Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Markus 4 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Markus 4

1 Christus verklaart den staat van het Koninkrijk Gods met verscheidene gelijkenissen; eerst van een zaaier, wiens zaad op verscheidene plaatsen gevallen is. 10 Verhaalt de oorzaak waarom Hij door gelijkenissen spreekt. 15 En legt Zijn discipelen in het bijzonder de voorgaande gelijkenis uit. 21 Daarna van een kaars, die op den kandelaar gezet wordt. 24 Van de maat, waarmede men uitmeet. 26 Van het zaad, dat allengskens tot zijn rijpheid opwast. 30 Van het mosterdzaad. 35 Vaart met Zijn discipelen over zee, wordt in het schip slapende opgewekt en stilt het onweder.
  
De zaaier
1 Καὶ πάλιν ἤρξατο διδάσκειν παρὰ τὴν θάλασσαν. καὶ συνήχθη πρὸς αὐτὸν ὄχλος πολύς, ὥστε αὐτὸν ἐμβάντα εἰς τὸ πλοῖον καθῆσθαι ἐν τῇ θαλάσσῃ· καὶ πᾶς ὁ ὄχλος πρὸς τὴν θάλασσαν ἐπὶ τῆς γῆς ἦν. 1 ENa Hij begon wederom te leren omtrent 1de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee.
a Matth. 13:1. Luk. 8:4. verwijsteksten
1 Dat is, het Meer van Galilea of Gennesaret, waaraan Kapernaüm lag, aan hetwelk Christus dikwijls ging, omdat daar gemeenlijk veel volk was en daarom geschiktheid om te leren, Matth. 13:1. Mark. 2:13. verwijsteksten
   
2 καὶ ἐδίδασκεν αὐτοὺς ἐν παραβολαῖς πολλά, καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς ἐν τῇ διδαχῇ αὐτοῦ, 2 En Hij leerde hun vele dingen door 2gelijkenissen, en Hij zeide 3in Zijn lering tot hen:
2 Gr. parabolen. Zie Matth. 13:3. verwijsteksten
3 Dat is, in het leren, of als Hij leerde.
   
3 Ἀκούετε· ἰδού, ἐξῆλθεν ὁ σπείρων τοῦ σπεῖραι· 3 Hoort toe: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien.
4 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ σπείρειν, ὃ μὲν ἔπεσε παρὰ τὴν ὁδόν, καὶ ἦλθε τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ καὶ κατέφαγεν αὐτό. 4 En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel van het zaad viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen en aten het op.
5 ἄλλο δὲ ἔπεσεν ἐπὶ τὸ πετρῶδες, ὅπου οὐκ εἶχε γῆν πολλήν· καὶ εὐθέως ἐξανέτειλε, διὰ τὸ μὴ ἔχειν βάθος γῆς· 5 En het andere viel op het steenachtige, waar het 4niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had.
4 Want weinig aarde wordt spoedig van de zon verwarmd en van den regen bevochtigd. Doch als de hitte blijft durende, zo wordt zij ook spoedig uitgedroogd.
   
6 ἡλίου δὲ ἀνατείλαντος ἐκαυματίσθη, καὶ διὰ τὸ μὴ ἔχειν ῥίζαν ἐξηράνθη. 6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het 5geen wortel had, zo is het verdord.
5 Dat is, geen genoegzamen of vasten wortel.
   
7 καὶ ἄλλο ἔπεσεν εἰς τὰς ἀκάνθας, καὶ ἀνέβησαν αἱ ἄκανθαι, καὶ συνέπνιξαν αὐτό, καὶ καρπὸν οὐκ ἔδωκε. 7 En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht.
8 καὶ ἄλλο ἔπεσεν εἰς τὴν γῆν τὴν καλήν· καὶ ἐδίδου καρπὸν ἀναβαίνοντα καὶ αὐξάνοντα, καὶ ἔφερεν ἓν τριάκοντα, καὶ ἓν ἑξήκοντα, καὶ ἓν ἑκατόν. 8 En 6het andere viel in de goede aarde en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig- 7en het andere zestig- en 8het andere honderdvoud.
6 Namelijk graan, of deel van het zaad.
7 Gr. het ene.
8 Gr. het ene.
   
9 καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Ὁ ἔχων ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω. 9 En Hij zeide tot hen: 9Wie oren heeft om te horen, die hore.
9 Zie de verklaring Matth. 13:9. verwijsteksten
   
10 Ὅτε δὲ ἐγένετο καταμόνας, ἠρώτησαν αὐτὸν οἱ περὶ αὐτὸν σὺν τοῖς δώδεκα τὴν παραβολήν. 10 bEn als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen 10die omtrent Hem waren, met de twaalve, naar de gelijkenis.
b Matth. 13:10. Luk. 8:9. verwijsteksten
10 Gelijk daar waren degenen uit dewelke Hij Zijn zeventig discipelen genomen heeft.
   
11 καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Ὑμῖν δέδοται γνῶναι τὸ μυστήριον τῆς βασιλείας τοῦ Θεοῦ· ἐκείνοις δὲ τοῖς ἔξω, ἐν παραβολαῖς τὰ πάντα γίνεται· 11 En Hij zeide tot hen: cHet is u gegeven 11te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; dmaar dengenen 12die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen;
c Matth. 11:25. 2 Kor. 2:14. verwijsteksten
11 Namelijk klaarlijk en duidelijk.
d 2 Kor. 3:14. verwijsteksten
12 Namelijk die buiten het getal van Mijn schapen zijn, of die geen rechte leden der gemeente zijn, Joh. 10:26. Rom. 9:6, 7, 8. verwijsteksten
   
12 ἵνα βλέποντες βλέπωσι, καὶ μὴ ἴδωσι· καὶ ἀκούοντες ἀκούωσι, καὶ μὴ συνιῶσι· μήποτε ἐπιστρέψωσι, καὶ ἀφεθῇ αὐτοῖς τὰ ἁμαρτήματα. 12 e13Opdat zij ziende zien en niet bemerken, en horende horen en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd bekeren en hun de zonden vergeven worden.
e Jes. 6:9. Matth. 13:14. Luk. 8:10. Joh. 12:40. Hand. 28:26. Rom. 11:8. verwijsteksten
13 Met deze woorden, genomen uit Jes. 6:9, wordt verklaard het oordeel Gods over degenen die het Evangelie ongehoorzaam zijn. Zie Matth. 13:14. 2 Thess. 2:11, 12. verwijsteksten
   
13 καὶ λέγει αὐτοῖς, Οὐκ οἴδατε τὴν παραβολὴν ταύτην; καὶ πῶς πάσας τὰς παραβολὰς γνώσεσθε; 13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet? En hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan?
14 ὁ σπείρων τὸν λόγον σπείρει. 14 fDe zaaier is die 14het Woord zaait.
f Matth. 13:19. Luk. 8:11. verwijsteksten
14 Dat is, die de leer des Evangelies predikt.
   
15 οὗτοι δέ εἰσιν οἱ παρὰ τὴν ὁδόν, ὅπου σπείρεται ὁ λόγος, καὶ ὅταν ἀκούσωσιν, εὐθέως ἔρχεται ὁ Σατανᾶς καὶ αἴρει τὸν λόγον τὸν ἐσπαρμένον ἐν ταῖς καρδίαις αὐτῶν. 15 En dezen 15zijn die bij den weg bezaaid worden, 16waarin het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was.
15 Dat is, door dezen die bij den weg bezaaid zijn, worden betekend degenen, enz.
16 Gr. alwaar, dat is, in welke. Zie verder de verklaring van deze gehele gelijkenis in de aantt. Matth. 13:18, enz. verwijsteksten
   
16 καὶ οὗτοί εἰσιν ὁμοίως οἱ ἐπὶ τὰ πετρώδη σπειρόμενοι, οἵ, ὅταν ἀκούσωσι τὸν λόγον, εὐθέως μετὰ χαρᾶς λαμβάνουσιν αὐτόν, 16 En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige plaatsen bezaaid worden, welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met vreugde ontvangen;
17 καὶ οὐκ ἔχουσι ῥίζαν ἐν ἑαυτοῖς, ἀλλὰ πρόσκαιροί εἰσιν· εἶτα γενομένης θλίψεως ἢ διωγμοῦ διὰ τὸν λόγον, εὐθέως σκανδαλίζονται. 17 En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij 17terstond geërgerd.
17 Dat is, zij stoten zich daaraan, dat zij met de belijders des Evangelies vervolging onderworpen zijn, en vallen daarna af.
   
18 καὶ οὗτοί εἰσιν οἱ εἰς τὰς ἀκάνθας σπειρόμενοι, *οἱ τὸν λόγον ἀκούοντες,
* οἱ B-edd, Elz-1633, Sc, M | οὗτοί εἰσιν οἱ St, B-edd, Elz-1624
18 En dezen zijn die in de doornen bezaaid worden, namelijk degenen die het Woord horen;
19 καὶ αἱ μέριμναι τοῦ αἰῶνος τούτου, καὶ ἡ ἀπάτη τοῦ πλούτου, καὶ αἱ περὶ τὰ λοιπὰ ἐπιθυμίαι εἰσπορευόμεναι συμπνίγουσι τὸν λόγον, καὶ ἄκαρπος γίνεται. 19 gEn de zorgvuldigheden dezer 18wereld en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent 19de andere dingen inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar.
g Matth. 19:23. Mark. 10:23. Luk. 18:24. 1 Tim. 6:9. verwijsteksten
18 Gr. eeuw, dat is, van dingen die tot dit leven behoren.
19 Namelijk als van eer, wellusten, wraak en dergelijke.
   
20 καὶ οὗτοί εἰσιν οἱ ἐπὶ τὴν γῆν τὴν καλὴν σπαρέντες, οἵτινες ἀκούουσι τὸν λόγον, καὶ παραδέχονται, καὶ καρποφοροῦσιν, ἓν τριάκοντα, καὶ ἓν ἑξήκοντα, καὶ ἓν ἑκατόν. 20 En dezen zijn die in de goede aarde bezaaid zijn, welke het Woord horen en aannemen en dragen vruchten, het ene dertig- en het andere zestig- en het andere honderdvoud.
  
Het licht op den kandelaar
21 Καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Μήτι ὁ λύχνος ἔρχεται ἵνα ὑπὸ τὸν μόδιον τεθῇ ἢ ὑπὸ τὴν κλίνην; οὐχ ἵνα ἐπὶ τὴν λυχνίαν ἐπιτεθῇ; 21 hEn Hij zeide tot hen: 20Komt ook de kaars opdat zij onder de korenmaat of onder 21het bed gezet worde? Is het niet opdat zij op den kandelaar gezet worde?
h Matth. 5:15. Luk. 8:16; 11:33. verwijsteksten
20 Dat is, wordt ook een kaars ontstoken en gebracht?
21 Of: bedstede.
   
22 οὐ γάρ ἐστί τι κρυπτόν, ὃ ἐὰν μὴ φανερωθῇ· οὐδὲ ἐγένετο ἀπόκρυφον, ἀλλ’ ἵνα εἰς φανερὸν ἔλθῃ. 22 iWant er is 22niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen.
i Job 12:22. Matth. 10:26. Luk. 8:17; 12:2. verwijsteksten
22 Namelijk door Christus Zijn discipelen geleerd om verborgen te blijven, maar opdat zij te zijner tijd hetzelve voor allen openlijk zouden leren.
   
23 εἴ τις ἔχει ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω. 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die 23hore.
23 Dat is, die merke daarop.
   
24 καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Βλέπετε τί ἀκούετε. ἐν ᾧ μέτρῳ μετρεῖτε μετρηθήσεται ὑμῖν, καὶ προστεθήσεται ὑμῖν τοῖς ἀκούουσιν. 24 En Hij zeide tot hen: Ziet wat gij hoort. kMet wat 24maat gij meet, zal u gemeten worden, en u die hoort, zal meer toegelegd worden.
k Matth. 7:2. Luk. 6:38. verwijsteksten
24 Dat is, naar dat gij uw gaven van kennis anderen getrouwelijk zult mededelen, zal de Heere u die ook vermeerderen. Zie Matth. 25:21, 29. verwijsteksten
   
25 ὃς γὰρ ἂν ἔχῃ, δοθήσεται αὐτῷ· καὶ ὃς οὐκ ἔχει, καὶ ὃ ἔχει ἀρθήσεται ἀπ’ αὐτοῦ. 25 lWant zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft.
l Matth. 13:12; 25:29. Luk. 8:18; 19:26. verwijsteksten
  
Het zelf uitspruitende zaad
26 Καὶ ἔλεγεν, Οὕτως ἐστὶν ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ, ὡς ἐὰν ἄνθρωπος βάλῃ τὸν σπόρον ἐπὶ τῆς γῆς, 26 En Hij zeide: Alzo is het 25Koninkrijk Gods, gelijk of een mens het zaad in de aarde wierp;
25 Dat is, de voortgang van de predicatie des Evangelies. Zie Matth. 21:43. verwijsteksten
   
27 καὶ καθεύδῃ καὶ ἐγείρηται νύκτα καὶ ἡμέραν, καὶ ὁ σπόρος βλαστάνῃ καὶ μηκύνηται ὡς οὐκ οἶδεν αὐτός. 27 En voorts 26sliep en opstond, nacht en dag; en het zaad uitsproot en 27lang werd, dat hij zelf niet wist hoe.
26 Dat is, daarna gerustelijk op en neder ging; gelijk Ps. 3:6. verwijsteksten
27 Dat is, groot of hoog opgeschoten.
   
28 αὐτομάτη γὰρ ἡ γῆ καρποφορεῖ, πρῶτον χόρτον, εἶτα στάχυν, εἶτα πλήρη σῖτον ἐν τῷ στάχυϊ. 28 Want de aarde brengt 28vanzelf vrucht voort: eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar.
28 Dat is, brengt door haar ingeschapen kracht en natuur vrucht voort van hetgeen daarin gezaaid is, Gen. 1:11. Met deze gelijkenis leert Christus dat het Goddelijk Woord gepredikt zijnde zijn wasdom krijgt in de harten der mensen, niet eigenlijk door des leraars arbeid en zorg, maar door de verborgen werking van den Geest Gods, welke uit het voortkomen van de vruchten allengskens daar gespeurd wordt, 1 Kor. 3:7. verwijsteksten
   
29 ὅταν δὲ παραδῷ ὁ καρπός, εὐθέως ἀποστέλλει τὸ δρέπανον, ὅτι παρέστηκεν ὁ θερισμός. 29 En als de vrucht zich voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst 29daar is.
29 Gr. daar staat.
  
Het mosterdzaad
30 Καὶ ἔλεγε, Τίνι ὁμοιώσωμεν τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ; ἢ ἐν ποίᾳ παραβολῇ παραβάλωμεν αὐτήν; 30 mEn Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve gelijken?
m Matth. 13:31. Luk. 13:18. verwijsteksten
   
31 ὡς κόκκῳ σινάπεως, ὅς, ὅταν σπαρῇ ἐπὶ τῆς γῆς, μικρότερος πάντων τῶν σπερμάτων ἐστὶ τῶν ἐπὶ τῆς γῆς· 31 Namelijk 30bij een mosterdzaad, hetwelk, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, 31het minste is van al de zaden die op de aarde zijn.
30 Wat deze gelijkenis beduidt, zie Matth. 13:31. verwijsteksten
31 Gr. het mindere.
   
32 καὶ ὅταν σπαρῇ, ἀναβαίνει, καὶ γίνεται πάντων τῶν λαχάνων μείζων, καὶ ποιεῖ κλάδους μεγάλους, ὥστε δύνασθαι ὑπὸ τὴν σκιὰν αὐτοῦ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ κατασκηνοῦν. 32 En wanneer het gezaaid is, gaat het op en wordt 32het meeste van al de moeskruiden, en maakt grote takken, alzo dat de vogelen des hemels onder zijn schaduw kunnen nestelen.
32 Gr. het meerdere, of grotere.
   
33 Καὶ τοιαύταις παραβολαῖς πολλαῖς ἐλάλει αὐτοῖς τὸν λόγον, καθὼς ἠδύναντο ἀκούειν· 33 nEn door vele zulke gelijkenissen sprak Hij hun 33het Woord, 34naar dat zij het horen konden.
n Matth. 13:34. verwijsteksten
33 Namelijk des Evangelies.
34 Dat is, naar dat zij deze gemene aardse dingen verstonden, hoewel zij het geestelijke dat daarmede afgebeeld wordt, niet begrepen.
   
34 χωρὶς δὲ παραβολῆς οὐκ ἐλάλει αὐτοῖς· κατ’ ἰδίαν δὲ τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ ἐπέλυε πάντα. 34 En zonder gelijkenis sprak Hij hun niet; maar Hij verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder.
  
De storm gestild
35 Καὶ λέγει αὐτοῖς ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ, ὀψίας γενομένης, Διέλθωμεν εἰς τὸ πέραν. 35 oEn op denzelven dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren 35aan de andere zijde.
o Matth. 8:23. Luk. 8:22. verwijsteksten
35 Namelijk van de Galilese Zee, tegenover Kapernaüm, naar het land der Gadarenen, als blijkt uit Mark. 5:1. verwijsteksten
   
36 καὶ ἀφέντες τὸν ὄχλον, παραλαμβάνουσιν αὐτὸν ὡς ἦν ἐν τῷ πλοίῳ. καὶ ἄλλα δὲ πλοιάρια ἦν μετ’ αὐτοῦ. 36 En zij de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem.
37 καὶ γίνεται λαῖλαψ ἀνέμου μεγάλη· τὰ δὲ κύματα ἐπέβαλλεν εἰς τὸ πλοῖον, ὥστε αὐτὸ ἤδη γεμίζεσθαι. 37 En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd.
38 καὶ ἦν αὐτὸς ἐπὶ τῇ πρύμνῃ ἐπὶ τὸ προσκεφάλαιον καθεύδων· καὶ διεγείρουσιν αὐτόν, καὶ λέγουσιν αὐτῷ, Διδάσκαλε, οὐ μέλει σοι ὅτι ἀπολλύμεθα; 38 En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen; en zij wekten Hem op en zeiden tot Hem: 36Meester, 37bekommert het U niet dat wij vergaan?
36 Gr. Leraar.
37 Of: gaat het U niet aan?
   
39 καὶ διεγερθεὶς ἐπετίμησε τῷ ἀνέμῳ, καὶ εἶπε τῇ θαλάσσῃ, Σιώπα, πεφίμωσο. καὶ ἐκόπασεν ὁ ἄνεμος, καὶ ἐγένετο γαλήνη μεγάλη. 39 En Hij opgewekt zijnde, pbestrafte den wind, en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil. En de wind ging liggen en er werd grote stilte.
p Job 26:12. Ps. 107:29. Jes. 51:10. verwijsteksten
   
40 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Τί δειλοί ἐστε οὕτω; πῶς οὐκ ἔχετε πίστιν; 40 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hoe hebt gij 38geen geloof?
38 Dat is, geen vast vertrouwen. Want zij waren niet geheel zonder geloof, maar kleingelovigen, Matth. 8:26. Luk. 8:25. verwijsteksten
   
41 καὶ ἐφοβήθησαν φόβον μέγαν, καὶ ἔλεγον πρὸς ἀλλήλους, Τίς ἄρα οὗτός ἐστιν, ὅτι καὶ ὁ ἄνεμος καὶ ἡ θάλασσα ὑπακούουσιν αὐτῷ; 41 En zij vreesden met grote vreze en zeiden tot elkander: Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?

Einde Markus 4