Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Niet vrezen |
1 Ἐν οἷς ἐπισυναχθεισῶν τῶν μυριάδων τοῦ ὄχλου, ὥστε καταπατεῖν ἀλλήλους, ἤρξατο λέγειν πρὸς τοὺς μαθητὰς *αὐτοῦ, Πρῶτον προσέχετε ἑαυτοῖς ἀπὸ τῆς ζύμης τῶν Φαρισαίων, ἥτις ἐστὶν ὑπόκρισις. * αὐτοῦ, πρῶτον προσέχετε St-1551, B | αὐτοῦ πρῶτον, προσέχετε St-1550, Elz, Sc, M | | 1 DAARENTUSSEN
aals vele duizenden der schare bijeenvergaderd waren, zodat zij elkander vertraden, begon Hij te zeggen tot Zijn discipelen: Vooreerst wacht uzelven voor den zuurdesem der farizeeën, welke is geveinsdheid. a Matth. 16:6. Mark. 8:15. a Matth. 16:6 En Jezus zeide tot hen: Ziet toe, en wacht u van den zuurdesem der farizeeën en sadduceeën. Mark. 8:15 En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe, wacht u van den zuurdesem der farizeeën en van den zuurdesem van Herodes. |
2 οὐδὲν δὲ συγκεκαλυμμένον ἐστίν, ὃ οὐκ ἀποκαλυφθήσεται, καὶ κρυπτόν, ὃ οὐ γνωσθήσεται. | | 2 bEn er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden. b Job 12:22. Matth. 10:26. Mark. 4:22. Luk. 8:17. b Job 12:22 Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods schaduw brengt Hij voort in het licht. Matth. 10:26 Vreest dan hen niet; want er is niets bedekt hetwelk niet zal ontdekt worden, en verborgen hetwelk niet zal geweten worden. Mark. 4:22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen. Luk. 8:17 Want er is niets verborgen, dat niet openbaar zal worden, noch heimelijk, dat niet bekend zal worden en in het openbaar komen. |
3 ἀνθ’ ὧν ὅσα ἐν τῇ σκοτίᾳ εἴπατε, ἐν τῷ φωτὶ ἀκουσθήσεται· καὶ ὃ πρὸς τὸ οὖς ἐλαλήσατε ἐν τοῖς ταμείοις, κηρυχθήσεται ἐπὶ τῶν δωμάτων. | | 3 Daarom, al wat gij in de duisternis gezegd hebt, zal in het licht gehoord worden; en wat gij in het oor gesproken hebt in de binnenkamers, zal op de daken gepredikt worden. |
4 λέγω δὲ ὑμῖν τοῖς φίλοις μου, Μὴ φοβηθῆτε ἀπὸ τῶν ἀποκτεινόντων τὸ σῶμα, καὶ μετὰ ταῦτα μὴ ἐχόντων περισσότερόν τι ποιῆσαι. | | 4 En Ik zeg u, Mijne vrienden: cVreest niet voor degenen die het lichaam doden, en daarna niets meer kunnen doen. c Jes. 51:7. Jer. 1:8. Matth. 10:28. c Jes. 51:7 Hoort naar Mij, gijlieden die de gerechtigheid kent, gij volk in welks hart Mijn wet is; vreest niet de smaadheid van den mens, en voor hun smaadredenen ontzet u niet. Jer. 1:8 Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE. Matth. 10:28 En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. |
5 ὑποδείξω δὲ ὑμῖν τίνα φοβηθῆτε· φοβήθητε τὸν μετὰ τὸ ἀποκτεῖναι ἐξουσίαν ἔχοντα ἐμβαλεῖν εἰς τὴν γέενναν· ναί, λέγω ὑμῖν, τοῦτον φοβήθητε. | | 5 Maar Ik zal u tonen Wien gij vrezen zult: vreest Dien Die nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen; ja, Ik zeg u, vreest Dien. |
6 οὐχὶ πέντε στρουθία πωλεῖται ἀσσαρίων δύο; καὶ ἓν ἐξ αὐτῶν οὐκ ἔστιν ἐπιλελησμένον ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. | | 6 dWorden niet vijf musjes verkocht voor twee penningskens? En niet één van die is voor God vergeten. d Matth. 10:29. d Matth. 10:29 Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader. |
7 ἀλλὰ καὶ αἱ τρίχες τῆς κεφαλῆς ὑμῶν πᾶσαι ἠρίθμηνται. μὴ οὖν φοβεῖσθε· πολλῶν στρουθίων διαφέρετε. | | 7 eJa, ook de haren uws hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven. e 1 Sam. 14:45. 2 Sam. 14:11. 1 Kon. 1:52. Luk. 21:18. e 1 Sam. 14:45 Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jónathan sterven, die deze grote verlossing in Israël gedaan heeft? Dat zij verre. Zo waarachtig als de HEERE leeft, zo er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal! Want hij heeft dit heden met God gedaan. Alzo verloste het volk Jónathan, dat hij niet stierf. 2 Sam. 14:11 En zij zeide: De koning gedenke toch aan den HEERE uw God, dat de bloedwrekers niet te veel worden om te verderven, dat zij mijn zoon niet verdelgen. Toen zeide hij: Zo waarachtig als de HEERE leeft; indien er één van de haren uws zoons op de aarde zal vallen! 1 Kon. 1:52 En Sálomo zeide: Indien hij een vroom man zal zijn, er zal niets van zijn haar op de aarde vallen; maar indien in hem kwaad bevonden zal worden, zo zal hij sterven. Luk. 21:18 Doch niet een haar uit uw hoofd zal verloren gaan. |
8 λέγω δὲ ὑμῖν, Πᾶς ὃς ἂν ὁμολογήσῃ ἐν ἐμοὶ ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, καὶ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ὁμολογήσει ἐν αὐτῷ ἔμπροσθεν τῶν ἀγγέλων τοῦ Θεοῦ· | | 8 fEn Ik zeg u: Een iegelijk die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal ook de Zoon des mensen belijden voor de engelen Gods. f Matth. 10:32. f Matth. 10:32 Een iegelijk dan die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
9 ὁ δὲ ἀρνησάμενός με ἐνώπιον τῶν ἀνθρώπων ἀπαρνηθήσεται ἐνώπιον τῶν ἀγγέλων τοῦ Θεοῦ. | | 9 gMaar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods. g Matth. 10:33. Mark. 8:38. Luk. 9:26. 2 Tim. 2:12. 1 Joh. 2:23. g Matth. 10:33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Mark. 8:38 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, diens zal Zich de Zoon des mensen ook schamen, wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen. Luk. 9:26 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben, diens zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij komen zal in Zijn heerlijkheid en in de heerlijkheid des Vaders en der heilige engelen. 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; 1 Joh. 2:23 Een iegelijk die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet. |
10 καὶ πᾶς ὃς ἐρεῖ λόγον εἰς τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου, ἀφεθήσεται αὐτῷ· τῷ δὲ εἰς τὸ Ἅγιον Πνεῦμα βλασφημήσαντι οὐκ ἀφεθήσεται. | | 10 En een iegelijk die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; hmaar wie tegen den Heiligen Geest gelasterd zal hebben, dien zal het niet vergeven worden. h 1 Joh. 5:16. h 1 Joh. 5:16 Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal God
bidden, en Hij zal hem het leven geven, dengenen, zeg ik, die zondigen niet tot den dood. Er is een zonde tot den dood; voor dezelve zonde zeg ik niet dat hij zal bidden. |
11 ὅταν δὲ προσφέρωσιν ὑμᾶς ἐπὶ τὰς συναγωγὰς καὶ τὰς ἀρχὰς καὶ τὰς ἐξουσίας, μὴ μεριμνᾶτε πῶς ἢ τί ἀπολογήσησθε, ἢ τί εἴπητε· | | 11 iEn wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen en tot de overheden en de machten, zo zijt niet bezorgd hoe of wat gij tot verantwoording zeggen of wat gij spreken zult; i Matth. 10:19. Mark. 13:11. Luk. 21:14. i Matth. 10:19 Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. Mark. 13:11 Doch wanneer zij u leiden zullen om u over te leveren, zo zijt tevoren niet bezorgd wat gij spreken zult, en bedenkt het niet; maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, spreekt dat; want gij zijt het niet die spreekt, maar de Heilige Geest. Luk. 21:14 Neemt dan in uw harten voor, van tevoren niet te overdenken hoe gij u verantwoorden zult. |
12 τὸ γὰρ Ἅγιον Πνεῦμα διδάξει ὑμᾶς ἐν αὐτῇ τῇ ὥρᾳ, ἃ δεῖ εἰπεῖν. | | 12 Want de Heilige Geest zal u in dezelve ure leren hetgeen gij spreken moet. |
| | De rijke dwaas |
13 Εἶπε δέ τις αὐτῷ ἐκ τοῦ ὄχλου, Διδάσκαλε, εἰπὲ τῷ ἀδελφῷ μου μερίσασθαι μετ’ ἐμοῦ τὴν κληρονομίαν. | | 13 En een uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg mijn broeder dat hij met mij de erfenis dele. |
14 ὁ δὲ εἶπεν αὐτῷ, Ἄνθρωπε, τίς με κατέστησε δικαστὴν ἢ μεριστὴν ἐφ’ ὑμᾶς; | | 14 Maar Hij zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld? |
15 εἶπε δὲ πρὸς αὐτούς, Ὁρᾶτε καὶ φυλάσσεσθε ἀπὸ τῆς πλεονεξίας· ὅτι οὐκ ἐν τῷ περισσεύειν τινὶ ἡ ζωὴ αὐτοῦ ἐστὶν ἐκ τῶν ὑπαρχόντων αὐτοῦ. | | 15 En Hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u kvan de gierigheid; want het is niet in den overvloed gelegen dat iemand leeft uit zijn goederen. k 1 Tim. 6:7. k 1 Tim. 6:7 Want wij hebben niets in de wereld gebracht; het is openbaar dat wij ook niet kunnen iets daaruit dragen; |
16 εἶπε δὲ παραβολὴν πρὸς αὐτούς, λέγων, Ἀνθρώπου τινὸς πλουσίου εὐφόρησεν ἡ χώρα· | | 16 En Hij zeide tot hen een gelijkenis en sprak: Eens rijken mensen land had wel gedragen; |
17 καὶ διελογίζετο ἐν ἑαυτῷ λέγων, Τί ποιήσω, ὅτι οὐκ ἔχω ποῦ συνάξω τοὺς καρπούς μου; | | 17 En hij overlegde bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen? Want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen. |
18 καὶ εἶπε, Τοῦτο ποιήσω· καθελῶ μου τὰς ἀποθήκας, καὶ μείζονας οἰκοδομήσω, καὶ συνάξω ἐκεῖ πάντα τὰ *γεννήματα μου καὶ τὰ ἀγαθά μου. * γεννήματα B, Elz | γενήματα St, Sc, M | | 18 En hij zeide: Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas en deze mijn goederen; |
19 καὶ ἐρῶ τῇ ψυχῇ μου, Ψυχή, ἔχεις πολλὰ ἀγαθὰ κείμενα εἰς ἔτη πολλά· ἀναπαύου, φάγε, πίε, εὐφραίνου. | | 19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: lZiel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren; neem rust, eet, drink, zijt vrolijk. l Pred. 11:9. 1 Kor. 15:32. Jak. 5:5. l Pred. 11:9 Verblijd u, o jongeling, in uw jeugd, en laat uw hart u vermaken in de dagen uwer jongelingschap, en wandel in de wegen uws harten en in de aanschouwing uwer ogen; maar weet dat God om al deze dingen u zal doen komen voor het gericht. 1 Kor. 15:32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij. Jak. 5:5 Gij hebt lekkerlijk geleefd op de aarde en wellusten gevolgd; gij hebt uw harten gevoed als in een dag der slachting. |
20 εἶπε δὲ αὐτῷ ὁ Θεός, *Ἄφρων, ταύτῃ τῇ νυκτὶ τὴν ψυχήν σου ἀπαιτοῦσιν ἀπὸ σοῦ· ἃ δὲ ἡτοίμασας, τίνι ἔσται; * ἄφρων St, B-edd, Elz-1624 | ἄφρον B-edd, Elz-1633, Sc, M | | 20 Maar God zeide tot hem: mGij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, nwiens zal het zijn? m Ps. 52:7. Jer. 17:11. n Ps. 39:7. m Ps. 52:7 God zal u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het land der levenden. Sela. Jer. 17:11 Gelijk een veldhoen eieren vergadert, maar broedt ze niet uit, alzo is hij die rijkdom vergadert, doch niet met recht; in de helft zijner dagen zal hij dien moeten verlaten, en in zijn laatste een dwaas zijn. n Ps. 39:7 Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet wie het naar zich nemen zal. |
21 οὕτως ὁ θησαυρίζων ἑαυτῷ, καὶ μὴ εἰς Θεὸν πλουτῶν. | | 21 Alzo is het met dien die zichzelven schatten vergadert, en niet rijk is in God. |
| | Bezorgdheid |
22 Εἶπε δὲ πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, Διὰ τοῦτο ὑμῖν λέγω, μὴ μεριμνᾶτε τῇ ψυχῇ ὑμῶν, τί φάγητε· μηδὲ τῷ σώματι, τί ἐνδύσησθε. | | 22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: oDaarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. o Ps. 55:23. Matth. 6:25. Filipp. 4:6. 1 Tim. 6:8. 1 Petr. 5:7. o Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Filipp. 4:6 Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God. 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. 1 Petr. 5:7 Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. |
23 ἡ ψυχὴ πλεῖόν ἐστι τῆς τροφῆς, καὶ τὸ σῶμα τοῦ ἐνδύματος. | | 23 Het leven is meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding. |
24 κατανοήσατε τοὺς κόρακας, ὅτι οὐ σπείρουσιν, οὐδὲ θερίζουσιν, οἷς οὐκ ἔστι ταμεῖον οὐδὲ ἀποθήκη, καὶ ὁ Θεὸς τρέφει αὐτούς· πόσῳ μᾶλλον ὑμεῖς διαφέρετε τῶν πετεινῶν; | | 24 pAanmerkt de raven, dat zij niet zaaien noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelve; hoeveel gaat gij de vogels te boven! p Job 39:3. Ps. 147:9. p Job 39:3 Wie bereidt de raaf haar kost als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen omdat er geen eten is? Ps. 147:9 Die het vee zijn voeder geeft, aan de jonge raven als zij roepen. |
25 τίς δὲ ἐξ ὑμῶν μεριμνῶν δύναται προσθεῖναι ἐπὶ τὴν ἡλικίαν αὐτοῦ πῆχυν ἕνα; | | 25 qWie toch van u kan met bezorgd te zijn één el tot zijn lengte toedoen? q Matth. 6:27. q Matth. 6:27 Wie toch van u kan met bezorgd te zijn één el tot zijn lengte toedoen? |
26 εἰ οὖν οὔτε ἐλάχιστον δύνασθε, τί περὶ τῶν λοιπῶν μεριμνᾶτε; | | 26 Indien gij dan ook het minste niet kunt, wat zijt gij voor de andere dingen bezorgd? |
27 κατανοήσατε τὰ κρίνα πῶς αὐξάνει· οὐ κοπιᾷ, οὐδὲ νήθει· λέγω δὲ ὑμῖν, οὐδὲ Σολομὼν ἐν πάσῃ τῇ δόξῃ αὐτοῦ περιεβάλετο ὡς ἓν τούτων. | | 27 Aanmerkt de leliën, hoe zij wassen: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u: Ook Sálomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als een van deze. |
28 εἰ δὲ τὸν χόρτον ἐν τῷ ἀγρῷ σήμερον ὄντα, καὶ αὔριον εἰς κλίβανον βαλλόμενον, ὁ Θεὸς οὕτως ἀμφιέννυσι, πόσῳ μᾶλλον ὑμᾶς, ὀλιγόπιστοι; | | 28 Indien nu God het gras, dat heden op het veld is en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, hoeveel te meer u, gij kleingelovigen! |
29 καὶ ὑμεῖς μὴ ζητεῖτε τί φάγητε, ἢ τί πίητε· καὶ μὴ μετεωρίζεσθε. | | 29 En gijlieden, vraagt niet wat gij eten of wat gij drinken zult, en weest niet wankelmoedig. |
30 ταῦτα γὰρ πάντα τὰ ἔθνη τοῦ κόσμου ἐπιζητεῖ· ὑμῶν δὲ ὁ Πατὴρ οἶδεν ὅτι χρῄζετε τούτων. | | 30 Want al deze dingen zoeken de volken der wereld; maar uw Vader weet dat gij deze dingen behoeft. |
31 πλὴν ζητεῖτε τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ, καὶ ταῦτα πάντα προστεθήσεται ὑμῖν. | | 31 rMaar zoekt het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. r 1 Kon. 3:13. Ps. 37:25. r 1 Kon. 3:13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer, dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. Ps. 37:25 Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. |
32 μὴ φοβοῦ, τὸ μικρὸν ποίμνιον· ὅτι εὐδόκησεν ὁ Πατὴρ ὑμῶν δοῦναι ὑμῖν τὴν βασιλείαν. | | 32 Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. |
33 πωλήσατε τὰ ὑπάρχοντα ὑμῶν καὶ δότε ἐλεημοσύνην. ποιήσατε ἑαυτοῖς βαλάντια μὴ παλαιούμενα, θησαυρὸν ἀνέκλειπτον ἐν τοῖς οὐρανοῖς, ὅπου κλέπτης οὐκ ἐγγίζει, οὐδὲ σὴς διαφθείρει· | | 33 sVerkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. tMaakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft. s Matth. 19:21. Luk. 16:9. t Matth. 6:20; 19:21. Luk. 16:9. 1 Tim. 6:19. s Matth. 19:21 Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. Luk. 16:9 En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. t Matth. 6:20 Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen. Matth. 19:21 Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. Luk. 16:9 En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. 1 Tim. 6:19 Leggende voor zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. |
34 ὅπου γάρ ἐστιν ὁ θησαυρὸς ὑμῶν, ἐκεῖ καὶ ἡ καρδία ὑμῶν ἔσται. | | 34 Want waar uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn. |
| | Aansporing tot waakzaamheid |
35 Ἔστωσαν ὑμῶν αἱ ὀσφύες περιεζωσμέναι, καὶ οἱ λύχνοι καιόμενοι· | | 35 vLaat uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende. v Ef. 6:14. 1 Petr. 1:13. v Ef. 6:14 Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid, 1 Petr. 1:13 Daarom, opschortende de lendenen uws verstands, en
nuchter zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. |
36 καὶ ὑμεῖς ὅμοιοι ἀνθρώποις προσδεχομένοις τὸν κύριον ἑαυτῶν, πότε ἀναλύσει ἐκ τῶν γάμων, ἵνα, ἐλθόντος καὶ κρούσαντος, εὐθέως ἀνοίξωσιν αὐτῷ. | | 36 En zijt gij den mensen gelijk die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen. |
37 μακάριοι οἱ δοῦλοι ἐκεῖνοι, οὓς ἐλθὼν ὁ κύριος εὑρήσει γρηγοροῦντας· ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι περιζώσεται καὶ ἀνακλινεῖ αὐτούς, καὶ παρελθὼν διακονήσει αὐτοῖς. | | 37 Zalig zijn die dienstknechten welke de heer als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen. |
38 καὶ ἐὰν ἔλθῃ ἐν τῇ δευτέρᾳ φυλακῇ, καὶ ἐν τῇ τρίτῃ φυλακῇ ἔλθῃ, καὶ εὕρῃ οὕτω, μακάριοί εἰσιν οἱ δοῦλοι ἐκεῖνοι. | | 38 xEn zo hij komt in de tweede nachtwake, en komt in de derde wake, en vindt hen alzo, zalig zijn dezelve dienstknechten. x Matth. 24:42. x Matth. 24:42 Waakt dan, want gij weet niet in welke ure uw Heere komen zal. |
39 τοῦτο δὲ γινώσκετε, ὅτι εἰ ᾔδει ὁ οἰκοδεσπότης ποίᾳ ὥρᾳ ὁ κλέπτης ἔρχεται, ἐγρηγόρησεν ἄν, καὶ οὐκ ἂν ἀφῆκε διορυγῆναι τὸν οἶκον αὐτοῦ. | | 39 yMaar weet dit, dat indien de heer des huizes geweten had in welke ure de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. y Matth. 24:43. 1 Thess. 5:2. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3; 16:15. y Matth. 24:43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. 1 Thess. 5:2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen gelijk een dief in den nacht. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. Openb. 3:3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal. Openb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie. |
40 καὶ ὑμεῖς οὖν γίνεσθε ἕτοιμοι· ὅτι ᾗ ὥρᾳ οὐ δοκεῖτε ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἔρχεται. | | 40 zGij dan, zijt ook bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen. z Matth. 24:44; 25:13. Mark. 13:33. Luk. 21:34. 1 Thess. 5:6. z Matth. 24:44 Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen. Matth. 25:13 Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal. Mark. 13:33 Ziet toe, waakt en bidt; want gij weet niet wanneer de tijd is. Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. |
41 Εἶπε δὲ αὐτῷ ὁ Πέτρος, Κύριε, πρὸς ἡμᾶς τὴν παραβολὴν ταύτην λέγεις, ἢ καὶ πρὸς πάντας; | | 41 En Petrus zeide tot Hem: Heere, zegt Gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen? |
42 εἶπε δὲ ὁ Κύριος, Τίς ἄρα ἐστὶν ὁ πιστὸς οἰκονόμος καὶ φρόνιμος, ὃν καταστήσει ὁ κύριος ἐπὶ τῆς θεραπείας αὐτοῦ, τοῦ διδόναι ἐν καιρῷ τὸ σιτομέτριον; | | 42 En de Heere zeide: aWie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten om hun te rechter tijd het hun bescheiden deel spijze te geven? a Matth. 24:45; 25:21. 1 Kor. 4:2. a Matth. 24:45 Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft om hunlieden hun voedsel te geven te rechter tijd? Matth. 25:21 En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren. 1 Kor. 4:2 En voorts wordt in de uitdelers vereist dat elk getrouw bevonden worde. |
43 μακάριος ὁ δοῦλος ἐκεῖνος, ὃν ἐλθὼν ὁ κύριος αὐτοῦ εὑρήσει ποιοῦντα οὕτως. | | 43 Zalig is de dienstknecht welken zijn heer, als hij komt, zal vinden alzo doende. |
44 ἀληθῶς λέγω ὑμῖν ὅτι ἐπὶ πᾶσι τοῖς ὑπάρχουσιν αὐτοῦ καταστήσει αὐτόν. | | 44 Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn goederen zetten zal. |
45 ἐὰν δὲ εἴπῃ ὁ δοῦλος ἐκεῖνος ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ, Χρονίζει ὁ κύριός μου ἔρχεσθαι, καὶ ἄρξηται τύπτειν τοὺς παῖδας καὶ τὰς παιδίσκας, ἐσθίειν τε καὶ πίνειν καὶ μεθύσκεσθαι· | | 45 Maar indien dezelve dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken en dronken te worden, |
46 ἥξει ὁ κύριος τοῦ δούλου ἐκείνου ἐν ἡμέρᾳ ᾗ οὐ προσδοκᾷ, καὶ ἐν ὥρᾳ ᾗ οὐ γινώσκει· καὶ διχοτομήσει αὐτόν, καὶ τὸ μέρος αὐτοῦ μετὰ τῶν ἀπίστων θήσει. | | 46 Zo zal de heer van denzelven dienstknecht komen ten dage in welken hij hem niet verwacht, en ter ure die hij niet weet; en zal hem afscheiden, en zal zijn deel zetten met de ontrouwen. |
47 ἐκεῖνος δὲ ὁ δοῦλος ὁ γνοὺς τὸ θέλημα τοῦ κυρίου ἑαυτοῦ, καὶ μὴ ἑτοιμάσας μηδὲ ποιήσας πρὸς τὸ θέλημα αὐτοῦ, δαρήσεται πολλάς· | | 47 bEn die dienstknecht welke geweten heeft den wil zijns heren, en zich niet bereid noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. b Jak. 4:17. b Jak. 4:17 Wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde. |
48 ὁ δὲ μὴ γνούς, ποιήσας δὲ ἄξια πληγῶν, δαρήσεται ὀλίγας. παντὶ δὲ ᾧ ἐδόθη πολύ, πολὺ ζητηθήσεται παρ’ αὐτοῦ· καὶ ᾧ παρέθεντο πολύ, περισσότερον αἰτήσουσιν αὐτόν. | | 48 Maar die denzelven niet geweten heeft, en gedaan heeft dingen die slagen waardig zijn, die zal met weinige slagen geslagen worden. En een iegelijk wien veel gegeven is, van dien zal veel geëist worden; en wien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eisen. |
| | Jezus brengt verdeeldheid |
49 Πῦρ ἦλθον βαλεῖν εἰς τὴν γῆν, καὶ τί θέλω εἰ ἤδη ἀνήφθη; | | 49 Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen; en wat wil Ik, indien het alrede ontstoken is? |
50 βάπτισμα δὲ ἔχω βαπτισθῆναι, καὶ πῶς συνέχομαι ἕως οὗ τελεσθῇ. | | 50 cMaar Ik moet met een doop gedoopt worden; en hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij! c Matth. 20:22. Mark. 10:38. c Matth. 20:22 Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. Mark. 10:38 Maar Jezus zeide tot hen: Gij weet niet wat gij begeert. Kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drink, en met den doop gedoopt worden waar Ik mede gedoopt word? |
51 δοκεῖτε ὅτι εἰρήνην παρεγενόμην δοῦναι ἐν τῇ γῇ; οὐχί, λέγω ὑμῖν, ἀλλ’ ἢ διαμερισμόν. | | 51 dMeent gij dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Neen, zeg Ik u, emaar veeleer verdeeldheid. d Matth. 10:34. e Micha 7:6. d Matth. 10:34 Meent niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. e Micha 7:6 Want de zoon veracht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; eens mans vijanden zijn zijn huisgenoten. |
52 ἔσονται γὰρ ἀπὸ τοῦ νῦν πέντε ἐν οἴκῳ ἑνὶ διαμεμερισμένοι, τρεῖς ἐπὶ δυσί, καὶ δύο ἐπὶ τρισί. | | 52 Want van nu aan zullen er vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie. |
53 διαμερισθήσεται πατὴρ ἐφ’ υἱῷ, καὶ υἱὸς ἐπὶ πατρί· μήτηρ ἐπὶ θυγατρί, καὶ θυγάτηρ ἐπὶ μητρί· πενθερὰ ἐπὶ τὴν νύμφην αὐτῆς, καὶ νύμφη ἐπὶ τὴν πενθερὰν αὐτῆς. | | 53 De vader zal tegen den zoon verdeeld zijn, en de zoon tegen den vader; de moeder tegen de dochter, en de dochter tegen de moeder; de schoonmoeder tegen haar schoondochter, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder. |
| | De tekenen der tijden |
54 Ἔλεγε δὲ καὶ τοῖς ὄχλοις, Ὅταν ἴδητε τὴν νεφέλην ἀνατέλλουσαν ἀπὸ δυσμῶν, εὐθέως λέγετε Ὄμβρος ἔρχεται· καὶ γίνεται οὕτω. | | 54 En Hij zeide ook tot de scharen: fWanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt alzo. f Matth. 16:2. f Matth. 16:2 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Als het avond geworden is, zegt gij: Schoon weder, want de hemel is rood. |
55 καὶ ὅταν νότον πνέοντα, λέγετε ὅτι Καύσων ἔσται· καὶ γίνεται. | | 55 En wanneer gij den zuidenwind ziet waaien, zo zegt gij: Er zal hitte zijn; en het geschiedt. |
56 ὑποκριταί, τὸ πρόσωπον *τῆς γῆς καὶ τοῦ οὐρανοῦ οἴδατε δοκιμάζειν· τὸν δὲ καιρὸν τοῦτον πῶς οὐ δοκιμάζετε; * τῆς γῆς καὶ τοῦ οὐρανοῦ St, B, Elz, M | τοῦ οὐρανοῦ καὶ τῆς γῆς Sc | | 56 Gij geveinsden, het aanschijn der aarde en des hemels weet gij te beproeven; en hoe beproeft gij dezen tijd niet? |
57 τί δὲ καὶ ἀφ’ ἑαυτῶν οὐ κρίνετε τὸ δίκαιον; | | 57 En waarom oordeelt gij ook van uzelven niet hetgeen recht is? |
58 ὡς γὰρ ὑπάγεις μετὰ τοῦ ἀντιδίκου σου ἐπ’ ἄρχοντα, ἐν τῇ ὁδῷ δὸς ἐργασίαν ἀπηλλάχθαι ἀπ’ αὐτοῦ· μήποτε κατασύρῃ σε πρὸς τὸν κριτήν, καὶ ὁ κριτής σε παραδῷ τῷ πράκτορι, καὶ ὁ πράκτωρ σε βάλλῃ εἰς φυλακήν. | | 58 gWant als gij heengaat met uw wederpartij voor de overheid, zo doe naarstigheid op den weg om van hem verlost te worden; opdat hij misschien u niet voor den rechter trekke, en de rechter u den gerechtsdienaar overlevere, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe. g Spr. 25:8. Matth. 5:25. g Spr. 25:8 Vaar niet haastelijk voort om te twisten, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben. Matth. 5:25 Wees haastelijk welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt. |
59 λέγω σοι, οὐ μὴ ἐξέλθῃς ἐκεῖθεν, ἕως οὗ καὶ τὸ ἔσχατον λεπτὸν ἀποδῷς. | | 59 Ik zeg u: Gij zult vandaar geenszins uitgaan, totdat gij ook het laatste penningsken betaald zult hebben. |