch niet een haar uit uw hoofd zal verloren gaan. |
| 9 Gr. gij verschilt van vele musjes. |
| | |
8 λέγω δὲ ὑμῖν, Πᾶς ὃς ἂν ὁμολογήσῃ ἐν ἐμοὶ ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, καὶ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ὁμολογήσει ἐν αὐτῷ ἔμπροσθεν τῶν ἀγγέλων τοῦ Θεοῦ· | | 8 fEn Ik zeg u: Een iegelijk die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal ook de Zoon des mensen belijden voor de engelen Gods. |
| f Matth. 10:32. |
| Matth. 10:32 Een iegelijk dan die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
| | |
9 ὁ δὲ ἀρνησάμενός με ἐνώπιον τῶν ἀνθρώπων ἀπαρνηθήσεται ἐνώπιον τῶν ἀγγέλων τοῦ Θεοῦ. | | 9 gMaar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods. |
| g Matth. 10:33. Mark. 8:38. Luk. 9:26. 2 Tim. 2:12. 1 Joh. 2:23. |
| Matth. 10:33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Mark. 8:38 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, diens zal Zich de Zoon des mensen ook schamen, wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen. Luk. 9:26 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben, diens zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij komen zal in Zijn heerlijkheid en in de heerlijkheid des Vaders en der heilige engelen. 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; 1 Joh. 2:23 Een iegelijk die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet. |
| | |
10 καὶ πᾶς ὃς ἐρεῖ λόγον εἰς τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου, ἀφεθήσεται αὐτῷ· τῷ δὲ εἰς τὸ Ἅγιον Πνεῦμα βλασφημήσαντι οὐκ ἀφεθήσεται. | | 10 En een iegelijk die 10enig woord spreken zal 11tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; hmaar wie 12tegen den Heiligen Geest gelasterd zal hebben, dien zal het niet vergeven worden. |
| 10 Dat is, iets. |
| 11 Dat is, die uit menselijke zwakheid, vrees of onwetendheid Christus’ Persoon, ambt en leer tegenspreekt of lastert. |
| h 1 Joh. 5:16. |
| 1 Joh. 5:16 Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal God
bidden, en Hij zal hem het leven geven, dengenen, zeg ik, die zondigen niet tot den dood. Er is een zonde tot den dood; voor dezelve zonde zeg ik niet dat hij zal bidden. |
| 12 Dat is, wie Mij moedwilliglijk en uit haat, tegen de overtuiging des Heiligen Geestes, zal geloochend of gelasterd hebben. Zie hiervan bredere verklaring Matth. 12:32. |
| Matth. 12:32 En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende. |
| | |
11 ὅταν δὲ προσφέρωσιν ὑμᾶς ἐπὶ τὰς συναγωγὰς καὶ τὰς ἀρχὰς καὶ τὰς ἐξουσίας, μὴ μεριμνᾶτε πῶς ἢ τί ἀπολογήσησθε, ἢ τί εἴπητε· | | 11 iEn wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen en tot de overheden en de machten, zo 13zijt niet bezorgd hoe of wat gij tot verantwoording zeggen of wat gij spreken zult; |
| i Matth. 10:19. Mark. 13:11. Luk. 21:14. |
| Matth. 10:19 Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. Mark. 13:11 Doch wanneer zij u leiden zullen om u over te leveren, zo zijt tevoren niet bezorgd wat gij spreken zult, en bedenkt het niet; maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, spreekt dat; want gij zijt het niet die spreekt, maar de Heilige Geest. Luk. 21:14 Neemt dan in uw harten voor, van tevoren niet te overdenken hoe gij u verantwoorden zult. |
| 13 Zie hiervan de verklaring Matth. 10:19. |
| Matth. 10:19 Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. |
| | |
12 τὸ γὰρ Ἅγιον Πνεῦμα διδάξει ὑμᾶς ἐν αὐτῇ τῇ ὥρᾳ, ἃ δεῖ εἰπεῖν. | | 12 Want de Heilige Geest zal u in dezelve ure 14leren hetgeen gij spreken moet. |
| 14 Matth. 10:19 staat geven, dat is, ingeven. |
| Matth. 10:19 Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. |
| | De rijke dwaas |
13 Εἶπε δέ τις αὐτῷ ἐκ τοῦ ὄχλου, Διδάσκαλε, εἰπὲ τῷ ἀδελφῷ μου μερίσασθαι μετ’ ἐμοῦ τὴν κληρονομίαν. | | 13 En een uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg mijn broeder dat hij met mij de erfenis dele. |
14 ὁ δὲ εἶπεν αὐτῷ, Ἄνθρωπε, τίς με κατέστησε δικαστὴν ἢ μεριστὴν ἐφ’ ὑμᾶς; | | 14 Maar Hij zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld? |
15 εἶπε δὲ πρὸς αὐτούς, Ὁρᾶτε καὶ φυλάσσεσθε ἀπὸ τῆς πλεονεξίας· ὅτι οὐκ ἐν τῷ περισσεύειν τινὶ ἡ ζωὴ αὐτοῦ ἐστὶν ἐκ τῶν ὑπαρχόντων αὐτοῦ. | | 15 En Hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u kvan 15de gierigheid; 16want het is niet in den overvloed gelegen dat iemand leeft uit zijn goederen. |
| k 1 Tim. 6:7. |
| 1 Tim. 6:7 Want wij hebben niets in de wereld gebracht; het is openbaar dat wij ook niet kunnen iets daaruit dragen; |
| 15 Het Griekse woord betekent een onverzadelijke begeerte om altijd meer te hebben. |
| 16 Gr. want niet, in het overvloeien van iemand, is zijn leven uit zijn goederen. |
| | |
16 εἶπε δὲ παραβολὴν πρὸς αὐτούς, λέγων, Ἀνθρώπου τινὸς πλουσίου εὐφόρησεν ἡ χώρα· | | 16 En Hij zeide tot hen een gelijkenis en sprak: Eens rijken mensen 17land had wel gedragen; |
| 17 Gr. landschap, dat is, een grote streek lands die deze man bezat. |
| | |
17 καὶ διελογίζετο ἐν ἑαυτῷ λέγων, Τί ποιήσω, ὅτι οὐκ ἔχω ποῦ συνάξω τοὺς καρπούς μου; | | 17 En hij overlegde bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen? Want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen. |
18 καὶ εἶπε, Τοῦτο ποιήσω· καθελῶ μου τὰς ἀποθήκας, καὶ μείζονας οἰκοδομήσω, καὶ συνάξω ἐκεῖ πάντα τὰ *γεννήματα μου καὶ τὰ ἀγαθά μου. * γεννήματα B, Elz | γενήματα St, Sc, M | | 18 En hij zeide: Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas en deze mijn goederen; |
19 καὶ ἐρῶ τῇ ψυχῇ μου, Ψυχή, ἔχεις πολλὰ ἀγαθὰ κείμενα εἰς ἔτη πολλά· ἀναπαύου, φάγε, πίε, εὐφραίνου. | | 19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: lZiel, gij hebt vele goederen, 18die opgelegd zijn voor vele jaren; neem rust, eet, drink, zijt vrolijk. |
| l Pred. 11:9. 1 Kor. 15:32. Jak. 5:5. |
| Pred. 11:9 Verblijd u, o jongeling, in uw jeugd, en laat uw hart u vermaken in de dagen uwer jongelingschap, en wandel in de wegen uws harten en in de aanschouwing uwer ogen; maar weet dat God om al deze dingen u zal doen komen voor het gericht. 1 Kor. 15:32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij. Jak. 5:5 Gij hebt lekkerlijk geleefd op de aarde en wellusten gevolgd; gij hebt uw harten gevoed als in een dag der slachting. |
| 18 Gr. liggende. |
| | |
20 εἶπε δὲ αὐτῷ ὁ Θεός, *Ἄφρων, ταύτῃ τῇ νυκτὶ τὴν ψυχήν σου ἀπαιτοῦσιν ἀπὸ σοῦ· ἃ δὲ ἡτοίμασας, τίνι ἔσται; * ἄφρων St, B-edd, Elz-1624 | ἄφρον B-edd, Elz-1633, Sc, M | | 20 Maar God zeide tot hem: mGij dwaas, in dezen nacht 19zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, nwiens zal het zijn? |
| m Ps. 52:7. Jer. 17:11. |
| Ps. 52:7 God zal u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het land der levenden. Sela. Jer. 17:11 Gelijk een veldhoen eieren vergadert, maar broedt ze niet uit, alzo is hij die rijkdom vergadert, doch niet met recht; in de helft zijner dagen zal hij dien moeten verlaten, en in zijn laatste een dwaas zijn. |
| 19 Gr. zullen zij uw ziel van u eisen, dat is, weghalen of wegnemen. |
| n Ps. 39:7. |
| Ps. 39:7 Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet wie het naar zich nemen zal. |
| | |
21 οὕτως ὁ θησαυρίζων ἑαυτῷ, καὶ μὴ εἰς Θεὸν πλουτῶν. | | 21 Alzo is het met dien die zichzelven 20schatten vergadert, en 21niet rijk is in God. |
| 20 Namelijk om alleen tot zijn eigen gemak en vermaak te gebruiken. |
| 21 Dat is, die niet is voorzien met de ware kennis en vreze Gods en met vertrouwen op Hem. Zie 1 Tim. 6:17, 18. |
| 1 Tim. 6:17 Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten; 1 Tim. 6:18 Dat zij weldadig zijn, rijk worden in goede werken, gaarne mededelende zijn en
gemeenzaam, |
| | Bezorgdheid |
22 Εἶπε δὲ πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, Διὰ τοῦτο ὑμῖν λέγω, μὴ μεριμνᾶτε τῇ ψυχῇ ὑμῶν, τί φάγητε· μηδὲ τῷ σώματι, τί ἐνδύσησθε. | | 22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: oDaarom zeg Ik u: Zijt 22niet bezorgd voor uw 23leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. |
| o Ps. 55:23. Matth. 6:25. Filipp. 4:6. 1 Tim. 6:8. 1 Petr. 5:7. |
| Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Filipp. 4:6 Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God. 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. 1 Petr. 5:7 Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. |
| 22 Namelijk met al te grote en angstige zorg, Matth. 6:25. |
| Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? |
| 23 Gr. ziel. |
| | |
23 ἡ ψυχὴ πλεῖόν ἐστι τῆς τροφῆς, καὶ τὸ σῶμα τοῦ ἐνδύματος. | | 23 Het leven is meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding. |
24 κατανοήσατε τοὺς κόρακας, ὅτι οὐ σπείρουσιν, οὐδὲ θερίζουσιν, οἷς οὐκ ἔστι ταμεῖον οὐδὲ ἀποθήκη, καὶ ὁ Θεὸς τρέφει αὐτούς· πόσῳ μᾶλλον ὑμεῖς διαφέρετε τῶν πετεινῶν; | | 24 pAanmerkt de raven, dat zij niet zaaien noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelve; 24hoeveel gaat gij de vogels te boven! |
| p Job 39:3. Ps. 147:9. |
| Job 39:3 Wie bereidt de raaf haar kost als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen omdat er geen eten is? Ps. 147:9 Die het vee zijn voeder geeft, aan de jonge raven als zij roepen. |
| 24 Gr. hoeveel meer verschilt gij van de vogels. |
| | |
25 τίς δὲ ἐξ ὑμῶν μεριμνῶν δύναται προσθεῖναι ἐπὶ τὴν ἡλικίαν αὐτοῦ πῆχυν ἕνα; | | 25 qWie toch van u kan met bezorgd te zijn 25één el tot zijn lengte toedoen? |
| q Matth. 6:27. |
| Matth. 6:27 Wie toch van u kan met bezorgd te zijn één el tot zijn lengte toedoen? |
| 25 Gr. één cubiet. Zie Matth. 6:27. |
| Matth. 6:27 Wie toch van u kan met bezorgd te zijn één el tot zijn lengte toedoen? |
| | |
26 εἰ οὖν οὔτε ἐλάχιστον δύνασθε, τί περὶ τῶν λοιπῶν μεριμνᾶτε; | | 26 Indien gij dan ook het minste niet kunt, wat zijt gij voor de 26andere dingen bezorgd? |
| 26 Gr. overige, namelijk die daar behoren tot onderhoud des lichaams en dezes levens. |
| | |
27 κατανοήσατε τὰ κρίνα πῶς αὐξάνει· οὐ κοπιᾷ, οὐδὲ νήθει· λέγω δὲ ὑμῖν, οὐδὲ Σολομὼν ἐν πάσῃ τῇ δόξῃ αὐτοῦ περιεβάλετο ὡς ἓν τούτων. | | 27 Aanmerkt de leliën, hoe zij wassen: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u: Ook Sálomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als een van deze. |
28 εἰ δὲ τὸν χόρτον ἐν τῷ ἀγρῷ σήμερον ὄντα, καὶ αὔριον εἰς κλίβανον βαλλόμενον, ὁ Θεὸς οὕτως ἀμφιέννυσι, πόσῳ μᾶλλον ὑμᾶς, ὀλιγόπιστοι; | | 28 Indien nu God 27het gras, dat heden op het veld is en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, hoeveel te meer u, gij kleingelovigen! |
| 27 Zie hiervan Matth. 6:30. |
| Matth. 6:30 Indien nu God het gras des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen? |
| | |
29 καὶ ὑμεῖς μὴ ζητεῖτε τί φάγητε, ἢ τί πίητε· καὶ μὴ μετεωρίζεσθε. | | 29 En gijlieden, 28vraagt niet wat gij eten of wat gij drinken zult, en 29weest niet wankelmoedig. |
| 28 Of: zoekt niet. |
| 29 Of: twijfelmoedig. Gr. zweeft niet herwaarts en derwaarts, namelijk met uw zorg en gedachten. Een manier van spreken genomen van de wolken, die omhoog in de lucht herwaarts en derwaarts drijven. |
| | |
30 ταῦτα γὰρ πάντα τὰ ἔθνη τοῦ κόσμου ἐπιζητεῖ· ὑμῶν δὲ ὁ Πατὴρ οἶδεν ὅτι χρῄζετε τούτων. | | 30 Want al deze dingen zoeken 30de volken der wereld; maar uw Vader weet dat gij deze dingen behoeft. |
| 30 Of: heidenen, dat is, de wereldse mensen. |
| | |
31 πλὴν ζητεῖτε τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ, καὶ ταῦτα πάντα προστεθήσεται ὑμῖν. | | 31 rMaar zoekt het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u 31toegeworpen worden. |
| r 1 Kon. 3:13. Ps. 37:25. |
| 1 Kon. 3:13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer, dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. Ps. 37:25 Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. |
| 31 Gr. toegelegd of toegezet worden. |
| | |
32 μὴ φοβοῦ, τὸ μικρὸν ποίμνιον· ὅτι εὐδόκησεν ὁ Πατὴρ ὑμῶν δοῦναι ὑμῖν τὴν βασιλείαν. | | 32 Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is uws Vaders welbehagen ulieden 32het Koninkrijk te geven. |
| 32 Namelijk Gods, of der hemelen. |
| | |
33 πωλήσατε τὰ ὑπάρχοντα ὑμῶν καὶ δότε ἐλεημοσύνην. ποιήσατε ἑαυτοῖς βαλάντια μὴ παλαιούμενα, θησαυρὸν ἀνέκλειπτον ἐν τοῖς οὐρανοῖς, ὅπου κλέπτης οὐκ ἐγγίζει, οὐδὲ σὴς διαφθείρει· | | 33 s33Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. tMaakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft. |
| s Matth. 19:21. Luk. 16:9. |
| Matth. 19:21 Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. Luk. 16:9 En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. |
| 33 Namelijk liever dan dat gij de armen in hun nood zoudt verlaten. Zie Hand. 4:34. |
| Hand. 4:34 Want er was ook niemand onder hen die gebrek had; want zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij, en brachten den prijs der verkochte goederen en legden dien aan de voeten der apostelen; |
| t Matth. 6:20; 19:21. Luk. 16:9. 1 Tim. 6:19. |
| Matth. 6:20 Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen. Matth. 19:21 Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. Luk. 16:9 En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. 1 Tim. 6:19 Leggende voor zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. |
| | |
34 ὅπου γάρ ἐστιν ὁ θησαυρὸς ὑμῶν, ἐκεῖ καὶ ἡ καρδία ὑμῶν ἔσται. | | 34 Want waar uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn. |
| | Aansporing tot waakzaamheid |
35 Ἔστωσαν ὑμῶν αἱ ὀσφύες περιεζωσμέναι, καὶ οἱ λύχνοι καιόμενοι· | | 35 vLaat 34uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende. |
| v Ef. 6:14. 1 Petr. 1:13. |
| Ef. 6:14 Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid, 1 Petr. 1:13 Daarom, opschortende de lendenen uws verstands, en
nuchter zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. |
| 34 Dat is, zijt bereid. Een manier van spreken genomen van des lands wijze, daar zowel mannen als vrouwen lange klederen droegen, die zij opschortten als zij zich bereidden om te reizen of iets te doen. |
| | |
36 καὶ ὑμεῖς ὅμοιοι ἀνθρώποις προσδεχομένοις τὸν κύριον ἑαυτῶν, πότε ἀναλύσει ἐκ τῶν γάμων, ἵνα, ἐλθόντος καὶ κρούσαντος, εὐθέως ἀνοίξωσιν αὐτῷ. | | 36 En zijt gij den mensen gelijk die op hun heer 35wachten, wanneer hij 36wederkomen zal van de bruiloft, opdat als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen. |
| 35 Dit wordt genomen van de gelijkenis der bruiloften, die des nachts gehouden werden, Matth. 25:1, 6. |
| Matth. 25:1 ALSDAN zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet. Matth. 25:6 En te middernacht geschiedde een geroep: Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet. |
| 36 Gr. uit de bruiloft zal scheiden, zal los of ontslagen worden. |
| | |
37 μακάριοι οἱ δοῦλοι ἐκεῖνοι, οὓς ἐλθὼν ὁ κύριος εὑρήσει γρηγοροῦντας· ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι περιζώσεται καὶ ἀνακλινεῖ αὐτούς, καὶ παρελθὼν διακονήσει αὐτοῖς. | | 37 Zalig zijn die dienstknechten welke de heer als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen. |
38 καὶ ἐὰν ἔλθῃ ἐν τῇ δευτέρᾳ φυλακῇ, καὶ ἐν τῇ τρίτῃ φυλακῇ ἔλθῃ, καὶ εὕρῃ οὕτω, μακάριοί εἰσιν οἱ δοῦλοι ἐκεῖνοι. | | 38 xEn zo hij komt in de tweede 37nachtwake, en komt in de derde wake, en vindt hen alzo, zalig zijn dezelve dienstknechten. |
| x Matth. 24:42. |
| Matth. 24:42 Waakt dan, want gij weet niet in welke ure uw Heere komen zal. |
| 37 De nacht werd gedeeld in vier waken, opdat de een na den ander de wacht zou houden. Zie van deze waken Matth. 14:25. |
| Matth. 14:25 Maar te vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee. |
| | |
39 τοῦτο δὲ γινώσκετε, ὅτι εἰ ᾔδει ὁ οἰκοδεσπότης ποίᾳ ὥρᾳ ὁ κλέπτης ἔρχεται, ἐγρηγόρησεν ἄν, καὶ οὐκ ἂν ἀφῆκε διορυγῆναι τὸν οἶκον αὐτοῦ. | | 39 yMaar weet dit, dat indien de heer des huizes geweten had in welke ure de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. |
| y Matth. 24:43. 1 Thess. 5:2. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3; 16:15. |
| Matth. 24:43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. 1 Thess. 5:2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen gelijk een dief in den nacht. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. Openb. 3:3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal. Openb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie. |
| | |
40 καὶ ὑμεῖς οὖν γίνεσθε ἕτοιμοι· ὅτι ᾗ ὥρᾳ οὐ δοκεῖτε ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἔρχεται. | | 40 zGij dan, zijt ook bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen 38komen. |
| z Matth. 24:44; 25:13. Mark. 13:33. Luk. 21:34. 1 Thess. 5:6. |
| Matth. 24:44 Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen. Matth. 25:13 Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal. Mark. 13:33 Ziet toe, waakt en bidt; want gij weet niet wanneer de tijd is. Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. |
| 38 Namelijk ten oordeel, 1 Thess. 3:13. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3; 16:15. |
| 1 Thess. 3:13 Opdat Hij uw harten versterke, om onberispelijk te zijn in heiligmaking voor onzen God en Vader, in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. Openb. 3:3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal. Openb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie. |
| | |
41 Εἶπε δὲ αὐτῷ ὁ Πέτρος, Κύριε, πρὸς ἡμᾶς τὴν παραβολὴν ταύτην λέγεις, ἢ καὶ πρὸς πάντας; | | 41 En Petrus zeide tot Hem: Heere, zegt Gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen? |
42 εἶπε δὲ ὁ Κύριος, Τίς ἄρα ἐστὶν ὁ πιστὸς οἰκονόμος καὶ φρόνιμος, ὃν καταστήσει ὁ κύριος ἐπὶ τῆς θεραπείας αὐτοῦ, τοῦ διδόναι ἐν καιρῷ τὸ σιτομέτριον; | | 42 En de Heere zeide: aWie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten om hun te rechter tijd 39het hun bescheiden deel spijze te geven? |
| a Matth. 24:45; 25:21. 1 Kor. 4:2. |
| Matth. 24:45 Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft om hunlieden hun voedsel te geven te rechter tijd? Matth. 25:21 En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren. 1 Kor. 4:2 En voorts wordt in de uitdelers vereist dat elk getrouw bevonden worde. |
| 39 Gr. toegemeten spijze of koren. |
| | |
43 μακάριος ὁ δοῦλος ἐκεῖνος, ὃν ἐλθὼν ὁ κύριος αὐτοῦ εὑρήσει ποιοῦντα οὕτως. | | 43 Zalig is de dienstknecht welken zijn heer, als hij komt, zal vinden alzo doende. |
44 ἀληθῶς λέγω ὑμῖν ὅτι ἐπὶ πᾶσι τοῖς ὑπάρχουσιν αὐτοῦ καταστήσει αὐτόν. | | 44 Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn goederen zetten zal. |
45 ἐὰν δὲ εἴπῃ ὁ δοῦλος ἐκεῖνος ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ, Χρονίζει ὁ κύριός μου ἔρχεσθαι, καὶ ἄρξηται τύπτειν τοὺς παῖδας καὶ τὰς παιδίσκας, ἐσθίειν τε καὶ πίνειν καὶ μεθύσκεσθαι· | | 45 Maar indien dezelve dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken en dronken te worden, |
46 ἥξει ὁ κύριος τοῦ δούλου ἐκείνου ἐν ἡμέρᾳ ᾗ οὐ προσδοκᾷ, καὶ ἐν ὥρᾳ ᾗ οὐ γινώσκει· καὶ διχοτομήσει αὐτόν, καὶ τὸ μέρος αὐτοῦ μετὰ τῶν ἀπίστων θήσει. | | 46 Zo zal de heer van denzelven dienstknecht komen ten dage in welken hij hem niet verwacht, en ter ure die hij niet weet; en zal hem 40afscheiden, en zal zijn deel zetten met de 41ontrouwen. |
| 40 Namelijk van zijn gezinde. Anders: in tweeën houwen. Zie Matth. 24:51. |
| Matth. 24:51 En zal hem afscheiden en zijn deel zetten met de geveinsden. Daar zal wening zijn en knersing der tanden. |
| 41 Of: ongelovigen. Matth. 24:51 wordt gezegd geveinsden. |
| Matth. 24:51 En zal hem afscheiden en zijn deel zetten met de geveinsden. Daar zal wening zijn en knersing der tanden. |
| | |
47 ἐκεῖνος δὲ ὁ δοῦλος ὁ γνοὺς τὸ θέλημα τοῦ κυρίου ἑαυτοῦ, καὶ μὴ ἑτοιμάσας μηδὲ ποιήσας πρὸς τὸ θέλημα αὐτοῦ, δαρήσεται πολλάς· | | 47 bEn die dienstknecht welke geweten heeft den wil zijns heren, en zich niet bereid noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. |
| b Jak. 4:17. |
| Jak. 4:17 Wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde. |
| | |
48 ὁ δὲ μὴ γνούς, ποιήσας δὲ ἄξια πληγῶν, δαρήσεται ὀλίγας. παντὶ δὲ ᾧ ἐδόθη πολύ, πολὺ ζητηθήσεται παρ’ αὐτοῦ· καὶ ᾧ παρέθεντο πολύ, περισσότερον αἰτήσουσιν αὐτόν. | | 48 Maar die denzelven niet geweten heeft, en gedaan heeft dingen die slagen waardig zijn, die zal met weinige slagen geslagen worden. En een iegelijk wien veel gegeven is, van dien zal veel geëist worden; en 42wien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eisen. |
| 42 Of: bij welken men veel weggelegd heeft. |
| | Jezus brengt verdeeldheid |
49 Πῦρ ἦλθον βαλεῖν εἰς τὴν γῆν, καὶ τί θέλω εἰ ἤδη ἀνήφθη; | | 49 Ik ben gekomen om 43vuur op de aarde te werpen; en 44wat wil Ik, indien het alrede ontstoken is? |
| 43 Dat is, de leer des Evangelies, welke in zichzelve en ten aanzien van de gelovigen een leer des vredes is, maar door de boosheid der mensen, die dezelve niet willen verdragen, wordt zij een vuur der vervolging en gelegenheid van tweedracht. Zie vers 51. Jer. 23:29. 1 Petr. 1:7. |
| vers 51 Meent gij dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Neen, zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid. Jer. 23:29 Is Mijn woord niet alzo als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat? 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; |
| 44 Of: wat wil Ik meer, dewijl het alrede ontstoken is? |
| | |
50 βάπτισμα δὲ ἔχω βαπτισθῆναι, καὶ πῶς συνέχομαι ἕως οὗ τελεσθῇ. | | 50 cMaar Ik moet met een 45doop gedoopt worden; en hoe word Ik 46geperst, totdat het volbracht zij! |
| c Matth. 20:22. Mark. 10:38. |
| Matth. 20:22 Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. Mark. 10:38 Maar Jezus zeide tot hen: Gij weet niet wat gij begeert. Kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drink, en met den doop gedoopt worden waar Ik mede gedoopt word? |
| 45 Dat is, met zwaar lijden. Zie Matth. 20:22. |
| Matth. 20:22 Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. |
| 46 Namelijk óf met benauwdheid, óf met begeerte totdat het volbracht zij. |
| | |
51 δοκεῖτε ὅτι εἰρήνην παρεγενόμην δοῦναι ἐν τῇ γῇ; οὐχί, λέγω ὑμῖν, ἀλλ’ ἢ διαμερισμόν. | | 51 dMeent gij dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Neen, zeg Ik u, emaar veeleer verdeeldheid. |
| d Matth. 10:34. |
| Matth. 10:34 Meent niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. |
| e Micha 7:6. |
| Micha 7:6 Want de zoon veracht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; eens mans vijanden zijn zijn huisgenoten. |
| | |
52 ἔσονται γὰρ ἀπὸ τοῦ νῦν πέντε ἐν οἴκῳ ἑνὶ διαμεμερισμένοι, τρεῖς ἐπὶ δυσί, καὶ δύο ἐπὶ τρισί. | | 52 Want van nu aan zullen er vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie. |
53 διαμερισθήσεται πατὴρ ἐφ’ υἱῷ, καὶ υἱὸς ἐπὶ πατρί· μήτηρ ἐπὶ θυγατρί, καὶ θυγάτηρ ἐπὶ μητρί· πενθερὰ ἐπὶ τὴν νύμφην αὐτῆς, καὶ νύμφη ἐπὶ τὴν πενθερὰν αὐτῆς. | | 53 De vader zal tegen den zoon verdeeld zijn, en de zoon tegen den vader; de moeder tegen de dochter, en de dochter tegen de moeder; de schoonmoeder tegen haar schoondochter, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder. |
| | De tekenen der tijden |
54 Ἔλεγε δὲ καὶ τοῖς ὄχλοις, Ὅταν ἴδητε τὴν νεφέλην ἀνατέλλουσαν ἀπὸ δυσμῶν, εὐθέως λέγετε Ὄμβρος ἔρχεται· καὶ γίνεται οὕτω. | | 54 En Hij zeide ook tot de scharen: fWanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt alzo. |
| f Matth. 16:2. |
| Matth. 16:2 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Als het avond geworden is, zegt gij: Schoon weder, want de hemel is rood. |
| | |
55 καὶ ὅταν νότον πνέοντα, λέγετε ὅτι Καύσων ἔσται· καὶ γίνεται. | | 55 En wanneer gij den zuidenwind ziet waaien, zo zegt gij: Er zal hitte zijn; en het geschiedt. |
56 ὑποκριταί, τὸ πρόσωπον *τῆς γῆς καὶ τοῦ οὐρανοῦ οἴδατε δοκιμάζειν· τὸν δὲ καιρὸν τοῦτον πῶς οὐ δοκιμάζετε; * τῆς γῆς καὶ τοῦ οὐρανοῦ St, B, Elz, M | τοῦ οὐρανοῦ καὶ τῆς γῆς Sc | | 56 Gij geveinsden, 47het aanschijn der aarde en des hemels weet gij te 48beproeven; en hoe beproeft gij 49dezen tijd niet? |
| 47 Dat is, gestalte of gedaante. |
| 48 Dat is, onderscheiden, gelijk verklaard wordt Matth. 16:3. |
| Matth. 16:3 En des morgens: Heden onweder, want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden, het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden? |
| 49 Dat is, de gelegenheid van dezen tijd, in welken zovele tekenen der tegenwoordigheid van den Messias geschieden, welke hierna genoemd wordt de tijd der bezoeking, Luk. 19:44. |
| Luk. 19:44 En zullen u tot den grond nederwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u den enen steen op den anderen steen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt. |
| | |
57 τί δὲ καὶ ἀφ’ ἑαυτῶν οὐ κρίνετε τὸ δίκαιον; | | 57 En waarom oordeelt gij ook 50van uzelven niet hetgeen recht is? |
| 50 Namelijk eer gij daartoe gedwongen wordt, gelijk in het navolgende vers te zien is. |
| | |
58 ὡς γὰρ ὑπάγεις μετὰ τοῦ ἀντιδίκου σου ἐπ’ ἄρχοντα, ἐν τῇ ὁδῷ δὸς ἐργασίαν ἀπηλλάχθαι ἀπ’ αὐτοῦ· μήποτε κατασύρῃ σε πρὸς τὸν κριτήν, καὶ ὁ κριτής σε παραδῷ τῷ πράκτορι, καὶ ὁ πράκτωρ σε βάλλῃ εἰς φυλακήν. | | 58 gWant als gij heengaat met uw wederpartij voor de overheid, zo doe naarstigheid op den weg om van hem 51verlost te worden; opdat hij misschien u niet voor den rechter trekke, en de rechter u den 52gerechtsdienaar overlevere, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe. |
| g Spr. 25:8. Matth. 5:25. |
| Spr. 25:8 Vaar niet haastelijk voort om te twisten, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben. Matth. 5:25 Wees haastelijk welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt. |
| 51 Namelijk met bevrediging en voldoening van uw partij. |
| 52 Gr. practor, dat is, maner, of afeiser van de schuld, bij den rechter gesteld. |
| | |
59 λέγω σοι, οὐ μὴ ἐξέλθῃς ἐκεῖθεν, ἕως οὗ καὶ τὸ ἔσχατον λεπτὸν ἀποδῷς. | | 59 Ik zeg u: Gij zult vandaar geenszins uitgaan, totdat gij ook het laatste 53penningsken betaald zult hebben. |
| 53 Hoeveel een penningsken waard was, zie Mark. 12:42. |
| Mark. 12:42 En er kwam een arme weduwe; die wierp twee kleine penningskens daarin, hetwelk is een oord. |