Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De voorrede van Lukas over zijn Evangelie. 5 Zacharias’ en Elisabets geslacht en leven. 8 Een engel verschijnt Zacharias in den tempel. 13 Welke hem voorzegt de ontvangenis en geboorte van Johannes, wiens ambt hij beschrijft. 18 Zacharias zulks niet gelovende, wordt daarover gestraft met stomheid voor een tijd. 24 Elisabet wordt bevrucht. 26 De engel Gabriël boodschapt de maagd Maria, dat zij den Zone Gods ontvangen en baren zal. 39 Zij reist daarna tot Elisabet, welke haar met blijdschap ontvangt en zalig prijst. 46 Maria dankt den Heere met een lofzang. 57 Elisabet baart haar zoon. 59 Dewelke besneden en Johannes genaamd wordt. 64 Zacharias wordt wederom sprekende, en zingt den Heere een lofzang, profeterende van het ambt van Christus en van Zijn voorloper Johannes. 80 Die in de woestijn opwast, en wordt sterk in den geest. |
| | Inleiding |
1 Ἐπειδήπερ πολλοὶ ἐπεχείρησαν ἀνατάξασθαι διήγησιν περὶ τῶν πεπληροφορημένων ἐν ἡμῖν πραγμάτων, | | 1 NADEMAAL 1velen ter hand genomen hebben om in orde te stellen een verhaal van de dingen die 2onder ons volkomen zekerheid hebben, |
| 1 Vele oude leraars menen dat door dezen verstaan worden enige personen die uit hun eigen beweging ondernomen hadden enige stukken der evangelische historiën te beschrijven, die van de christelijke kerk niet aangenomen zijn geweest, of die zij niet volbracht hadden. Doch anderen menen dat hierdoor Mattheüs en Markus zouden kunnen verstaan worden, overmits Lukas zichzelven onder die schijnt te stellen en vele historiën en stukken beschrijft, die van dezelve óf niet, óf met weinige woorden aangeroerd worden. |
| 2 Namelijk Christenen. |
| | |
2 καθὼς παρέδοσαν ἡμῖν οἱ ἀπ’ ἀρχῆς αὐτόπται καὶ ὑπηρέται γενόμενοι τοῦ λόγου, | | 2 Gelijk ons overgeleverd hebben 3die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars 4des Woords geweest zijn; |
| 3 Namelijk de apostelen en discipelen van Christus. Zie 1 Joh. 1:1. |
| 1 Joh. 1:1 HETGEEN van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens; |
| 4 Dat is, der zaak die hier beschreven wordt. Hebr. Hoewel sommigen menen dat hierdoor Christus Zelf verstaan wordt, gelijk Hij alzo genaamd wordt Joh. 1:1. |
| Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
| | |
3 ἔδοξε κἀμοί, παρηκολουθηκότι ἄνωθεν πᾶσιν ἀκριβῶς, καθεξῆς σοι γράψαι, κράτιστε Θεόφιλε, | | 3 Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles 5van voren aan naarstiglijk 6onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, 7voortreffelijke 8Theófilus; |
| 5 Gr. van boven af. Want hij begint van de ontvangenis van Johannes den Doper. |
| 6 Gr. achtervolgd, nagespeurd, nagetracht, dat is, grondige kennis van alles gekregen hebbende, hetwelk alles van hem gedaan is door een bijzondere drijving des Heiligen Geestes, Hand. 15:25, 28. 2 Petr. 1:21. |
| Hand. 15:25 Zo heeft het ons, eendrachtelijk tezamen zijnde, goedgedacht enige mannen te verkiezen en tot u te zenden, met onze geliefden, Bárnabas en Paulus, Hand. 15:28 Want het heeft den Heiligen Geest en ons goedgedacht, ulieden geen meerderen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: 2 Petr. 1:21 Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze
gesproken. |
| 7 Gr. machtigste. |
| 8 Wie deze Theofilus is geweest, is onzeker. Doch uit dezen titel, die hem hier gegeven wordt, blijkt dat hij een aanzienlijk en treffelijk man is geweest, alzo dezelve titel den Romeinsen stadhouders Felix en Festus ook gegeven wordt, Hand. 24:3; 26:25. Aan denzelven heeft Lukas ook zijn tweede boek, van de Handelingen der Apostelen, toegeëigend, Hand. 1:1. |
| Hand. 24:3 Dat wij groten vrede door u bekomen, en dat vele loffelijke diensten dezen volke geschieden door uw voorzichtigheid, machtigste Felix, nemen wij ganselijk en overal met alle dankbaarheid aan. Hand. 26:25 Maar hij zeide: Ik raas niet, machtigste Festus, maar ik spreek woorden van waarheid en van een gezond verstand. Hand. 1:1 HET eerste boek heb ik gemaakt, o Theófilus, van al hetgeen dat JEZUS begonnen heeft beide te doen en te leren, |
| | |
4 ἵνα ἐπιγνῷς περὶ ὧν κατηχήθης λόγων τὴν ἀσφάλειαν. | | 4 Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen waarvan gij 9onderwezen zijt. |
| 9 Het Griekse woord betekent veeltijds met levende stem te onderwijzen, doch wordt ook somtijds in het gemeen genomen voor allerlei onderwijzing, Hand. 18:25. Rom. 2:18. 1 Kor. 14:19. Gal. 6:6. |
| Hand. 18:25 Deze was in den weg des Heeren onderwezen; en vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk de zaken des Heeren, wetende alleenlijk den doop van Johannes. Rom. 2:18 En gij weet Zijn wil, en beproeft de dingen die daarvan verschillen, zijnde onderwezen uit de wet; 1 Kor. 14:19 Maar ik wil liever
in de gemeente vijf woorden spreken met mijn verstand, opdat ik ook anderen moge onderwijzen, dan tienduizend woorden in een vreemde taal. Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. |
| | Aankondiging van Johannes’ geboorte |
5 Ἐγένετο ἐν ταῖς ἡμέραις Ἡρώδου τοῦ βασιλέως τῆς Ἰουδαίας ἱερεύς τις ὀνόματι Ζαχαρίας, ἐξ ἐφημερίας Ἀβιά· καὶ ἡ γυνὴ αὐτοῦ ἐκ τῶν θυγατέρων Ἀαρών, καὶ τὸ ὄνομα αὐτῆς Ἐλισάβετ. | | 5 In 10de dagen van 11Herodes, den koning van Judéa, was een zeker priester, met name Zacharías, avan de 12dagorde van Abía; en zijn vrouw was uit de dochteren Aärons, en haar naam Elisabet. |
| 10 Dat is, ten tijde. |
| 11 Namelijk den Grote. Zie van hem Matth. 2:1. |
| Matth. 2:1 TOEN nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judéa, in de dagen van den koning Herodes, zie, enige wijzen van het oosten zijn te Jeruzalem aangekomen, |
| a 1 Kron. 24:10. |
| 1 Kron. 24:10 Het zevende voor Hakkoz, het achtste voor Abía, |
| 12 Gr. ephemeria, hetwelk hier betekent een zekere orde of klasse van priesters, die onder een hoofd stonden en enige dagen des jaars op hun beurt den godsdienst in den tempel moesten waarnemen, van welke de orde van Abia de achtste was, volgens de eerste instelling. Zie 1 Kron. 24:10. |
| 1 Kron. 24:10 Het zevende voor Hakkoz, het achtste voor Abía, |
| | |
6 ἦσαν δὲ δίκαιοι ἀμφότεροι ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ, πορευόμενοι ἐν πάσαις ταῖς ἐντολαῖς καὶ δικαιώμασι τοῦ Κυρίου ἄμεμπτοι. | | 6 En zij waren beiden rechtvaardig 13voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren 14onberispelijk. |
| 13 Dat is, niet alleen voor de mensen, gelijk de huichelaars somtijds doen, maar in alle oprechtheid voor God. |
| 14 Namelijk van de mensen; zonder ergernis te geven; want dat Zacharias niet zonder zonde geweest is, blijkt uit vers 20. |
| vers 20 En zie, gij zult zwijgen en niet kunnen spreken, tot op den dag dat deze dingen geschied zullen zijn; om dies wil dat gij mijn woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hun tijd. |
| | |
7 καὶ οὐκ ἦν αὐτοῖς τέκνον, καθότι ἡ Ἐλισάβετ ἦν στεῖρα, καὶ ἀμφότεροι προβεβηκότες ἐν ταῖς ἡμέραις αὐτῶν ἦσαν. | | 7 En zij hadden geen kind, omdat Elisabet onvruchtbaar was en zij beiden ver op hun dagen gekomen waren. |
8 Ἐγένετο δὲ ἐν τῷ ἱερατεύειν αὐτὸν ἐν τῇ τάξει τῆς ἐφημερίας αὐτοῦ ἔναντι τοῦ Θεοῦ, | | 8 En het geschiedde dat, als hij 15het priesterambt bediende voor God in de beurt zijner dagorde, |
| 15 Namelijk als zijn bijzonderen dienst nevens anderen; alzo hij een gewone priester was, en geen hogepriester, gelijk sommigen menen, want die moest met niemand loten. |
| | |
9 κατὰ τὸ ἔθος τῆς ἱερατείας, ἔλαχε τοῦ θυμιάσαι εἰσελθὼν εἰς τὸν ναὸν τοῦ Κυρίου. | | 9 Naar de gewoonte der priesterlijke bediening, hem te lote was gevallen bdat hij zou ingaan in den tempel des Heeren om te creukofferen. |
| b Hebr. 9:6. |
| Hebr. 9:6 Deze dingen nu aldus toebereid zijnde, zo gingen wel de priesters in den eersten tabernakel te allen tijde, om de godsdiensten te volbrengen; |
| c Ex. 30:7. Lev. 16:17. |
| Ex. 30:7 En Aäron zal daarop aansteken welriekende specerijen; allen morgen, als hij de lampen wel zal toegericht hebben, zal hij dezelve aansteken. Lev. 16:17 En geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, als hij zal ingaan om in het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen; alzo zal hij verzoening doen voor zichzelven en voor zijn huis en voor de gehele gemeente Israëls. |
| | |
10 καὶ πᾶν τὸ πλῆθος τοῦ λαοῦ ἦν προσευχόμενον ἔξω τῇ ὥρᾳ τοῦ θυμιάματος. | | 10 En al de menigte des volks was 16buiten biddende ter ure des reukoffers. |
| 16 Namelijk in de voorhoven des tempels, 1 Kon. 7:12. 2 Kron. 4:9. |
| 1 Kon. 7:12 En het grote voorhof was rondom van drie rijen gehouwen stenen, met een rij van cederen balken. Zo was het met het binnenste voorhof van het huis des HEEREN, en met het voorhuis van dat huis. 2 Kron. 4:9 Verder maakte hij het voorhof der priesters en het grote voorhof, mitsgaders de deuren voor het voorhof, en overtoog hun deuren met koper. |
| | |
11 ὤφθη δὲ αὐτῷ ἄγγελος Κυρίου, ἑστὼς ἐκ δεξιῶν τοῦ θυσιαστηρίου τοῦ θυμιάματος. | | 11 En van hem werd gezien een engel des Heeren, staande ter rechterzijde van het 17altaar des reukoffers. |
| 17 Dit altaar stond in het heilige, waarachter was het heilige der heiligen, met het voorhangsel afgescheiden. Hier moest tweemaal des daags, des morgens en des avonds, het reukwerk geofferd worden, Ex. 30:7, 8. |
| Ex. 30:7 En Aäron zal daarop aansteken welriekende specerijen; allen morgen, als hij de lampen wel zal toegericht hebben, zal hij dezelve aansteken. Ex. 30:8 En als Aäron de lampen aansteken zal, tussen de twee avonden, zal hij dat aansteken; het zal een gedurig reukwerk zijn voor het aangezicht des HEEREN bij uw geslachten. |
| | |
12 καὶ ἐταράχθη Ζαχαρίας ἰδών, καὶ φόβος ἐπέπεσεν ἐπ’ αὐτόν. | | 12 En Zacharías hem ziende, werd ontroerd, en vreze is op hem gevallen. |
13 εἶπε δὲ πρὸς αὐτὸν ὁ ἄγγελος, Μὴ φοβοῦ, Ζαχαρία· διότι εἰσηκούσθη ἡ δέησίς σου, καὶ ἡ γυνή σου Ἐλισάβετ γεννήσει υἱόν σοι, καὶ καλέσεις τὸ ὄνομα αὐτοῦ Ἰωάννην. | | 13 Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharías, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren, en dgij zult zijn naam heten 18Johannes. |
| d vers 60. |
| vers 60 En zijn moeder antwoordde en zeide: Niet alzo, maar hij zal Johannes heten. |
| 18 Is te zeggen in het Hebreeuws: de genade Gods, of: begenadigd van God, of: God heeft genadiglijk gegeven. |
| | |
14 καὶ ἔσται χαρά σοι καὶ ἀγαλλίασις, καὶ πολλοὶ ἐπὶ τῇ γεννήσει αὐτοῦ χαρήσονται. | | 14 En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen ezullen zich over zijn geboorte verblijden. |
| e vers 58. |
| vers 58 En die daar rondom woonden en haar magen hoorden dat de Heere Zijn barmhartigheid grotelijks aan haar bewezen had, en waren met haar verblijd. |
| | |
15 ἔσται γὰρ μέγας ἐνώπιον τοῦ Κυρίου, καὶ οἶνον καὶ σίκερα οὐ μὴ πίῃ, καὶ Πνεύματος Ἁγίου πλησθήσεται ἔτι ἐκ κοιλίας μητρὸς αὐτοῦ. | | 15 Want hij zal 19groot zijn voor den Heere; fnoch 20wijn noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan. |
| 19 Dat is, voortreffelijk, ten aanzien van zijn gaven en ambt, waarmede hij alle andere voorgaande profeten is te boven gegaan, Matth. 11:9, 11. |
| Matth. 11:9 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. Matth. 11:11 Voorwaar zeg Ik u: Onder degenen die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij. |
| f Richt. 13:4. |
| Richt. 13:4 Zo wacht u toch nu en drink geen wijn, noch sterken drank, en eet niets onreins. |
| 20 Gelijk de nazireeërs zich daarvan moesten onthouden. Zie Num. 6:3. Richt. 13:4, 7. |
| Num. 6:3 Van wijn en sterken drank zal hij zich afzonderen; wijn-edik en edik van sterken drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid van druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven eten. Richt. 13:4 Zo wacht u toch nu en drink geen wijn, noch sterken drank, en eet niets onreins. Richt. 13:7 Maar Hij zeide tot mij: Zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren; zo drink nu geen wijn, noch sterken drank, en eet niets onreins, want dat knechtje zal een nazireeër Gods zijn, van moeders buik af tot op den dag zijns doods. |
| | |
16 καὶ πολλοὺς τῶν υἱῶν Ἰσραὴλ ἐπιστρέψει ἐπὶ Κύριον τὸν Θεὸν αὐτῶν· | | 16 En hij gzal velen der kinderen Israëls bekeren tot den Heere hun God. |
| g Mal. 4:6. Matth. 11:14. |
| Mal. 4:6 En hij zal het hart der vaders tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet kome en de aarde met den ban sla. Matth. 11:14 En zo gij het wilt aannemen: Hij is Elía die komen zou. |
| | |
17 καὶ αὐτὸς προελεύσεται ἐνώπιον αὐτοῦ ἐν πνεύματι καὶ δυνάμει Ἠλίου, ἐπιστρέψαι καρδίας πατέρων ἐπὶ τέκνα, καὶ ἀπειθεῖς ἐν φρονήσει δικαίων, ἑτοιμάσαι Κυρίῳ λαὸν κατεσκευασμένον. | | 17 En hhij zal voor Hem heen gaan 21in den geest en kracht van Elía, i22om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een 23toegerust volk. |
| h Matth. 3:2. Mark. 9:12. |
| Matth. 3:2 En zeggende: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Mark. 9:12 En Hij antwoordende zeide tot hen: Elía zal wel eerst komen en alles wederoprichten; en het zal geschieden
gelijk geschreven is van den Zoon des mensen, dat Hij veel lijden zal en veracht worden; |
| 21 Zie hiervan Matth. 11:14. |
| Matth. 11:14 En zo gij het wilt aannemen: Hij is Elía die komen zou. |
| i Mal. 4:6. |
| Mal. 4:6 En hij zal het hart der vaders tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet kome en de aarde met den ban sla. |
| 22 Namelijk door zijn dienst. |
| 23 Dat is, bekwaam en vaardig om den Heere te ontvangen. |
| | |
18 καὶ εἶπε Ζαχαρίας πρὸς τὸν ἄγγελον, Κατὰ τί γνώσομαι τοῦτο; ἐγὼ γάρ εἰμι πρεσβύτης, καὶ ἡ γυνή μου προβεβηκυῖα ἐν ταῖς ἡμέραις αὐτῆς. | | 18 En Zacharías zeide tot den engel: Waarbij zal ik dat weten? Want kik ben oud, en mijn vrouw is ver op haar dagen gekomen. |
| k Gen. 17:17. |
| Gen. 17:17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren? |
| | |
19 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ ἄγγελος εἶπεν αὐτῷ, Ἐγώ εἰμι Γαβριὴλ ὁ παρεστηκὼς ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ· καὶ ἀπεστάλην λαλῆσαι πρός σε, καὶ εὐαγγελίσασθαί σοι ταῦτα. | | 19 En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor God 24sta, en ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te 25verkondigen. |
| 24 Dat is, God voor Zijn troon geduriglijk dien, gelijk de dienaars staan voor hun koning om zijn bevelen te ontvangen. Zie Openb. 8:2. |
| Openb. 8:2 En ik zag de zeven engelen, die voor God stonden, en hun werden zeven bazuinen gegeven. |
| 25 Gr. evangeliseren, dat is, blijde boodschap te brengen. |
| | |
20 καὶ ἰδού, ἔσῃ σιωπῶν καὶ μὴ δυνάμενος λαλῆσαι, ἄχρι ἧς ἡμέρας γένηται ταῦτα, ἀνθ’ ὧν οὐκ ἐπίστευσας τοῖς λόγοις μου, οἵτινες πληρωθήσονται εἰς τὸν καιρὸν αὐτῶν. | | 20 En zie, gij zult zwijgen en niet kunnen spreken, tot op den dag dat deze dingen geschied zullen zijn; om dies wil dat gij mijn woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hun tijd. |
21 καὶ ἦν ὁ λαὸς προσδοκῶν τὸν Ζαχαρίαν· καὶ ἐθαύμαζον ἐν τῷ χρονίζειν αὐτὸν ἐν τῷ ναῷ. | | 21 En het volk 26was wachtende op Zacharías, en zij waren verwonderd dat hij zo lang vertoefde in den tempel. |
| 26 Namelijk dat hij zou uitkomen om hun den gewoonlijken zegen te geven. Zie Num. 6:23. |
| Num. 6:23 Spreek tot Aäron en zijn zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen Israëls zegenen, zeggende tot hen: |
| | |
22 ἐξελθὼν δὲ οὐκ ἠδύνατο λαλῆσαι αὐτοῖς· καὶ ἐπέγνωσαν ὅτι ὀπτασίαν ἑώρακεν ἐν τῷ ναῷ· καὶ αὐτὸς ἦν διανεύων αὐτοῖς, καὶ διέμενε κωφός. | | 22 En als hij uitkwam, kon hij tot hen niet spreken; en zij bekenden dat hij een gezicht in den tempel gezien had. En hij wenkte hun toe en bleef stom. |
23 καὶ ἐγένετο, ὡς ἐπλήσθησαν αἱ ἡμέραι τῆς λειτουργίας αὐτοῦ, ἀπῆλθεν εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ. | | 23 En het geschiedde als de dagen zijner bediening 27vervuld waren, dat hij naar zijn huis ging. |
| 27 Dat is, ten einde gekomen waren; welke tijd was omtrent een halve maand in het jaar, 1 Kron. 24:7, 18, telkens van den enen sabbat tot den anderen, 1 Kron. 9:25. 2 Kron. 23:8, gedurende welken tijd zij in den tempel bleven, in enige woningen, in de voorhoven des tempels te dien einde gesticht. Zie Jer. 35:4. |
| 1 Kron. 24:7 Het eerste lot nu ging uit voor Jójarib, het tweede voor Jedája, 1 Kron. 24:18 Het drie en twintigste voor Delája, het vier en twintigste voor Maäzja. 1 Kron. 9:25 En hun broeders waren op hun dorpen, inkomende ten zevenden dage van tijd tot tijd om met hen te dienen. 2 Kron. 23:8 En de Levieten en gans Juda deden naar alles wat de priester Jójada geboden had; en zij namen eenieder zijn mannen die op den sabbat inkwamen, met degenen die op den sabbat uitgingen; want de priester Jójada had aan de verdelingen geen verlof gegeven. Jer. 35:4 En bracht hen in des HEEREN huis, in de kamer der zonen van Hanan, den zoon van Jigdália, den man Gods; welke is bij de kamer der oversten, die daar is boven de kamer van Maäséja, den zoon van Sallum, den dorpelbewaarder. |
| | |
24 Μετὰ δὲ ταύτας τὰς ἡμέρας συνέλαβεν Ἐλισάβετ ἡ γυνὴ αὐτοῦ, καὶ περιέκρυβεν ἑαυτὴν μῆνας πέντε, λέγουσα | | 24 En na die dagen werd Elisabet, zijn vrouw, 28bevrucht; en zij verborg zich 29vijf maanden, zeggende: |
| 28 Gr. heeft ontvangen. |
| 29 Namelijk totdat het volkomenlijk kon blijken dat zij bevrucht was. |
| | |
25 ὅτι Οὕτω μοι πεποίηκεν ὁ Κύριος ἐν ἡμέραις αἷς ἐπεῖδεν ἀφελεῖν τὸ ὄνειδός μου ἐν ἀνθρώποις. | | 25 Alzo heeft mij de Heere gedaan, in de dagen in welke Hij mij aangezien heeft om lmijn 30versmaadheid onder de mensen weg te nemen. |
| l Gen. 30:23. Jes. 4:1. |
| Gen. 30:23 En zij werd bevrucht en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid weggenomen. Jes. 4:1 EN te dien dage zullen zeven vrouwen één man aangrijpen, zeggende: Ons brood zullen wij eten en met onze klederen zullen wij bekleed zijn, laat ons alleenlijk naar uw naam genoemd worden, neem onze smaadheid weg. |
| 30 Dat is, onvruchtbaarheid, die bij de Joden smadelijk was. |
| | Aankondiging van Jezus’ geboorte |
26 Ἐν δὲ τῷ μηνὶ τῷ ἕκτῳ ἀπεστάλη ὁ ἄγγελος Γαβριὴλ ὑπὸ τοῦ Θεοῦ εἰς πόλιν τῆς Γαλιλαίας, ᾗ ὄνομα Ναζαρέθ, | | 26 En in de 31zesde maand werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galiléa, genaamd Nazareth; |
| 31 Namelijk nadat Elisabet zwanger is geworden en Johannes den Doper ontvangen had, gelijk blijkt uit vers 36. |
| vers 36 En zie, Elisabet, uw nicht, is ook zelve bevrucht met een zoon in haar ouderdom; en deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde. |
| | |
27 πρὸς παρθένον μεμνηστευμένην ἀνδρί, ᾧ ὄνομα Ἰωσήφ, ἐξ οἴκου Δαβίδ· καὶ τὸ ὄνομα τῆς παρθένου Μαριάμ. | | 27 mTot een maagd die ondertrouwd was met een man wiens naam was Jozef, uit het 32huis Davids; en de naam der maagd was Maria. |
| m Matth. 1:18. |
| Matth. 1:18 De geboorte van Jezus Christus was nu aldus: Want als Maria, Zijn moeder, met Jozef ondertrouwd was, eer zij samengekomen waren, werd zij zwanger bevonden uit den Heiligen Geest. |
| 32 Dat is, geslacht. Zie Luk. 2:4. |
| Luk. 2:4 En Jozef ging ook op, van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt (omdat hij uit het huis en geslacht Davids was), |
| | |
28 καὶ εἰσελθὼν ὁ ἄγγελος πρὸς αὐτὴν εἶπε, Χαῖρε, κεχαριτωμένη· ὁ Κύριος μετὰ σοῦ, εὐλογημένη σὺ ἐν γυναιξίν. | | 28 En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij 33begenadigde; de Heere is met u, gij zijt
34gezegend onder de vrouwen. |
| 33 Dat is, die bij den Heere genade gevonden hebt, gelijk daarna de engel verklaart, vers 30. |
| vers 30 En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. |
| 34 Namelijk omdat gij de eer en den zegen van God uit genade zult hebben, dat gij de moeder zult zijn die den Messias ter wereld zal brengen. Zie vss. 42, 43. |
| vers 42 En riep uit met grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws buiks. vers 43 En vanwaar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt? |
| | |
29 ἡ δὲ ἰδοῦσα διεταράχθη ἐπὶ τῷ λόγῳ αὐτοῦ, καὶ διελογίζετο ποταπὸς εἴη ὁ ἀσπασμὸς οὗτος. | | 29 En als zij hem zag, werd zij zeer ontroerd over dit zijn woord en overlegde hoedanig deze groetenis mocht zijn. |
30 καὶ εἶπεν ὁ ἄγγελος αὐτῇ, Μὴ φοβοῦ, Μαριάμ· εὗρες γὰρ χάριν παρὰ τῷ Θεῷ. | | 30 En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. |
31 καὶ ἰδού, συλλήψῃ ἐν γαστρί, καὶ τέξῃ Υἱόν, καὶ καλέσεις τὸ ὄνομα αὐτοῦ Ἰησοῦν. | | 31 nEn zie, gij zult 35bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn oNaam heten 36JEZUS. |
| n Jes. 7:14. |
| Jes. 7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMÁNUËL heten. |
| 35 Of: in het lichaam ontvangen. |
| o Matth. 1:21. |
| Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. |
| 36 Dat is, Zaligmaker, gelijk de engel verklaart, Matth. 1:21. |
| Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. |
| | |
32 οὗτος ἔσται μέγας, καὶ Υἱὸς ὑψίστου κληθήσεται· καὶ δώσει αὐτῷ Κύριος ὁ Θεὸς τὸν θρόνον Δαβὶδ τοῦ πατρὸς αὐτοῦ, | | 32 pDeze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten 37genaamd worden; en qGod de Heere zal Hem 38den troon Zijns 39vaders Davids geven; |
| p Jes. 54:5. |
| Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. |
| 37 Dat is, inderdaad zijn en van alle gelovigen daarvoor bekend worden, gelijk hierna ook vers 35. |
| vers 35 En de engel antwoordende zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. |
| q 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Jes. 9:6. |
| 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. Jes. 9:6 Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen. |
| 38 Dat is, de Koninklijke macht, door welke hier verstaan wordt het geestelijke Rijk van Christus, waarvan Davids rijk een voorbeeld was. |
| 39 Namelijk naar het vlees. Zie Matth. 1:1. |
| Matth. 1:1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham. |
| | |
33 καὶ βασιλεύσει ἐπὶ τὸν οἶκον Ἰακὼβ εἰς τοὺς αἰῶνας, καὶ τῆς βασιλείας αὐτοῦ οὐκ ἔσται τέλος. | | 33 rEn Hij zal over 40het huis Jakobs 41Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. |
| r 1 Kron. 22:10. Ps. 45:7; 89:37. Jer. 23:5. Dan. 7:14, 27. Micha 4:7. Hebr. 1:8. |
| 1 Kron. 22:10 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israël bevestigen tot in eeuwigheid. Ps. 45:7 Uw troon, o God, is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der rechtmatigheid. Ps. 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. Jer. 23:5 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. Dan. 7:14 En Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden. Dan. 7:27 Maar het Rijk en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel, zal gegeven worden aan het volk der heiligen der hoge plaatsen, welks Rijk een eeuwig Rijk zijn zal; en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamen. Micha 4:7 En Ik zal haar die hinkende was, maken tot een overblijfsel, en haar die verre heen verstoten was, tot een machtig volk; en de HEERE zal Koning over hen zijn op den berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid. Hebr. 1:8 Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is een rechte scepter; |
| 40 Dat is, de gemeente Gods, welke het geestelijke huis Jakobs en het Israël Gods is, Gal. 6:16. |
| Gal. 6:16 En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn
vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods. |
| 41 Namelijk een geestelijke Koning. Zie Joh. 18:36. |
| Joh. 18:36 Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zo zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier. |
| | |
34 εἶπε δὲ Μαριὰμ πρὸς τὸν ἄγγελον, Πῶς ἔσται τοῦτο, ἐπεὶ ἄνδρα οὐ γινώσκω; | | 34 En Maria zeide tot den engel: 42Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man beken? |
| 42 Dit vraagt zij overmits de engel haar, maagd zijnde, zulks aanzeide zonder gewag te maken van haar toekomenden man; en zij verstond uit de woorden van den engel dat zulks dadelijk zou geschieden, zodat deze vraag van Maria niet voortkwam uit enig ongeloof, gelijk de vraag van Zacharias, vers 18, maar alleen uit een begeerte om in dezen nader onderricht te worden. |
| vers 18 En Zacharías zeide tot den engel: Waarbij zal ik dat weten? Want ik ben oud, en mijn vrouw is ver op haar dagen gekomen. |
| | |
35 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ ἄγγελος εἶπεν αὐτῇ, Πνεῦμα Ἅγιον ἐπελεύσεται ἐπὶ σέ, καὶ δύναμις ὑψίστου ἐπισκιάσει σοι· διὸ καὶ τὸ *γεννώμενον ἐκ σοῦ ἅγιον κληθήσεται Υἱὸς Θεοῦ. * γεννώμενον ἐκ σοῦ B-edd, Sc | γεννώμενον St, B-edd, Elz, M | | 35 En de engel antwoordende zeide tot haar: De Heilige Geest zal 43over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat 44Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal 45Gods Zoon genaamd worden. |
| 43 Namelijk om alzo te werken door Zijn kracht in u, dat gij zonder toedoen des mans ontvangen zult. |
| 44 Dat is, die heilige Persoon. |
| 45 Hiermede wordt niet gezegd, dat Christus de Zone Gods zou zijn omdat Hij van den Heiligen Geest ontvangen is; want alzo zou Hij een Zoon des Heiligen Geestes zijn; maar omdat de ontvangenis uit den Heiligen Geest een zeker bewijs is, dat de eeuwige Zone Gods de ware menselijke natuur uit het vlees en bloed van Maria door de werking des Heiligen Geestes in enigheid Zijns Persoons heeft aangenomen, Filipp. 2:7. Hebr. 2:14, gelijk Jesaja beide heeft geprofeteerd, Jes. 7:14. |
| Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, Jes. 7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMÁNUËL heten. |
| | |
36 καὶ ἰδού, Ἐλισάβετ ἡ συγγενής σου, καὶ αὐτὴ συνειληφυῖα υἱὸν ἐν γήρᾳ αὐτῆς· καὶ οὗτος μὴν ἕκτος ἐστὶν αὐτῇ τῇ καλουμένῃ στείρᾳ. | | 36 En zie, Elisabet, 46uw nicht, is ook zelve bevrucht met een zoon in haar ouderdom; en deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde. |
| 46 Hieruit blijkt dat Elisabet van haars moeders wege uit den stam van Juda geweest is, hoewel haar vader uit het geslacht van Aäron of Levi was, vers 5, want de priesters trouwden wel uit andere stammen huisvrouwen, omdat zij geen erfenis hadden. |
| vers 5 In de dagen van Herodes, den koning van Judéa, was een zeker priester, met name Zacharías, van de dagorde van Abía; en zijn vrouw was uit de dochteren Aärons, en haar naam Elisabet. |
| | |
37 ὅτι οὐκ ἀδυνατήσει παρὰ τῷ Θεῷ πᾶν ῥῆμα. | | 37 sWant 47geen ding zal bij God onmogelijk zijn. |
| s Job 42:2. Jer. 32:17. Zach. 8:6. Matth. 19:26. Luk. 18:27. |
| Job 42:2 Ik weet dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden. Jer. 32:17 Ach Heere HEERE, zie, Gij hebt de hemelen en de aarde gemaakt door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekten arm; geen ding is U te wonderlijk. Zach. 8:6 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat het wonderlijk is in de ogen van het overblijfsel dezes volks in deze dagen, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? spreekt de HEERE der heirscharen. Matth. 19:26 En Jezus hen aanziende, zeide tot hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. Luk. 18:27 En Hij zeide: De dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God. |
| 47 Gr. geen woord. |
| | |
38 εἶπε δὲ Μαριάμ, Ἰδού, ἡ δούλη Κυρίου· γένοιτό μοι κατὰ τὸ ῥῆμά σου. καὶ ἀπῆλθεν ἀπ’ αὐτῆς ὁ ἄγγελος. | | 38 En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging weg van haar. |
| | Maria bij Elisabet |
39 Ἀναστᾶσα δὲ Μαριὰμ ἐν ταῖς ἡμέραις ταύταις ἐπορεύθη εἰς τὴν ὀρεινὴν μετὰ σπουδῆς, εἰς πόλιν Ἰούδα, | | 39 En Maria 48opgestaan zijnde in diezelve dagen, reisde met haast naar het gebergte, in 49een stad van Juda; |
| 48 Namelijk nadat zij zwanger geworden was, gelijk uit het volgende blijkt. |
| 49 Dat is, liggende onder den stam van Juda. Deze stad schijnt geweest te zijn de stad Hebron, eerst genaamd Kirjath-Arba, die, in den stam van Juda gelegen, den Levieten en priesters was ten deel gevallen, en in het gebergte lag, zuidwaarts van Jeruzalem. Zie Joz. 21:9, 10, 11. |
| Joz. 21:9 Verder gaven zij van den stam der kinderen van Juda en van den stam der kinderen van Simeon deze steden, die men bij name noemde, Joz. 21:10 Dat zij waren van de kinderen van Aäron, van de huisgezinnen der Kahathieten, uit de kinderen van Levi; want het eerste lot was hunne. Joz. 21:11 Zo gaven zij hun de stad van Arba, den vader van Anok (zij is Hebron) op den berg van Juda, en haar voorsteden rondom haar. |
| | |
40 καὶ εἰσῆλθεν εἰς τὸν οἶκον Ζαχαρίου, καὶ ἠσπάσατο τὴν Ἐλισάβετ. | | 40 En kwam in het huis van Zacharías en groette Elisabet. |
41 καὶ ἐγένετο ὡς ἤκουσεν ἡ Ἐλισάβετ τὸν ἀσπασμὸν τῆς Μαρίας, ἐσκίρτησε τὸ βρέφος ἐν τῇ κοιλίᾳ αὐτῆς· καὶ ἐπλήσθη Πνεύματος Ἁγίου ἡ Ἐλισάβετ, | | 41 En het geschiedde als Elisabet de groetenis van Maria hoorde, 50zo sprong het kindeken op in haar buik; en Elisabet werd vervuld met den Heiligen Geest; |
| 50 Dit is geschied door een bovennatuurlijke en extraordinaire beweging des Heiligen Geestes. |
| | |
42 καὶ ἀνεφώνησε φωνῇ μεγάλῃ, καὶ εἶπεν, Εὐλογημένη σὺ ἐν γυναιξί, καὶ εὐλογημένος ὁ καρπὸς τῆς κοιλίας σου. | | 42 En riep uit met grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws buiks. |
43 καὶ πόθεν μοι τοῦτο, ἵνα ἔλθῃ ἡ μήτηρ τοῦ Κυρίου μου πρός με; | | 43 En vanwaar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt? |
44 ἰδοὺ γάρ, ὡς ἐγένετο ἡ φωνὴ τοῦ ἀσπασμοῦ σου εἰς τὰ ὦτά μου, ἐσκίρτησεν ἐν ἀγαλλιάσει τὸ βρέφος ἐν τῇ κοιλίᾳ μου. | | 44 Want zie, als de stem uwer groetenis in mijn oren geschiedde, zo sprong het kindeken van vreugde op in mijn buik. |
45 καὶ μακαρία ἡ πιστεύσασα, ὅτι ἔσται τελείωσις τοῖς λελαλημένοις αὐτῇ παρὰ Κυρίου. | | 45 tEn zalig is zij die geloofd heeft; want de dingen die haar 51van den Heere gezegd zijn, zullen volbracht worden. |
| t Luk. 11:28. |
| Luk. 11:28 Maar Hij zeide: Ja, zalig zijn degenen die het Woord Gods horen en hetzelve bewaren. |
| 51 Dat is, van des Heeren wege door den engel. Zie vss. 31, 32, 33. |
| vers 31 En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS. vers 32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; vers 33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. |
| | De lofzang van Maria |
46 καὶ εἶπε Μαριάμ, Μεγαλύνει ἡ ψυχή μου τὸν Κύριον, | | 46 En Maria zeide: Mijn ziel 52maakt groot den Heere, |
| 52 Dat is, roemt en prijst Hem op het hoogste. |
| | |
47 καὶ ἠγαλλίασε τὸ πνεῦμά μου ἐπὶ τῷ Θεῷ τῷ σωτῆρί μου. | | 47 En mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker; |
48 ὅτι ἐπέβλεψεν ἐπὶ τὴν ταπείνωσιν τῆς δούλης αὐτοῦ. ἰδοὺ γάρ, ἀπὸ τοῦ νῦν μακαριοῦσί με πᾶσαι αἱ γενεαί. | | 48 Omdat Hij 53de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten. |
| 53 Dat is, den nederigen en slechten staat. Want het strijdt tegen de deugd van nederigheid daarvan te roemen. |
| | |
49 ὅτι ἐποίησέ μοι μεγαλεῖα ὁ δυνατός, καὶ ἅγιον τὸ ὄνομα αὐτοῦ. | | 49 Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij Die machtig is, en heilig is Zijn Naam. |
50 καὶ *τὸ ἔλεος αὐτοῦ εἰς γενεὰς γενεῶν τοῖς φοβουμένοις αὐτόν. * τὸ ἔλεος St-1550, B-edd, Elz, Sc, M | ἔλεος St-1551, B-edd | | 50 vEn Zijn barmhartigheid is 54van geslacht tot geslacht over degenen die Hem vrezen. |
| v Ex. 20:6. |
| Ex. 20:6 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden. |
| 54 Gr. tot geslachten der geslachten. |
| | |
51 ἐποίησε κράτος ἐν βραχίονι αὐτοῦ· διεσκόρπισεν ὑπερηφάνους διανοίᾳ καρδίας αὐτῶν. | | 51 xHij heeft 55een krachtig werk gedaan 56door Zijn arm; yHij heeft 57verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. |
| x Jes. 51:9; 52:10. |
| Jes. 51:9 Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, gij arm des HEEREN; ontwaak als in de verleden dagen, als in de geslachten vanouds; zijt gij het niet die Rahab uitgehouwen hebt, die den zeedraak verwond hebt? Jes. 52:10 De HEERE heeft Zijn heiligen arm ontbloot voor de ogen aller heidenen; en al de einden der aarde zullen zien het heil onzes Gods. |
| 55 Gr. kracht. |
| 56 Dat is, door Zijn mogendheid. |
| y Ps. 33:10. 1 Petr. 5:5. |
| Ps. 33:10 De HEERE vernietigt den raad der heidenen, Hij breekt de gedachten der volken. 1 Petr. 5:5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
| 57 Namelijk gelijk het kaf van den wind verstrooid wordt, Ps. 1:4. |
| Ps. 1:4 Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf dat de wind heendrijft. |
| | |
52 καθεῖλε δυνάστας ἀπὸ θρόνων, καὶ ὕψωσε ταπεινούς. | | 52 Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken, en znederigen heeft Hij verhoogd. |
| z 1 Sam. 2:8. Ps. 113:6. |
| 1 Sam. 2:8 Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. Ps. 113:6 Die zeer laag ziet, in den hemel en op de aarde; |
| | |
53 πεινῶντας ἐνέπλησεν ἀγαθῶν, καὶ πλουτοῦντας ἐξαπέστειλε κενούς. | | 53 aHongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden. |
| a Ps. 34:11. |
| Ps. 34:11 Caph. De jonge leeuwen lijden armoede en hongeren, maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek van enig goed. |
| | |
54 ἀντελάβετο Ἰσραὴλ παιδὸς αὐτοῦ, μνησθῆναι ἐλέους | | 54 bHij heeft Israël, Zijn knecht, 58opgenomen, opdat Hij gedachtig ware der barmhartigheid, |
| b Jes. 30:18; 41:9; 54:5. Jer. 31:3, 20. |
| Jes. 30:18 En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is een God des gerichts; welgelukzalig zijn die allen die Hem verwachten. Jes. 41:9 Gij, welken Ik gegrepen heb van de einden der aarde, en uit haar bijzondersten geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht, u heb Ik uitverkoren en heb u niet verworpen. Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. Jer. 31:3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Jer. 31:20 Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds dat Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE. |
| 58 Het Griekse woord betekent de helpende hand bieden, wanneer iemand gevallen of verlaten is. |
| | |
55 (καθὼς ἐλάλησε πρὸς τοὺς πατέρας ἡμῶν, τῷ Ἀβραὰμ καὶ τῷ σπέρματι αὐτοῦ) εἰς τὸν αἰῶνα. | | 55 (Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, namelijk
ctot Abraham en zijn zaad) in der eeuwigheid. |
| c Gen. 17:19; 22:18. Ps. 132:11. |
| Gen. 17:19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade na hem. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. |
| | |
56 Ἔμεινε δὲ Μαριὰμ σὺν αὐτῇ ὡσεὶ μῆνας τρεῖς, καὶ ὑπέστρεψεν εἰς τὸν οἶκον αὐτῆς. | | 56 En Maria bleef bij haar omtrent drie maanden, en keerde weder tot haar huis. |
| | De geboorte van Johannes den Doper |
57 Τῇ δὲ Ἐλισάβετ ἐπλήσθη ὁ χρόνος τοῦ τεκεῖν αὐτήν, καὶ ἐγέννησεν υἱόν. | | 57 En de tijd van Elisabet werd vervuld, dat zij baren zou, en zij baarde een zoon. |
58 καὶ ἤκουσαν οἱ περίοικοι καὶ οἱ συγγενεῖς αὐτῆς ὅτι ἐμεγάλυνε Κύριος τὸ ἔλεος αὐτοῦ μετ’ αὐτῆς, καὶ συνέχαιρον αὐτῇ. | | 58 En die daar rondom woonden en haar magen hoorden dat de Heere Zijn barmhartigheid 59grotelijks aan haar bewezen had, en dwaren met haar verblijd. |
| 59 Gr. groot gemaakt had. |
| d vers 14. |
| vers 14 En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. |
| | |
59 καὶ ἐγένετο ἐν τῇ ὀγδόῃ ἡμέρᾳ, ἦλθον περιτεμεῖν τὸ παιδίον· καὶ ἐκάλουν αὐτὸ ἐπὶ τῷ ὀνόματι τοῦ πατρὸς αὐτοῦ Ζαχαρίαν. | | 59 En het geschiedde dat zij op den eachtsten dag kwamen om het kindeken te besnijden, en 60noemden het Zacharías, naar den naam zijns vaders. |
| e Gen. 17:12. Lev. 12:3. |
| Gen. 17:12 Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene des huizes, en de gekochte met geld van allen vreemde, dewelke niet is van uw zaad; Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. |
| 60 Namelijk naar het gebruik der Joden, die den kinderen hun namen gaven als zij besneden werden, Gen. 21:3. Jes. 8:1. Luk. 2:21, gelijk daarom ook zulks bij ons in den doop geschiedt. |
| Gen. 21:3 En Abraham noemde den naam zijns zoons die hem geboren was, dien hem Sara gebaard had, Izak. Jes. 8:1 VERDER zeide de HEERE tot mij: Neem u een grote rol; en schrijf daarop met eens mensen griffie: Haastende tot den roof, is hij spoedig tot den buit. Luk. 2:21 En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. |
| | |
60 καὶ ἀποκριθεῖσα ἡ μήτηρ αὐτοῦ εἶπεν, Οὐχί, ἀλλὰ κληθήσεται Ἰωάννης. | | 60 En zijn moeder antwoordde en zeide: Niet alzo, maar fhij zal Johannes heten. |
| f vers 13. |
| vers 13 Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharías, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam heten Johannes. |
| | |
61 καὶ εἶπον πρὸς αὐτὴν ὅτι Οὐδείς ἐστιν ἐν τῇ συγγενείᾳ σου ὃς καλεῖται τῷ ὀνόματι τούτῳ. | | 61 En zij zeiden tot haar: Er is niemand in uw 61maagschap, die met dien naam genaamd wordt. |
| 61 Of: geslacht. |
| | |
62 ἐνένευον δὲ τῷ πατρὶ αὐτοῦ, τὸ τί ἂν θέλοι καλεῖσθαι αὐτόν. | | 62 En zij wenkten zijn vader, hoe hij wilde dat hij genaamd zou worden. |
63 καὶ αἰτήσας πινακίδιον ἔγραψε, λέγων, Ἰωάννης ἐστὶ τὸ ὄνομα αὐτοῦ· καὶ ἐθαύμασαν πάντες. | | 63 En als hij 62een schrijftafeltje geëist had, schreef hij, zeggende: Johannes is zijn naam. En zij verwonderden zich allen. |
| 62 Dit waren tafeltjes of bordjes met was bestreken, waarop men met priemen of griffies schreef. |
| | |
64 ἀνεῴχθη δὲ τὸ στόμα αὐτοῦ παραχρῆμα καὶ ἡ γλῶσσα αὐτοῦ, καὶ ἐλάλει εὐλογῶν τὸν Θεόν. | | 64 En terstond werd zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt; en hij sprak, God 63lovende. |
| 63 Gr. zegenende. |
| | |
65 καὶ ἐγένετο ἐπὶ πάντας φόβος τοὺς περιοικοῦντας αὐτούς· καὶ ἐν ὅλῃ τῇ ὀρεινῇ τῆς Ἰουδαίας διελαλεῖτο πάντα τὰ ῥήματα ταῦτα. | | 65 En er kwam vrees over allen die rondom hen woonden; en in het gehele gebergte van Judéa werd veel gesproken van al deze 64dingen. |
| 64 Gr. woorden. |
| | |
66 καὶ ἔθεντο πάντες οἱ ἀκούσαντες ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτῶν, λέγοντες, Τί ἄρα τὸ παιδίον τοῦτο ἔσται; καὶ χεὶρ Κυρίου ἦν μετ’ αὐτοῦ. | | 66 En allen die het hoorden, 65namen het ter harte, zeggende: Wat zal toch dit kindeken wezen? En 66de hand des Heeren was met hem. |
| 65 Gr. legden het in hun hart, dat is, behielden en overlegden deze dingen zorgvuldiglijk. |
| 66 Dat is, een bijzondere kracht en genade des Heeren. |
| | De lofzang van Zacharías |
67 Καὶ Ζαχαρίας ὁ πατὴρ αὐτοῦ ἐπλήσθη Πνεύματος Ἁγίου, καὶ προεφήτευσε, λέγων, | | 67 En Zacharías, zijn vader, werd vervuld met den Heiligen Geest en profeteerde, zeggende: |
68 Εὐλογητὸς Κύριος ὁ Θεὸς τοῦ Ἰσραήλ, ὅτι ἐπεσκέψατο καὶ ἐποίησε λύτρωσιν τῷ λαῷ αὐτοῦ, | | 68 67Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft 68bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke; |
| 67 Gr. Gezegend. |
| 68 Namelijk in genade. |
| | |
69 καὶ ἤγειρε κέρας σωτηρίας ἡμῖν ἐν τῷ οἴκῳ Δαβὶδ τοῦ παιδὸς αὐτοῦ· | | 69 gEn heeft 69een Hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht; |
| g Ps. 132:17. |
| Ps. 132:17 Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb Mijn gezalfde een lamp toegericht. |
| 69 Dat is, een sterken Verlosser, dat is, Christus, gelijk Ps. 132:17. Een gelijkenis genomen van dieren die hoornen hebben, waarmede zij groot geweld doen. |
| Ps. 132:17 Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb Mijn gezalfde een lamp toegericht. |
| | |
70 καθὼς ἐλάλησε διὰ στόματος τῶν ἁγίων τῶν ἀπ’ αἰῶνος προφητῶν αὐτοῦ· | | 70 hGelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die 70van het begin der wereld geweest zijn; |
| h Ps. 72:12. Jes. 40:10. Jer. 23:6; 30:10. Dan. 9:27. |
| Ps. 72:12 Want Hij zal den nooddruftige redden, die daar roept; mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft. Jes. 40:10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jer. 23:6 In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël zeker wonen; en dit zal Zijn Naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE ONZE GERECHTIGHEID. Jer. 30:10 Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob, spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël; want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn die hem
verschrikke. Dan. 9:27 En Hij zal velen het verbond versterken één week; en in de helft der week zal Hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. |
| 70 Gr. van de eeuw, dat is, van dat de eeuw of wereld geweest is. |
| | |
71 σωτηρίαν ἐξ ἐχθρῶν ἡμῶν, καὶ ἐκ χειρὸς πάντων τῶν μισούντων ἡμᾶς· | | 71 Namelijk een verlossing van onze vijanden en van de hand van al degenen die ons haten; |
72 ποιῆσαι ἔλεος μετὰ τῶν πατέρων ἡμῶν, καὶ μνησθῆναι διαθήκης ἁγίας αὐτοῦ, | | 72 Opdat Hij barmhartigheid deed aan onze vaderen, en 71gedachtig ware aan Zijn heilig verbond, |
| 71 Dat is, metterdaad betoonde dat Hij gedachtig ware. |
| | |
73 ὅρκον ὃν ὤμοσε πρὸς Ἀβραὰμ τὸν πατέρα ἡμῶν, τοῦ δοῦναι ἡμῖν, | | 73 iEn
72aan den eed dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft, om ons te geven, |
| i Gen. 22:16. Ps. 105:9. Jer. 31:33. Hebr. 6:13, 17. |
| Gen. 22:16 En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, Ps. 105:9 Het verbond dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijn eed aan Izak; Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Hebr. 6:13 Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven, Hebr. 6:17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daar is tussengekomen; |
| 72 Gr. den eed; hetwelk sommigen uitleggen: volgens den eed, of: om den eed. |
| | |
74 ἀφόβως, ἐκ χειρὸς τῶν ἐχθρῶν ἡμῶν ῥυσθέντας, λατρεύειν αὐτῷ | | 74 kDat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, |
| k Hebr. 9:14. |
| Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! |
| | |
75 ἐν ὁσιότητι καὶ δικαιοσύνῃ ἐνώπιον αὐτοῦ πάσας τὰς ἡμέρας τῆς ζωῆς ἡμῶν. | | 75 lIn heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. |
| l 1 Petr. 1:15. |
| 1 Petr. 1:15 Maar gelijk Hij Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gij zelven heilig in al uw wandel; |
| | |
76 καὶ σύ, παιδίον, προφήτης ὑψίστου κληθήσῃ· προπορεύσῃ γὰρ πρὸ προσώπου Κυρίου ἑτοιμάσαι ὁδοὺς αὐτοῦ· | | 76 mEn gij, kindeken, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden; want gij zult voor het aangezicht 73des Heeren vooruitgaan, om Zijn wegen te bereiden; |
| m vers 17. Mal. 4:5. |
| vers 17 En hij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk. Mal. 4:5 Zie, Ik zend ulieden den profeet Elía, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal. |
| 73 Namelijk van den Messias, Jezus Christus. Zie Matth. 3:3. |
| Matth. 3:3 Want deze is het van denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. |
| | |
77 τοῦ δοῦναι γνῶσιν σωτηρίας τῷ λαῷ αὐτοῦ ἐν ἀφέσει ἁμαρτιῶν αὐτῶν, | | 77 nOm Zijn volk kennis der zaligheid te geven, 74in vergeving hunner zonden, |
| n Luk. 3:3. |
| Luk. 3:3 En hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden; |
| 74 Of: tot, met. |
| | |
78 διὰ σπλάγχνα ἐλέους Θεοῦ ἡμῶν, ἐν οἷς ἐπεσκέψατο ἡμᾶς ἀνατολὴ ἐξ ὕψους, | | 78 Door de 75innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft 76de oOpgang uit de hoogte; |
| 75 Gr. ingewanden der barmhartigheid. Een gelijkenis genomen van de mensen, welker ingewanden beroerd worden als het hart sterkelijk met barmhartigheid ontstoken wordt, Gen. 43:30. 1 Kon. 3:26. |
| Gen. 43:30 En Jozef haastte zich; want zijn ingewand ontstak jegens zijn broeder en hij zocht te wenen; en hij ging in een kamer en weende aldaar. 1 Kon. 3:26 Maar de vrouw welker zoon de levende was, sprak tot den koning (want haar ingewand ontstak over haar zoon) en zeide: Och, mijn heer, geeft haar dat levende kind en doodt het geenszins. Deze daarentegen zeide: Het zij noch uwe noch mijne, doorsnijdt het. |
| 76 Daarmede wordt de Messias betekend, omdat Hij genaamd wordt een Ster uit Jakob opgaande, Num. 24:17, en de Zon der gerechtigheid, Mal. 4:2. Anders betekent het Griekse woord ook een opgaande scheut of spruit, gelijk de Messias alzo genaamd wordt, Jer. 23:5. Zach. 3:8; 6:12, maar het volgende vers toont dat het hier in de eerste betekenis bekwamelijker genomen wordt. |
| Num. 24:17 Ik zal Hem zien, maar nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een ster voortgaan uit Jakob, en er zal een scepter uit Israël opkomen; die zal de palen der Moabieten verslaan en zal al de kinderen van Seth verstoren. Mal. 4:2 Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren. Jer. 23:5 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. Zach. 3:8 Hoor nu toe, Jozua, gij hogepriester, gij en uw vrienden, die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn een wonderteken; want zie, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUITE, doen komen. Zach. 6:12 En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: Zie, een Man, Wiens Naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des HEEREN tempel bouwen. |
| o Mal. 4:2. |
| Mal. 4:2 Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren. |
| | |
79 ἐπιφᾶναι τοῖς ἐν σκότει καὶ σκιᾷ θανάτου καθημένοις, τοῦ κατευθῦναι τοὺς πόδας ἡμῶν εἰς ὁδὸν εἰρήνης. | | 79 pOm te 77verschijnen dengenen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; om onze voeten te richten op den weg des vredes. |
| p Jes. 9:1; 42:7; 43:8; 49:9; 60:1. |
| Jes. 9:1 HET volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen. Jes. 42:7 Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten. Jes. 43:8 Breng voort het blinde volk, hetwelk ogen heeft, en de doven, die oren hebben. Jes. 49:9 Om te zeggen tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen die in duisternis zijn: Komt tevoorschijn. Zij zullen op de wegen weiden en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen. Jes. 60:1 MAAK u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op. |
| 77 Of: verlichten. |
| | |
80 Τὸ δὲ παιδίον ηὔξανε καὶ ἐκραταιοῦτο πνεύματι, καὶ ἦν ἐν ταῖς ἐρήμοις ἕως ἡμέρας ἀναδείξεως αὐτοῦ πρὸς τὸν Ἰσραήλ. | | 80 qEn het kindeken wies op en werd gesterkt 78in den geest, en was in de woestijnen tot den dag 79zijner vertoning aan Israël. |
| q Luk. 2:40. |
| Luk. 2:40 En het Kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem. |
| 78 Of: door den Geest, dat is, door de werking des Heiligen Geestes. |
| 79 Dat is, dat hij tevoorschijn is gekomen, om onder de Israëlieten zijn ambt te bedienen en uit te voeren. Zie de aantt. Matth. 3:1. |
| Matth. 3:1 (kt.) EN in die dagen kwam Johannes de Doper, predikende in de woestijn van Judéa, |