Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Markus 15 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Markus 15

1 Christus wordt van de Joden aan Pilatus overgeleverd, en voor hem beschuldigd; waarvan ondervraagd zijnde, zwijgt stil. 6 Pilatus tracht Hem los te laten, maar op het aandringen des volks laat hij Barabbas los, en geeft Christus over om gekruist te worden. 16 Welken de krijgsknechten bespotten en mishandelen. 21 Simon van Cyrene wordt gedwongen Zijn kruis te dragen. 23 Hem wordt mirrewijn aangeboden. 24 Hij wordt gekruist met twee moordenaars. 29 En van de voorbijgaanden gelasterd. 33 Duisternis komt op de aarde. 34 Christus roept tot Zijn Vader, en wordt daarover bespot. 36 En als Hem edik toegereikt was, geeft Hij Zijn geest. 38 De voorhang des tempels scheurt. 40 Enige vrouwen zien van verre toe. 42 Christus wordt van Jozef van Arimathea begraven.
  
Voor Pilatus
1 Καὶ εὐθέως ἐπὶ τὸ πρωῒ συμβούλιον ποιήσαντες οἱ ἀρχιερεῖς μετὰ τῶν πρεσβυτέρων καὶ γραμματέων, καὶ ὅλον τὸ συνέδριον, δήσαντες τὸν Ἰησοῦν ἀπήνεγκαν καὶ παρέδωκαν τῷ Πιλάτῳ. 1 EN aterstond des morgens vroeg hielden de overpriesters tezamen raad met de ouderlingen en schriftgeleerden en den gehelen Raad; en Jezus gebonden hebbende, brachten zij Hem heen en 1gaven Hem baan Pilatus over.
a Ps. 2:2. Matth. 27:1. Luk. 22:66; 23:1. Joh. 18:28. verwijsteksten
1 De oorzaak waarom zij Hem aan Pilatus overleverden, zie Matth. 27:2. verwijsteksten
b Hand. 3:13. verwijsteksten
   
2 καὶ ἐπηρώτησεν αὐτὸν ὁ Πιλάτος, Σὺ εἶ ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων; ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτῷ, Σὺ λέγεις. 2 cEn Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende zeide tot hem: 2Gij zegt het.
c Matth. 27:11. Luk. 23:3. Joh. 18:33. verwijsteksten
2 Van deze wijze van spreken zie de aant. Matth. 26:25. verwijsteksten
   
3 καὶ κατηγόρουν αὐτοῦ οἱ ἀρχιερεῖς *πολλά· αὐτὸς δὲ οὐδὲν ἀπεκρίνατο.
* πολλά· αὐτὸς δὲ οὐδὲν ἀπεκρίνατο B-edd, Sc | πολλά St, B-edd, Elz, M
3 En de overpriesters beschuldigden Hem van vele zaken; maar Hij antwoordde niets.
4 ὁ δὲ Πιλάτος πάλιν ἐπηρώτησεν αὐτόν, λέγων, Οὐκ ἀποκρίνῃ οὐδέν; ἴδε, πόσα σου καταμαρτυροῦσιν. 4 dEn Pilatus vraagde Hem wederom, zeggende: Antwoordt Gij niets? Zie hoevele zaken zij tegen U getuigen.
d Matth. 27:13. Joh. 19:10. verwijsteksten
   
5 ὁ δὲ Ἰησοῦς οὐκέτι οὐδὲν ἀπεκρίθη, ὥστε θαυμάζειν τὸν Πιλάτον. 5 En Jezus heeft 3niets meer geantwoord, zodat Pilatus zich verwonderde.
3 Gr. niet meer iets. De reden van dit zwijgen zie Matth. 27:14. verwijsteksten
   
6 Κατὰ δὲ ἑορτὴν ἀπέλυεν αὐτοῖς ἕνα δέσμιον, ὅνπερ ᾐτοῦντο. 6 eEn 4op het feest liet hij hun één gevangene los, wien zij ook begeerden.
e Matth. 27:15. Luk. 23:17. Joh. 18:39. verwijsteksten
4 Of: op elk feest, namelijk van pascha. Zie Joh. 18:39. verwijsteksten
   
7 ἦν δὲ ὁ λεγόμενος Βαραββᾶς μετὰ τῶν συστασιαστῶν δεδεμένος, οἵτινες ἐν τῇ στάσει φόνον πεποιήκεισαν. 7 fEn er was een, genaamd Barábbas, gevangen met andere medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had.
f Matth. 27:16. Luk. 23:19. Joh. 18:40. verwijsteksten
   
8 καὶ ἀναβοήσας ὁ ὄχλος ἤρξατο αἰτεῖσθαι καθὼς ἀεὶ ἐποίει αὐτοῖς. 8 En de schare riep uit en begon te begeren dat hij deed 5gelijk hij hun altijd gedaan had.
5 Namelijk dat hij hun een gevangene losliet.
   
9 ὁ δὲ Πιλάτος ἀπεκρίθη αὐτοῖς, λέγων, Θέλετε ἀπολύσω ὑμῖν τὸν βασιλέα τῶν Ἰουδαίων; 9 En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij dat ik u den Koning der Joden loslaat?
10 (ἐγίνωσκε γὰρ ὅτι διὰ φθόνον παραδεδώκεισαν αὐτὸν οἱ ἀρχιερεῖς.) 10 (Want hij wist dat Hem de overpriesters door nijd overgeleverd hadden.)
11 οἱ δὲ ἀρχιερεῖς ἀνέσεισαν τὸν ὄχλον, ἵνα μᾶλλον τὸν Βαραββᾶν ἀπολύσῃ αὐτοῖς. 11 gMaar de overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Barábbas zou loslaten.
g Matth. 27:20. Luk. 23:18. Joh. 18:40. Hand. 3:14. verwijsteksten
   
12 ὁ δὲ Πιλάτος ἀποκριθεὶς πάλιν εἶπεν αὐτοῖς, Τί οὖν θέλετε ποιήσω ὃν λέγετε βασιλέα τῶν Ἰουδαίων; 12 En Pilatus antwoordende zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan dat ik met Hem doen zal, Dien gij een Koning der Joden noemt?
13 οἱ δὲ πάλιν ἔκραξαν, Σταύρωσον αὐτόν. 13 En zij riepen wederom: Kruis Hem.
14 ὁ δὲ Πιλάτος ἔλεγεν αὐτοῖς, Τί γὰρ κακὸν ἐποίησεν; οἱ δὲ περισσοτέρως ἔκραξαν, Σταύρωσον αὐτόν. 14 Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem.
15 ὁ δὲ Πιλάτος βουλόμενος τῷ ὄχλῳ τὸ ἱκανὸν ποιῆσαι, ἀπέλυσεν αὐτοῖς τὸν Βαραββᾶν· καὶ παρέδωκε τὸν Ἰησοῦν, φραγελλώσας, ἵνα σταυρωθῇ. 15 hPilatus nu, willende de schare genoegdoen, heeft hun Barábbas losgelaten, en 6gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden.
h Matth. 27:26. Joh. 19:1. verwijsteksten
6 Namelijk aan den hoofdman en de krijgsknechten.
  
Jezus bespot en weggeleid
16 Οἱ δὲ στρατιῶται ἀπήγαγον αὐτὸν ἔσω τῆς αὐλῆς, ὅ ἐστι πραιτώριον, καὶ συγκαλοῦσιν ὅλην τὴν σπεῖραν. 16 iEn de krijgsknechten leidden Hem binnen in de zaal, welke is 7het rechthuis, en riepen de ganse bende tezamen;
i Matth. 27:27. Joh. 19:2. verwijsteksten
7 Gr. praitorion, waarmede uitgedrukt wordt het Latijnse woord praetorium; hetwelk betekent de plaats waar de Romeinse stadhouders woonden en hun vierschaar hielden.
   
17 καὶ ἐνδύουσιν αὐτὸν πορφύραν, καὶ περιτιθέασιν αὐτῷ πλέξαντες ἀκάνθινον στέφανον, 17 En 8deden Hem een purperen mantel aan, en een doornenkroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op;
8 Gr. bekleedden Hem met purper, dat is, met een purperen mantel. Zie hiervan breder de aant. op Matth. 27:28. verwijsteksten
   
18 καὶ ἤρξαντο ἀσπάζεσθαι αὐτόν, Χαῖρε, βασιλεῦ τῶν Ἰουδαίων· 18 En begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden.
19 καὶ ἔτυπτον αὐτοῦ τὴν κεφαλὴν καλάμῳ, καὶ ἐνέπτυον αὐτῷ, καὶ τιθέντες τὰ γόνατα προσεκύνουν αὐτῷ. 19 En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, en bespogen Hem, en vallende op de knieën 9aanbaden Hem.
9 Spotswijze Hem erende, gelijk de heidenen met ernst plachten hun koningen te eren.
   
20 καὶ ὅτε ἐνέπαιξαν αὐτῷ, ἐξέδυσαν αὐτὸν τὴν πορφύραν, καὶ ἐνέδυσαν αὐτὸν τὰ ἱμάτια τὰ ἴδια. Καὶ ἐξάγουσιν αὐτὸν ἵνα σταυρώσωσιν αὐτόν. 20 En als zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den purperen mantel af en deden Hem Zijn eigen klederen aan en leidden Hem uit om Hem te kruisigen.
21 καὶ ἀγγαρεύουσι παράγοντά τινα Σίμωνα Κυρηναῖον, ἐρχόμενον ἀπ’ ἀγροῦ, τὸν πατέρα Ἀλεξάνδρου καὶ Ῥούφου, ἵνα ἄρῃ τὸν σταυρὸν αὐτοῦ. 21 kEn zij dwongen enen Simon van Cyréne, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van 10Alexander en Rufus, dat hij 11Zijn kruis droeg.
k Matth. 27:32. Luk. 23:26. verwijsteksten
10 De namen van dezen worden hier uitgedrukt omdat zij daarna in de kerke Gods vermaarde lieden zijn geweest, van welke schijnt ook gewag gemaakt te worden Rom. 16:13. verwijsteksten
11 Namelijk van Christus. De oorzaak zie de aant. op Matth. 27:32. verwijsteksten
  
Golgotha
22 καὶ φέρουσιν αὐτὸν ἐπὶ Γολγοθᾶ τόπον, ὅ ἐστι μεθερμηνευόμενον, κρανίου τόπος. 22 lEn zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, 12Hoofdschedelplaats.
l Matth. 27:33. Luk. 23:33. Joh. 19:17. verwijsteksten
12 Zie Matth. 27:33. verwijsteksten
   
23 καὶ ἐδίδουν αὐτῷ πιεῖν ἐσμυρνισμένον οἶνον· ὁ δὲ οὐκ ἔλαβε. 23 En zij gaven Hem 13gemirreden wijn te drinken; maar Hij nam dien niet.
13 Hiervan zie Matth. 27:34. verwijsteksten
   
24 καὶ σταυρώσαντες αὐτόν, διεμέριζον τὰ ἱμάτια αὐτοῦ, βάλλοντες κλῆρον ἐπ’ αὐτά, τίς τί ἄρῃ. 24 mEn als zij Hem gekruisigd hadden, nverdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou.
m Matth. 27:35. Luk. 23:34. Joh. 19:23. verwijsteksten
n Ps. 22:19. verwijsteksten
   
25 ἦν δὲ ὥρα τρίτη, καὶ ἐσταύρωσαν αὐτόν. 25 En het was 14de derde ure, en zij kruisigden Hem.
14 Deze uren moeten naar der Joden wijze gerekend worden, van den opgang der zon tot den nedergang. Zie Matth. 20:3. Joh. 11:9. En alzo pascha toen kwam omtrent den tijd dat de dagen en nachten even lang zijn, zo komt de derde ure overeen met onze negende, de zesde met onze twaalfde, en de negende met onze derde na den middag. Johannes zegt, Joh. 19:14, dat het was omtrent de zesde ure als hij Hem voorbracht. Hoe dit overeenkomt zie de aant. aldaar. verwijsteksten
   
26 καὶ ἦν ἡ ἐπιγραφὴ τῆς αἰτίας αὐτοῦ ἐπιγεγραμμένη, Ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων. 26 oEn het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN.
o Matth. 27:37. Luk. 23:38. Joh. 19:19. verwijsteksten
   
27 καὶ σὺν αὐτῷ σταυροῦσι δύο λῃστάς, ἕνα ἐκ δεξιῶν καὶ ἕνα ἐξ εὐωνύμων αὐτοῦ. 27 En zij kruisigden met Hem twee 15moordenaars, een aan Zijn rechter- en een aan Zijn linkerzijde.
15 Of: straatschenders.
   
28 καὶ ἐπληρώθη ἡ γραφὴ ἡ λέγουσα, Καὶ μετὰ ἀνόμων ἐλογίσθη. 28 pEn de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigen gerekend.
p Jes. 53:12. Luk. 22:37. verwijsteksten
   
29 καὶ οἱ παραπορευόμενοι ἐβλασφήμουν αὐτόν, κινοῦντες τὰς κεφαλὰς αὐτῶν, καὶ λέγοντες, Οὐά, ὁ καταλύων τὸν ναόν, καὶ ἐν τρισὶν ἡμέραις οἰκοδομῶν, 29 qEn die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha, rGij Die den tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt,
q Ps. 22:8; 69:21; 109:25. Matth. 27:39. Luk. 23:35. verwijsteksten
r Joh. 2:19. verwijsteksten
   
30 σῶσον σεαυτόν, καὶ κατάβα ἀπὸ τοῦ σταυροῦ. 30 Behoud Uzelven en kom af van het kruis.
31 ὁμοίως δὲ καὶ οἱ ἀρχιερεῖς ἐμπαίζοντες πρὸς ἀλλήλους μετὰ τῶν γραμματέων ἔλεγον, Ἄλλους ἔσωσεν, ἑαυτὸν οὐ δύναται σῶσαι. 31 En insgelijks ook de overpriesters met de schriftgeleerden zeiden tot elkander, al spottende: Hij heeft anderen verlost; 16Zichzelven kan Hij niet verlossen.
16 Anders: kan Hij Zichzelven niet behouden?
   
32 ὁ Χριστὸς ὁ βασιλεὺς τοῦ Ἰσραὴλ καταβάτω νῦν ἀπὸ τοῦ σταυροῦ, ἵνα ἴδωμεν καὶ πιστεύσωμεν. καὶ οἱ συνεσταυρωμένοι αὐτῷ ὠνείδιζον αὐτόν. 32 De Christus, de Koning Israëls, kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen. Ook 17die met Hem gekruist waren, smaadden Hem.
17 Namelijk een van dezelve. Zie Matth. 27:44. Luk. 23:39. verwijsteksten
   
33 Γενομένης δὲ ὥρας ἕκτης, σκότος ἐγένετο ἐφ’ ὅλην τὴν γῆν ἕως ὥρας ἐννάτης. 33 sEn als de zesde ure gekomen was, werd er 18duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.
s Matth. 27:45. Luk. 23:44. verwijsteksten
18 Van deze duisternis zie Matth. 27:45, gelijk ook van al het volgende. verwijsteksten
   
34 καὶ τῇ ὥρᾳ τῇ ἐννάτῃ ἐβόησεν ὁ Ἰησοῦς φωνῇ μεγάλῃ, λέγων, Ἐλωΐ, Ἐλωΐ, λαμμᾶ σαβαχθανί; ὅ ἐστι μεθερμηνευόμενον, Ὁ Θεός μου, ὁ Θεός μου, εἰς τί με ἐγκατέλιπες; 34 En te negender ure riep Jezus met grote stem, zeggende: tELOÏ, ELOÏ, LAMMA SABACHTHANI? Hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?
t Ps. 22:2. Matth. 27:46. verwijsteksten
   
35 καί τινες τῶν παρεστηκότων ἀκούσαντες ἔλεγον, Ἰδού, Ἠλίαν φωνεῖ. 35 En sommigen van die daarbij stonden, dit horende, zeiden: Zie, Hij roept Elía.
36 δραμὼν δὲ εἷς, καὶ γεμίσας σπόγγον ὄξους, περιθείς τε καλάμῳ, ἐπότιζεν αὐτόν, λέγων, Ἄφετε, ἴδωμεν εἰ ἔρχεται Ἠλίας καθελεῖν αὐτόν. 36 vEn er liep een en vulde een spons met edik, en 19stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil; laat ons zien of Elía komt om Hem af te nemen.
v Ps. 69:22. Joh. 19:29. verwijsteksten
19 Of: legde ze om.
   
37 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀφεὶς φωνὴν μεγάλην ἐξέπνευσε. 37 En Jezus een grote stem van Zich gegeven hebbende, gaf den geest.
38 καὶ τὸ καταπέτασμα τοῦ ναοῦ ἐσχίσθη εἰς δύο ἀπὸ ἄνωθεν ἕως κάτω. 38 xEn 20het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden.
x 2 Kron. 3:14. Matth. 27:51. Luk. 23:45. verwijsteksten
20 Zie hiervan Matth. 27:51. verwijsteksten
   
39 ἰδὼν δὲ ὁ κεντυρίων ὁ παρεστηκὼς ἐξ ἐναντίας αὐτοῦ ὅτι οὕτω κράξας ἐξέπνευσεν, εἶπεν, Ἀληθῶς ὁ ἄνθρωπος οὗτος Υἱὸς ἦν Θεοῦ. 39 yEn de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende dat Hij 21alzo roepende den geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon.
y Matth. 27:54. Luk. 23:47. verwijsteksten
21 Namelijk met zulke sterke stem, Hebr. 5:7, en dat Hij daarop zo terstond gestorven was. En daarbij ziende de wonderen die daarop geschiedden, gelijk verhaald wordt Matth. 27:54. verwijsteksten
   
40 ἦσαν δὲ καὶ γυναῖκες ἀπὸ μακρόθεν θεωροῦσαι, ἐν αἷς ἦν καὶ Μαρία ἡ Μαγδαληνή, καὶ Μαρία ἡ τοῦ Ἰακώβου τοῦ μικροῦ καὶ Ἰωσῆ μήτηρ, καὶ Σαλώμη, 40 zEn er waren ook vrouwen avan verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en 22Maria, de moeder van Jakobus 23den kleine en van Joses, en 24Salome;
z Matth. 27:55. Luk. 23:49. verwijsteksten
a Ps. 38:12. verwijsteksten
22 De huisvrouw van Alfeüs. Zie Matth. 10:3; 27:56. verwijsteksten
23 Dat is, den jongere, die alzo toegenaamd werd tot onderscheid van een anderen Jakobus, die Zebedeüs’ zoon was; of van zijn oom, den broeder van Alfeüs, gelijk sommigen menen.
24 Deze is geweest de huisvrouw van Zebedeüs, gelijk blijkt uit deze plaats, vergeleken met Matth. 27:56. verwijsteksten
   
41 αἳ καί, ὅτε ἦν ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ, ἠκολούθουν αὐτῷ, καὶ διηκόνουν αὐτῷ, καὶ ἄλλαι πολλαὶ αἱ συναναβᾶσαι αὐτῷ εἰς Ἱεροσόλυμα. 41 Welke ook, toen Hij in Galiléa was, Hem waren gevolgd en bHem gediend hadden; en vele andere vrouwen, die met Hem naar Jeruzalem opgekomen waren.
b Luk. 8:2, 3. verwijsteksten
  
De begrafenis
42 Καὶ ἤδη ὀψίας γενομένης, ἐπεὶ ἦν Παρασκευή, ὅ ἐστι προσάββατον, 42 cEn als het nu 25avond was geworden, dewijl het 26de voorbereiding was, welke is de voorsabbat,
c Matth. 27:57. Luk. 23:50. Joh. 19:38. verwijsteksten
25 Namelijk op den dag voor den sabbat.
26 Namelijk van het pascha, hetwelk de Joden voor die keer hadden uitgesteld tot op den sabbat. De redenen hiervan worden verhaald in de aant. op Matth. 26:20. verwijsteksten
   
43 ἦλθεν Ἰωσὴφ ὁ ἀπὸ Ἀριμαθαίας, εὐσχήμων βουλευτής, ὃς καὶ αὐτὸς ἦν προσδεχόμενος τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ· τολμήσας εἰσῆλθε πρὸς Πιλάτον, καὶ ᾐτήσατο τὸ σῶμα τοῦ Ἰησοῦ. 43 Kwam Jozef, die van Arimathéa was, een eerlijk raadsheer, die ook zelf 27het Koninkrijk Gods was verwachtende, en zich verstoutende, ging hij in tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus.
27 Namelijk dat door den Messias zou opgericht worden, Luk. 2:25, 38. verwijsteksten
   
44 ὁ δὲ Πιλάτος ἐθαύμασεν εἰ ἤδη τέθνηκε· καὶ προσκαλεσάμενος τὸν κεντυρίωνα, ἐπηρώτησεν αὐτὸν εἰ πάλαι ἀπέθανε. 44 En Pilatus verwonderde zich 28dat Hij alrede gestorven was; en den hoofdman over honderd tot zich geroepen hebbende, vraagde hem of Hij lang gestorven was.
28 Gr. of, of: indien.
   
45 καὶ γνοὺς ἀπὸ τοῦ κεντυρίωνος, ἐδωρήσατο τὸ σῶμα τῷ Ἰωσήφ. 45 En als hij het van den hoofdman over honderd verstaan had, schonk hij Jozef het lichaam.
46 καὶ ἀγοράσας σινδόνα, καὶ καθελὼν αὐτόν, ἐνείλησε τῇ σινδόνι, καὶ κατέθηκεν αὐτὸν ἐν μνημείῳ, ὃ ἦν λελατομημένον ἐκ πέτρας· καὶ προσεκύλισε λίθον ἐπὶ τὴν θύραν τοῦ μνημείου. 46 En hij kocht fijn lijnwaad, en Hem afgenomen hebbende, wond Hem in dat fijne lijnwaad, en dlegde Hem in een graf, hetwelk 29uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs.
d Matth. 12:40; 26:12; 27:60. Luk. 23:53. verwijsteksten
29 Dat is, uitgehouwen in een steenrots, gelijk staat Matth. 27:60. verwijsteksten
   
47 ἡ δὲ Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ καὶ Μαρία Ἰωσῆ ἐθεώρουν ποῦ τίθεται. 47 En 30Maria Magdaléna en Maria, de moeder van Joses, aanschouwden waar Hij gelegd werd.
30 Zie het voorgaande 40ste vers.

Einde Markus 15