Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De ware reinheid |
1 Καὶ συνάγονται πρὸς αὐτὸν οἱ Φαρισαῖοι, καί τινες τῶν γραμματέων, ἐλθόντες ἀπὸ Ἱεροσολύμων· | | 1 ENa tot Hem vergaderden de farizeeën en sommigen der schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren; a Matth. 15:1. a Matth. 15:1 TOEN kwamen tot Jezus enige schriftgeleerden en farizeeën, die van Jeruzalem waren, zeggende: |
2 καὶ ἰδόντες τινὰς τῶν μαθητῶν αὐτοῦ κοιναῖς χερσί, τοῦτ’ ἔστιν ἀνίπτοις, ἐσθίοντας ἄρτους ἐμέμψαντο. | | 2 En ziende dat sommigen van Zijn discipelen met onreine, dat is met ongewassen handen brood aten, berispten zij hen. |
3 οἱ γὰρ Φαρισαῖοι καὶ πάντες οἱ Ἰουδαῖοι, ἐὰν μὴ πυγμῇ νίψωνται τὰς χεῖρας, οὐκ ἐσθίουσι, κρατοῦντες τὴν παράδοσιν τῶν πρεσβυτέρων· | | 3 Want de farizeeën en al de Joden eten niet, tenzij dat zij eerst de handen dikmaals wassen, houdende de inzetting der ouden. |
4 καὶ ἀπὸ ἀγορᾶς, ἐὰν μὴ βαπτίσωνται, οὐκ ἐσθίουσι· καὶ ἄλλα πολλά ἐστιν ἃ παρέλαβον κρατεῖν, βαπτισμοὺς ποτηρίων καὶ ξεστῶν καὶ χαλκίων καὶ κλινῶν. | | 4 En van de markt komende, eten zij niet, tenzij dat zij eerst
gewassen zijn; en vele andere dingen zijn er die zij aangenomen hebben te houden, als namelijk de wassingen der drinkbekers en kannen en koperen vaten en bedden. |
5 ἔπειτα ἐπερωτῶσιν αὐτὸν οἱ Φαρισαῖοι καὶ οἱ γραμματεῖς, Διατί οἱ μαθηταί σου οὐ περιπατοῦσι κατὰ τὴν παράδοσιν τῶν πρεσβυτέρων, ἀλλὰ ἀνίπτοις χερσὶν ἐσθίουσι τὸν ἄρτον; | | 5 Daarna vraagden Hem de farizeeën en de schriftgeleerden: Waarom wandelen Uw discipelen niet naar de inzetting der ouden, maar eten het brood met ongewassen handen? |
6 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς ὅτι Καλῶς προεφήτευσεν Ἠσαΐας περὶ ὑμῶν τῶν ὑποκριτῶν, ὡς γέγραπται, Οὗτος ὁ λαὸς τοῖς χείλεσί με τιμᾷ, ἡ δὲ καρδία αὐτῶν πόρρω ἀπέχει ἀπ’ ἐμοῦ. | | 6 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Wel heeft Jesaja van u, geveinsden, geprofeteerd, gelijk geschreven is: bDit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; b Jes. 29:13. Ez. 33:31. b Jes. 29:13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; Ez. 33:31 En zij komen tot u gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor uw aangezicht als Mijn volk, en horen uw woorden, maar zij doen ze niet; want zij maken liefkozingen met hun mond, maar hun hart wandelt hun gierigheid na. |
7 μάτην δὲ σέβονταί με, διδάσκοντες διδασκαλίας ἐντάλματα ἀνθρώπων. | | 7 cDoch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden zijn der mensen. c Matth. 15:9. Kol. 2:18, 20. Tit. 1:14. c Matth. 15:9 Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden van mensen zijn. Kol. 2:18 Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; Kol. 2:20 Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, gelijk of gij in de wereld leefdet, met inzettingen belast, Tit. 1:14 En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. |
8 ἀφέντες γὰρ τὴν ἐντολὴν τοῦ Θεοῦ, κρατεῖτε τὴν παράδοσιν τῶν ἀνθρώπων, βαπτισμοὺς ξεστῶν καὶ ποτηρίων· καὶ ἄλλα παρόμοια τοιαῦτα πολλὰ ποιεῖτε. | | 8 Want nalatende het gebod Gods, houdt gij de inzetting der mensen, als namelijk wassingen der kannen en drinkbekers; en andere diergelijke dingen doet gij vele. |
9 καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Καλῶς ἀθετεῖτε τὴν ἐντολὴν τοῦ Θεοῦ, ἵνα τὴν παράδοσιν ὑμῶν τηρήσητε. | | 9 En Hij zeide tot hen: Gij doet zeker Gods gebod wel teniet, opdat gij uw inzetting zoudt onderhouden. |
10 Μωσῆς γὰρ εἶπε, Τίμα τὸν πατέρα σου καὶ τὴν μητέρα σου· καί, Ὁ κακολογῶν πατέρα ἢ μητέρα θανάτῳ τελευτάτω· | | 10 Want Mozes heeft gezegd: dEer uw vader en uw moeder; en: eWie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. d Ex. 20:12. Deut. 5:16. Ef. 6:2. e Ex. 21:17. Lev. 20:9. Deut. 27:16. Spr. 20:20. d Ex. 20:12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geeft. Deut. 5:16 Eer uw vader en uw moeder, gelijk als de HEERE uw God u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en opdat het u welga in het land dat u de HEERE uw God geven zal. Ef. 6:2 Eer uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte), e Ex. 21:17 Wie ook zijn vader of zijn moeder vloekt, die zal zekerlijk gedood worden. Lev. 20:9 Als er iemand is die zijn vader of zijn moeder zal gevloekt hebben, die zal zekerlijk gedood worden; hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt; zijn bloed is op hem. Deut. 27:16 Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht. En al het volk zal zeggen: Amen. Spr. 20:20 Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis. |
11 ὑμεῖς δὲ λέγετε, Ἐὰν εἴπῃ ἄνθρωπος τῷ πατρὶ ἢ τῇ μητρί, Κορβᾶν (ὅ ἐστι, δῶρον), ὃ ἐὰν ἐξ ἐμοῦ ὠφεληθῇς· | | 11 Maar gijlieden zegt: Zo een mens tot vader of moeder zegt: Het is korban (dat is te zeggen, een gave), zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen, die voldoet; |
12 καὶ οὐκέτι ἀφίετε αὐτὸν οὐδὲν ποιῆσαι τῷ πατρὶ αὐτοῦ ἢ τῇ μητρὶ αὐτοῦ, | | 12 En gij laat hem niet meer toe iets aan zijn vader of zijn moeder te doen; |
13 ἀκυροῦντες τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ τῇ παραδόσει ὑμῶν ᾗ παρεδώκατε· καὶ παρόμοια τοιαῦτα πολλὰ ποιεῖτε. | | 13 fMakende alzo Gods woord krachteloos door uw inzetting, die gij ingezet hebt; en diergelijke dingen doet gij vele. f Matth. 15:6. 1 Tim. 4:3. 2 Tim. 3:2. f Matth. 15:6 En gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting. 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. 2 Tim. 3:2 Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig; |
14 καὶ προσκαλεσάμενος πάντα τὸν ὄχλον, ἔλεγεν αὐτοῖς, Ἀκούετέ μου πάντες, καὶ συνίετε. | | 14 gEn tot Zich de ganse schare geroepen hebbende, zeide Hij tot hen: Hoort Mij allen en verstaat: g Matth. 15:10. g Matth. 15:10 En als Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat. |
15 οὐδέν ἐστιν ἔξωθεν τοῦ ἀνθρώπου εἰσπορευόμενον εἰς αὐτόν, ὃ δύναται αὐτὸν κοινῶσαι· ἀλλὰ τὰ ἐκπορευόμενα ἀπ’ αὐτοῦ, ἐκεῖνά ἐστι τὰ κοινοῦντα τὸν ἄνθρωπον. | | 15 hEr is niets van buiten den mens in hem ingaande, hetwelk hem kan ontreinigen; maar de dingen die van hem uitgaan, die zijn het welke den mens ontreinigen. h Hand. 10:15. Rom. 14:17, 20. Tit. 1:15. h Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. Rom. 14:20 Verbreek het werk Gods niet om der spijze wil. Alle dingen zijn wel rein, maar het is kwaad voor den mens die met aanstoot eet. Tit. 1:15 Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt. |
16 εἴ τις ἔχει ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω. | | 16 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore. |
17 καὶ ὅτε εἰσῆλθεν εἰς οἶκον ἀπὸ τοῦ ὄχλου, ἐπηρώτων αὐτὸν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ περὶ τῆς παραβολῆς. | | 17 iEn toen Hij van de schare in huis gekomen was, vraagden Hem Zijn discipelen van de gelijkenis. i Matth. 15:15. i Matth. 15:15 En Petrus antwoordende zeide tot Hem: Verklaar ons deze gelijkenis. |
18 καὶ λέγει αὐτοῖς, Οὕτω καὶ ὑμεῖς ἀσύνετοί ἐστε; οὐ νοεῖτε ὅτι πᾶν τὸ ἔξωθεν εἰσπορευόμενον εἰς τὸν ἄνθρωπον οὐ δύναται αὐτὸν κοινῶσαι, | | 18 En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij alzo onwetend? Verstaat gij niet dat al wat van buiten in den mens ingaat, hem niet kan ontreinigen? |
19 ὅτι οὐκ εἰσπορεύεται αὐτοῦ εἰς τὴν καρδίαν, ἀλλ’ εἰς τὴν κοιλίαν· καὶ εἰς τὸν ἀφεδρῶνα ἐκπορεύεται, καθαρίζον πάντα τὰ βρώματα. | | 19 Want het gaat niet in zijn hart, maar in den buik, en gaat in de heimelijkheid uit, reinigende al de spijzen. |
20 ἔλεγε δὲ ὅτι Τὸ ἐκ τοῦ ἀνθρώπου ἐκπορευόμενον, ἐκεῖνο κοινοῖ τὸν ἄνθρωπον. | | 20 En Hij zeide: Hetgeen uitgaat uit den mens, dat ontreinigt den mens. |
21 ἔσωθεν γάρ, ἐκ τῆς καρδίας τῶν ἀνθρώπων, οἱ διαλογισμοὶ οἱ κακοὶ ἐκπορεύονται, μοιχεῖαι, πορνεῖαι, φόνοι, | | 21 kWant van binnen uit het hart der mensen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, k Gen. 6:5; 8:21. Spr. 6:14. Jer. 17:9. k Gen. 6:5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Spr. 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te allen tijde kwaad, hij werpt twisten in. Jer. 17:9 Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het; wie zal het kennen? |
22 κλοπαί, πλεονεξίαι, πονηρίαι, δόλος, ἀσέλγεια, ὀφθαλμὸς πονηρός, βλασφημία, ὑπερηφανία, ἀφροσύνη· | | 22 Dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand. |
23 πάντα ταῦτα τὰ πονηρὰ ἔσωθεν ἐκπορεύεται, καὶ κοινοῖ τὸν ἄνθρωπον. | | 23 Al deze boze dingen komen voort van binnen en ontreinigen den mens. |
| | De Syro-Fenicische vrouw |
24 Καὶ ἐκεῖθεν ἀναστὰς ἀπῆλθεν εἰς τὰ μεθόρια Τύρου καὶ Σιδῶνος. καὶ εἰσελθὼν εἰς *τὴν οἰκίαν, οὐδένα ἤθελε γνῶναι, καὶ οὐκ ἠδυνήθη λαθεῖν. * τὴν οἰκίαν St, B-edd, Elz, Sc | οἰκίαν B-edd, M | | 24 lEn vandaar opstaande ging Hij weg naar de landpalen van Tyrus en Sidon; en in een huis gegaan zijnde, wilde Hij niet dat het iemand wist, en Hij kon nochtans niet verborgen zijn. l Matth. 15:21. l Matth. 15:21 En Jezus vandaar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon. |
25 ἀκούσασα γὰρ γυνὴ περὶ αὐτοῦ, ἧς εἶχε τὸ θυγάτριον αὐτῆς πνεῦμα ἀκάθαρτον, ἐλθοῦσα προσέπεσε πρὸς τοὺς πόδας αὐτοῦ· | | 25 Want een vrouw welker dochtertje een onreinen geest had, van Hem gehoord hebbende, kwam en viel neder aan Zijn voeten. |
26 ἦν δὲ ἡ γυνὴ Ἑλληνίς, Συροφοίνισσα τῷ γένει· καὶ ἠρώτα αὐτὸν ἵνα τὸ δαιμόνιον ἐκβάλλῃ ἐκ τῆς θυγατρὸς αὐτῆς. | | 26 Deze nu was een Griekse vrouw, van geboorte uit Syro-Fenicië; en zij bad Hem dat Hij den duivel uitwierp uit haar dochter. |
27 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῇ, Ἄφες πρῶτον χορτασθῆναι τὰ τέκνα· οὐ γὰρ καλόν ἐστι λαβεῖν τὸν ἄρτον τῶν τέκνων καὶ βαλεῖν τοῖς κυναρίοις. | | 27 Maar Jezus zeide tot haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden; want het is niet betamelijk dat men het brood der kinderen neme en den hondekens voorwerpe. |
28 ἡ δὲ ἀπεκρίθη καὶ λέγει αὐτῷ, Ναί, Κύριε· καὶ γὰρ τὰ κυνάρια ὑποκάτω τῆς τραπέζης ἐσθίει ἀπὸ τῶν ψιχίων τῶν παιδίων. | | 28 Maar zij antwoordde en zeide tot Hem: Ja Heere; doch ook de hondekens eten onder de tafel van de kruimkens der kinderen. |
29 καὶ εἶπεν αὐτῇ, Διὰ τοῦτον τὸν λόγον ὕπαγε· ἐξελήλυθε τὸ δαιμόνιον ἐκ τῆς θυγατρός σου. | | 29 En Hij zeide tot haar: Om dezes woords wil ga heen, de duivel is uit uw dochter uitgevaren. |
30 καὶ ἀπελθοῦσα εἰς τὸν οἶκον αὐτῆς, εὗρε τὸ δαιμόνιον ἐξεληλυθός, καὶ τὴν θυγατέρα βεβλημένην ἐπὶ τῆς κλίνης. | | 30 En als zij in haar huis kwam, vond zij dat de duivel uitgevaren was, en de dochter liggende op het bed. |
| | De doofstomme in Dekápolis |
31 Καὶ πάλιν ἐξελθὼν ἐκ τῶν ὁρίων Τύρου καὶ Σιδῶνος, ἦλθε πρὸς τὴν θάλασσαν τῆς Γαλιλαίας, ἀνὰ μέσον τῶν ὁρίων Δεκαπόλεως. | | 31 mEn Hij wederom weggegaan zijnde van de landpalen van Tyrus en Sidon, kwam aan de Zee van Galiléa, door het midden der landpalen van Dekápolis. m Matth. 15:29. m Matth. 15:29 En Jezus vandaar vertrekkende, kwam aan de Zee van Galiléa, en klom op den berg en zat daar neder. |
32 καὶ φέρουσιν αὐτῷ κωφὸν μογιλάλον, καὶ παρακαλοῦσιν αὐτὸν ἵνα ἐπιθῇ αὐτῷ τὴν χεῖρα. | | 32 nEn zij brachten tot Hem een dove, die zwaarlijk sprak, en baden Hem dat Hij de hand op hem legde. n Matth. 9:32. Luk. 11:14. n Matth. 9:32 Als dezen nu uitgingen, zie, zo brachten zij tot Hem een mens die stom en van den duivel bezeten was. Luk. 11:14 En Hij wierp een duivel uit, en die was stom. En het geschiedde als de duivel uitgevaren was, dat de stomme sprak; en de scharen verwonderden zich. |
33 καὶ ἀπολαβόμενος αὐτὸν ἀπὸ τοῦ ὄχλου κατ’ ἰδίαν, ἔβαλε τοὺς δακτύλους αὐτοῦ εἰς τὰ ὦτα αὐτοῦ, καὶ πτύσας ἥψατο τῆς γλώσσης αὐτοῦ, | | 33 En hem van de schare alleen genomen hebbende, stak Hij Zijn vingers in zijn oren, en gespogen hebbende, raakte Hij zijn tong aan; |
34 καὶ ἀναβλέψας εἰς τὸν οὐρανόν, ἐστέναξε, καὶ λέγει αὐτῷ, Ἐφφαθά, ὅ ἐστι, Διανοίχθητι. | | 34 En opwaarts ziende naar den hemel, zuchtte Hij en zeide tot hem: Effatha; dat is: Word geopend. |
35 καὶ εὐθέως διηνοίχθησαν αὐτοῦ αἱ ἀκοαί· καὶ ἐλύθη ὁ δεσμὸς τῆς γλώσσης αὐτοῦ, καὶ ἐλάλει ὀρθῶς. | | 35 En terstond werden zijn oren geopend en de band zijner tong werd los en hij sprak recht. |
36 καὶ διεστείλατο αὐτοῖς ἵνα μηδενὶ εἴπωσιν· ὅσον δὲ αὐτὸς αὐτοῖς διεστέλλετο, μᾶλλον περισσότερον ἐκήρυσσον. | | 36 En Hij gebood hunlieden dat zij het niemand zeggen zouden; maar wat Hij hun ook gebood, zo verkondigden zij het des te meer. |
37 καὶ ὑπερπερισσῶς ἐξεπλήσσοντο, λέγοντες, Καλῶς πάντα πεποίηκε· καὶ τοὺς κωφοὺς ποιεῖ ἀκούειν, καὶ τοὺς ἀλάλους λαλεῖν. | | 37 En zij ontzetten zich bovenmate zeer, zeggende: oHij heeft alles wel gedaan, en Hij maakt dat de doven horen en de stommen spreken. o Gen. 1:31. o Gen. 1:31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de zesde dag. |