Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De genezing van een geraakte |
1 Καὶ πάλιν εἰσῆλθεν εἰς Καπερναοὺμ δι’ ἡμερῶν· καὶ ἠκούσθη ὅτι εἰς οἶκόν ἐστι. | | 1 EN ana sommige dagen is Hij wederom binnen Kapérnaüm gekomen; en het werd gehoord dat Hij in huis was. a Matth. 9:1. Luk. 5:17. a Matth. 9:1 EN in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En zie, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende. Luk. 5:17 En het geschiedde in een dier dagen, dat Hij leerde, en er zaten farizeeën en leraars der wet, die van alle vlekken van Galiléa en Judéa en Jeruzalem gekomen waren; en de kracht des Heeren was er
om hen te genezen. |
2 καὶ εὐθέως συνήχθησαν πολλοί, ὥστε μηκέτι χωρεῖν μηδὲ τὰ πρὸς τὴν θύραν· καὶ ἐλάλει αὐτοῖς τὸν λόγον. | | 2 En terstond vergaderden daar velen, alzo dat ook zelfs de plaatsen omtrent de deur hen niet meer konden vatten; en Hij sprak het Woord tot hen. |
3 καὶ ἔρχονται πρὸς αὐτόν, παραλυτικὸν φέροντες, αἰρόμενον ὑπὸ τεσσάρων. | | 3 bEn er kwamen sommigen tot Hem, brengende een geraakte, die van vier gedragen werd. b Matth. 9:1. Luk. 5:18. b Matth. 9:1 EN in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En zie, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende. Luk. 5:18 En zie, enige mannen brachten op een bed een mens die geraakt was, en zochten hem in te brengen en vóór Hem te leggen. |
4 καὶ μὴ δυνάμενοι προσεγγίσαι αὐτῷ διὰ τὸν ὄχλον, ἀπεστέγασαν τὴν στέγην ὅπου ἦν, καὶ ἐξορύξαντες χαλῶσι τὸν κράββατον ἐφ’ ᾧ ὁ παραλυτικὸς κατέκειτο. | | 4 En niet kunnende tot Hem genaken overmits de schare, ontdekten zij het dak waar Hij was; en dat
opengebroken hebbende, lieten zij het beddeken neder waar de geraakte op lag. |
5 ἰδὼν δὲ ὁ Ἰησοῦς τὴν πίστιν αὐτῶν λέγει τῷ παραλυτικῷ, Τέκνον, ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι σου. | | 5 En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, uw zonden zijn u vergeven. |
6 ἦσαν δέ τινες τῶν γραμματέων ἐκεῖ καθήμενοι, καὶ διαλογιζόμενοι ἐν ταῖς καρδίαις αὐτῶν, | | 6 En sommigen van de schriftgeleerden zaten aldaar en overdachten in hun harten: |
7 Τί οὗτος οὕτω λαλεῖ βλασφημίας; τίς δύναται ἀφιέναι ἁμαρτίας εἰ μὴ εἷς, ὁ Θεός; | | 7 Wat spreekt Deze aldus godslasteringen? cWie kan de zonden vergeven dan alleen God? c Ps. 32:5; 51:3. Jes. 43:25. c Ps. 32:5 Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE. En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. Ps. 51:3 Zijt mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Jes. 43:25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. |
8 καὶ εὐθέως ἐπιγνοὺς ὁ Ἰησοῦς τῷ πνεύματι αὐτοῦ ὅτι οὕτως διαλογίζονται ἐν ἑαυτοῖς, εἶπεν αὐτοῖς, Τί ταῦτα διαλογίζεσθε ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν; | | 8 En Jezus terstond in Zijn geest bekennende dat zij alzo in zichzelven overdachten, zeide tot hen: Wat overdenkt gij deze dingen in uw harten? |
9 τί ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν τῷ παραλυτικῷ, Ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι, ἢ εἰπεῖν, Ἔγειραι, καὶ ἆρόν σου τὸν κράββατον, καὶ περιπάτει; | | 9 Wat is lichter, te zeggen tot den geraakte: De zonden zijn u vergeven; of te zeggen: Sta op en neem uw beddeken op en wandel? |
10 ἵνα δὲ εἰδῆτε ὅτι ἐξουσίαν ἔχει ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἀφιέναι ἐπὶ τῆς γῆς ἁμαρτίας (λέγει τῷ παραλυτικῷ), | | 10 Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft om de zonden op de aarde te vergeven (zeide Hij tot den geraakte): |
11 Σοὶ λέγω, ἔγειραι, καὶ ἆρον τὸν κράββατόν σου, καὶ ὕπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου. | | 11 Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis. |
12 καὶ ἠγέρθη εὐθέως, καὶ ἄρας τὸν κράββατον, ἐξῆλθεν ἐναντίον πάντων· ὥστε ἐξίστασθαι πάντας, καὶ δοξάζειν τὸν Θεόν, λέγοντας ὅτι Οὐδέποτε οὕτως εἴδομεν. | | 12 En terstond stond hij op, en het beddeken opgenomen hebbende, ging hij uit in aller tegenwoordigheid; zodat zij zich allen ontzetten, en verheerlijkten God, zeggende: Wij hebben nooit zulks gezien. |
| | De roeping van Levi |
13 Καὶ ἐξῆλθε πάλιν παρὰ τὴν θάλασσαν· καὶ πᾶς ὁ ὄχλος ἤρχετο πρὸς αὐτόν, καὶ ἐδίδασκεν αὐτούς. | | 13 dEn Hij ging wederom uit naar de zee; en de gehele schare kwam tot Hem, en Hij leerde hen. d Matth. 9:9. Luk. 5:27. d Matth. 9:9 En Jezus vandaar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Matthéüs, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. Luk. 5:27 En na dezen ging Hij uit, en zag een tollenaar, met name Levi, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. |
14 καὶ παράγων εἶδε Λευῒν τὸν τοῦ Ἀλφαίου καθήμενον ἐπὶ τὸ τελώνιον, καὶ λέγει αὐτῷ, Ἀκολούθει μοι. καὶ ἀναστὰς ἠκολούθησεν αὐτῷ. | | 14 En voorbijgaande zag Hij Levi, den zoon van Alféüs, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. |
15 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ κατακεῖσθαι αὐτὸν ἐν τῇ οἰκίᾳ αὐτοῦ, καὶ πολλοὶ τελῶναι καὶ ἁμαρτωλοὶ συνανέκειντο τῷ Ἰησοῦ καὶ τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ· ἦσαν γὰρ πολλοί, καὶ ἠκολούθησαν αὐτῷ. | | 15 En het geschiedde als Hij aanzat in deszelfs huis, dat ook vele tollenaren en zondaren aanzaten met Jezus en Zijn discipelen; want zij waren velen en waren Hem gevolgd. |
16 καὶ οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι, ἰδόντες αὐτὸν ἐσθίοντα μετὰ τῶν τελωνῶν καὶ ἁμαρτωλῶν, ἔλεγον τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Τί ὅτι μετὰ τῶν τελωνῶν καὶ ἁμαρτωλῶν ἐσθίει καὶ πίνει; | | 16 En de schriftgeleerden en de farizeeën, ziende Hem eten met de tollenaren en zondaren, zeiden tot Zijn discipelen: Wat is het dat Hij met de tollenaren en zondaren eet en drinkt? |
17 καὶ ἀκούσας ὁ Ἰησοῦς λέγει αὐτοῖς, Οὐ χρείαν ἔχουσιν οἱ ἰσχύοντες ἰατροῦ, ἀλλ’ οἱ κακῶς ἔχοντες. οὐκ ἦλθον καλέσαι δικαίους, ἀλλὰ ἁμαρτωλοὺς εἰς μετάνοιαν. | | 17 En Jezus dat horende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. eIk ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. e Matth. 9:13; 21:31. Luk. 5:32; 19:10. 1 Tim. 1:15. e Matth. 9:13 Doch gaat heen en leert wat het is: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Matth. 21:31 Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot Hem: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods. Luk. 5:32 Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering. Luk. 19:10 Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. 1 Tim. 1:15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. |
| | Het vasten |
18 Καὶ ἦσαν οἱ μαθηταὶ Ἰωάννου καὶ οἱ τῶν Φαρισαίων νηστεύοντες· καὶ ἔρχονται καὶ λέγουσιν αὐτῷ, Διατί οἱ μαθηταὶ Ἰωάννου καὶ οἱ τῶν Φαρισαίων νηστεύουσιν, οἱ δὲ σοὶ μαθηταὶ οὐ νηστεύουσι; | | 18 fEn de discipelen van Johannes en van de farizeeën vastten; en zij kwamen en zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes en van de farizeeën, en Uw discipelen vasten niet? f Matth. 9:14. Luk. 5:33. f Matth. 9:14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? Luk. 5:33 En zij zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikmaals en doen gebeden, desgelijks ook de discipelen der farizeeën, maar de Uwe eten en drinken? |
19 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Μὴ δύνανται οἱ υἱοὶ τοῦ νυμφῶνος, ἐν ᾧ ὁ νυμφίος μετ’ αὐτῶν ἐστι, νηστεύειν; ὅσον χρόνον μεθ’ ἑαυτῶν ἔχουσι τὸν νυμφίον, οὐ δύνανται νηστεύειν· | | 19 En Jezus zeide tot hen: gKunnen ook de bruiloftskinderen vasten, terwijl de Bruidegom bij hen is? Zo langen tijd zij den Bruidegom bij zich hebben, kunnen zij niet vasten. g Jes. 62:5. 2 Kor. 11:2. g Jes. 62:5 Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn. 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. |
20 ἐλεύσονται δὲ ἡμέραι ὅταν ἀπαρθῇ ἀπ’ αὐτῶν ὁ νυμφίος, καὶ τότε νηστεύσουσιν ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις. | | 20 Maar de dagen zullen komen wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en alsdan zullen zij vasten in dezelve dagen. |
21 καὶ οὐδεὶς ἐπίβλημα ῥάκους ἀγνάφου ἐπιρράπτει ἐπὶ ἱματίῳ παλαιῷ· εἰ δὲ μή, αἴρει τὸ πλήρωμα αὐτοῦ τὸ καινὸν *ἀπὸ τοῦ παλαιοῦ, καὶ χεῖρον σχίσμα γίνεται. * ἀπὸ τοῦ B-edd | τοῦ St, B-edd, Elz, Sc, M | | 21 En niemand naait een lap ongevold laken op een oud kleed; anders scheurt deszelfs nieuwe aangenaaide lap iets af van het oude kleed, en er wordt een ergere scheur. |
22 καὶ οὐδεὶς βάλλει οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς παλαιούς· εἰ δὲ μή, ῥήσσει ὁ οἶνος ὁ νέος τοὺς ἀσκούς, καὶ ὁ οἶνος ἐκχεῖται καὶ οἱ ἀσκοὶ ἀπολοῦνται· ἀλλὰ οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς καινοὺς βλητέον. | | 22 hEn niemand doet nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders doet de nieuwe wijn de lederen zakken bersten, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar nieuwen wijn moet men in nieuwe lederen zakken doen. h Matth. 9:17. h Matth. 9:17 En men doet geen nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders zo bersten de lederen zakken, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar men doet nieuwen wijn in nieuwe lederen zakken, en beide tezamen worden behouden. |
| | Het aren plukken op den sabbat |
23 Καὶ ἐγένετο παραπορεύεσθαι αὐτὸν ἐν τοῖς σάββασι διὰ τῶν σπορίμων, καὶ ἤρξαντο οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ ὁδὸν ποιεῖν τίλλοντες τοὺς στάχυας. | | 23 iEn het geschiedde dat Hij op een sabbatdag door het gezaaide ging, en Zijn discipelen begonnen al gaande aren te plukken. i Deut. 23:25. Matth. 12:1. Luk. 6:1. i Deut. 23:25 Wanneer gij zult gaan in uws naasten staande koren, zo zult gij de aren met uw hand afplukken; maar de sikkel zult gij aan uws naasten staande koren niet bewegen. Matth. 12:1 IN dien tijd ging Jezus op een sabbatdag door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger en begonnen aren te plukken en te eten. Luk. 6:1 EN het geschiedde op den tweeden eersten sabbat, dat Hij door het gezaaide ging, en Zijn discipelen plukten aren, en aten ze, die wrijvende met de handen. |
24 καὶ οἱ Φαρισαῖοι ἔλεγον αὐτῷ, Ἴδε, τί ποιοῦσιν ἐν τοῖς σάββασιν ὃ οὐκ ἔξεστι; | | 24 En de farizeeën zeiden tot Hem: Zie, waarom doen zij op den sabbatdag kwat niet geoorloofd is? k Ex. 20:10. k Ex. 20:10 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; |
25 καὶ αὐτὸς ἔλεγεν αὐτοῖς, Οὐδέποτε ἀνέγνωτε τί ἐποίησε Δαβίδ, ὅτε χρείαν ἔσχε καὶ ἐπείνασεν αὐτὸς καὶ οἱ μετ’ αὐτοῦ; | | 25 En Hij zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen wat lDavid gedaan heeft, als hij nood had en hem hongerde, en dengenen die met hem waren? l 1 Sam. 21:6. l 1 Sam. 21:6 Toen gaf de priester hem dat heilige brood, dewijl er geen brood was dan de toonbroden die van voor het aangezicht des HEEREN weggenomen waren, dat men er warm brood legde, ten dage als dat weggenomen werd. |
26 πῶς εἰσῆλθεν εἰς τὸν οἶκον τοῦ Θεοῦ ἐπὶ Ἀβιάθαρ τοῦ ἀρχιερέως, καὶ τοὺς ἄρτους τῆς προθέσεως ἔφαγεν, οὓς οὐκ ἔξεστι φαγεῖν εἰ μὴ τοῖς ἱερεῦσι, καὶ ἔδωκε καὶ τοῖς σὺν αὐτῷ οὖσι; | | 26 Hoe hij ingegaan is in het huis Gods, ten tijde van Abjathar, den hogepriester, en de toonbroden gegeten heeft, die niemand zijn geoorloofd te eten mdan den priesters, en ook gegeven heeft dengenen die met hem waren? m Lev. 24:9. m Lev. 24:9 En het zal van Aäron en zijn zonen zijn, die dat in de heilige plaats zullen eten; want het is voor hem een heiligheid der heiligheden, uit de vuuroffers des HEEREN, een eeuwige inzetting. |
27 καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Τὸ σάββατον διὰ τὸν ἄνθρωπον ἐγένετο, οὐχ ὁ ἄνθρωπος διὰ τὸ σάββατον· | | 27 En Hij zeide tot hen: De sabbat is gemaakt om den mens, niet de mens om den sabbat. |
28 ὥστε Κύριός ἐστιν ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου καὶ τοῦ σαββάτου. | | 28 nZo is dan de Zoon des mensen een Heere ook van den sabbat. n Matth. 12:8. Luk. 6:5. n Matth. 12:8 Want de Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat. Luk. 6:5 En Hij zeide tot hen: De Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat. |