Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Markus 12 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Markus 12

 De boze wijngaardeniers
1 Καὶ ἤρξατο αὐτοῖς ἐν παραβολαῖς λέγειν, Ἀμπελῶνα ἐφύτευσεν ἄνθρωπος, καὶ περιέθηκε φραγμόν, καὶ ὤρυξεν ὑπολήνιον, καὶ ᾠκοδόμησε πύργον, καὶ ἐξέδοτο αὐτὸν γεωργοῖς, καὶ ἀπεδήμησε. 1 ENa Hij begon door gelijkenissen tot hen te zeggen: Een mens bplantte een wijngaard, en zette een tuin daarom, en groef een wijnpersbak, en bouwde een toren, en verhuurde dien aan de landlieden, en reisde buitenslands. a Matth. 21:33. Luk. 20:9. b Ps. 80:9. Jes. 5:1. Jer. 2:21; 12:10. verwijsteksten
2 καὶ ἀπέστειλε πρὸς τοὺς γεωργοὺς τῷ καιρῷ δοῦλον, ἵνα παρὰ τῶν γεωργῶν λάβῃ ἀπὸ τοῦ καρποῦ τοῦ ἀμπελῶνος. 2 En als de tijd was, zond hij een dienstknecht tot de landlieden, opdat hij van de landlieden ontving van de vrucht des wijngaards.
3 οἱ δὲ λαβόντες αὐτὸν ἔδειραν, καὶ ἀπέστειλαν κενόν. 3 Maar zij namen en sloegen hem, en zonden hem ledig heen.
4 καὶ πάλιν ἀπέστειλε πρὸς αὐτοὺς ἄλλον δοῦλον· κἀκεῖνον λιθοβολήσαντες ἐκεφαλαίωσαν, καὶ ἀπέστειλαν ἠτιμωμένον. 4 En hij zond wederom een anderen dienstknecht tot hen, en dien stenigden zij en wondden hem het hoofd, en zonden hem heen, schandelijk behandeld zijnde.
5 καὶ πάλιν ἄλλον ἀπέστειλε· κἀκεῖνον ἀπέκτειναν· καὶ πολλοὺς ἄλλους, τοὺς μὲν δέροντες, τοὺς δὲ ἀποκτείνοντες. 5 En wederom zond hij een anderen, en dien doodden zij; en vele anderen, waarvan zij sommigen sloegen en sommigen doodden.
6 ἔτι οὖν ἕνα υἱὸν ἔχων ἀγαπητὸν αὐτοῦ, ἀπέστειλε καὶ αὐτὸν πρὸς αὐτοὺς ἔσχατον, λέγων ὅτι Ἐντραπήσονται τὸν υἱόν μου. 6 Als hij dan nog één zoon had, die hem lief was, zo heeft hij ook dien ten laatste tot hen gezonden, zeggende: Zij zullen immers mijn zoon ontzien.
7 ἐκεῖνοι δὲ οἱ γεωργοὶ εἶπον πρὸς ἑαυτοὺς ὅτι Οὗτός ἐστιν ὁ κληρονόμος· δεῦτε, ἀποκτείνωμεν αὐτόν, καὶ ἡμῶν ἔσται ἡ κληρονομία. 7 Maar die landlieden zeiden onder elkander: cDeze is de erfgenaam; dkomt, laat ons hem doden, en de erfenis zal onze zijn. c Ps. 2:8. d Gen. 37:18. Matth. 26:3. Joh. 11:53. verwijsteksten
8 καὶ λαβόντες αὐτὸν ἀπέκτειναν, καὶ ἐξέβαλον ἔξω τοῦ ἀμπελῶνος. 8 En zij namen en doodden hem, en wierpen hem uit buiten den wijngaard.
9 τί οὖν ποιήσει ὁ κύριος τοῦ ἀμπελῶνος; ἐλεύσεται καὶ ἀπολέσει τοὺς γεωργούς, καὶ δώσει τὸν ἀμπελῶνα ἄλλοις. 9 Wat zal dan de heer des wijngaards doen? Hij zal komen en de landlieden verderven en den wijngaard aan anderen geven.
10 οὐδὲ τὴν γραφὴν ταύτην ἀνέγνωτε, Λίθον ὃν ἀπεδοκίμασαν οἱ οἰκοδομοῦντες, οὗτος ἐγενήθη εἰς κεφαλὴν γωνίας· 10 Hebt gij ook deze Schrift niet gelezen: De eSteen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; e Ps. 118:22. Jes. 28:16. Matth. 21:42. Luk. 20:17. Hand. 4:11. Rom. 9:33. 1 Petr. 2:6. verwijsteksten
11 παρὰ Κυρίου ἐγένετο αὕτη, καὶ ἔστι θαυμαστὴ ἐν ὀφθαλμοῖς ἡμῶν; 11 Van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?
12 καὶ ἐζήτουν αὐτὸν κρατῆσαι, καὶ ἐφοβήθησαν τὸν ὄχλον· ἔγνωσαν γὰρ ὅτι πρὸς αὐτοὺς τὴν παραβολὴν εἶπε· καὶ ἀφέντες αὐτὸν ἀπῆλθον. 12 En zij zochten Hem te vangen, maar zij vreesden de schare; want zij verstonden dat Hij die gelijkenis op hen sprak; en zij verlieten Hem en gingen weg.
  
De belasting aan den keizer
13 Καὶ ἀποστέλλουσι πρὸς αὐτόν τινας τῶν Φαρισαίων καὶ τῶν Ἡρωδιανῶν, ἵνα αὐτὸν ἀγρεύσωσι λόγῳ. 13 fEn zij zonden tot Hem enigen der farizeeën en der herodianen, opdat zij Hem in Zijn rede vangen zouden. f Matth. 22:15. Luk. 20:20. verwijsteksten
14 οἱ δὲ ἐλθόντες λέγουσιν αὐτῷ, Διδάσκαλε, οἴδαμεν ὅτι ἀληθὴς εἶ, καὶ οὐ μέλει σοι περὶ οὐδενός· οὐ γὰρ βλέπεις εἰς πρόσωπον ἀνθρώπων, ἀλλ’ ἐπ’ ἀληθείας τὴν ὁδὸν τοῦ Θεοῦ διδάσκεις· ἔξεστι κῆνσον Καίσαρι δοῦναι ἢ οὔ; δῶμεν, ἢ μὴ δῶμεν; 14 Dezen nu kwamen en zeiden tot Hem: Meester, wij weten dat Gij waarachtig zijt en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan, maar Gij leert den weg Gods in der waarheid. Is het geoorloofd den keizer schatting te geven of niet? Zullen wij geven of niet geven?
15 ὁ δὲ εἰδὼς αὐτῶν τὴν ὑπόκρισιν εἶπεν αὐτοῖς, Τί με πειράζετε; φέρετέ μοι δηνάριον, ἵνα ἴδω. 15 En Hij wetende hun geveinsdheid, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij? Brengt Mij een penning, dat Ik hem zie.
16 οἱ δὲ ἤνεγκαν. καὶ λέγει αὐτοῖς, Τίνος ἡ εἰκὼν αὕτη καὶ ἡ ἐπιγραφή; οἱ δὲ εἶπον αὐτῷ, Καίσαρος. 16 En zij brachten een. En Hij zeide tot hen: Wiens is dit beeld en het opschrift? En zij zeiden tot Hem: Des keizers.
17 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Ἀπόδοτε τὰ Καίσαρος Καίσαρι, καὶ τὰ τοῦ Θεοῦ τῷ Θεῷ. καὶ ἐθαύμασαν ἐπ’ αὐτῷ. 17 En Jezus antwoordende zeide tot hen: gGeeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. En zij verwonderden zich over Hem. g Matth. 17:25; 22:21. Rom. 13:7. verwijsteksten
  
De sadduceeën en de opstanding
18 Καὶ ἔρχονται Σαδδουκαῖοι πρὸς αὐτόν, οἵτινες λέγουσιν ἀνάστασιν μὴ εἶναι· καὶ ἐπηρώτησαν αὐτόν, λέγοντες, 18 hEn de sadduceeën kwamen tot Hem, welke zeggen dat er geen opstanding is, en vraagden Hem, zeggende: h Matth. 22:23. Luk. 20:27. Hand. 23:8. verwijsteksten
19 Διδάσκαλε, Μωσῆς ἔγραψεν ἡμῖν, ὅτι ἐάν τινος ἀδελφὸς ἀποθάνῃ, καὶ καταλίπῃ γυναῖκα, καὶ τέκνα μὴ ἀφῇ, ἵνα λάβῃ ὁ ἀδελφὸς αὐτοῦ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, καὶ ἐξαναστήσῃ σπέρμα τῷ ἀδελφῷ αὐτοῦ· 19 iMeester, Mozes heeft ons geschreven: Indien iemands broeder sterft en een vrouw achterlaat en geen kinderen nalaat, dat zijn broeder deszelfs vrouw nemen zal en zijn broeder zaad verwekken. i Deut. 25:5, 6. verwijsteksten
20 *ἑπτὰ οὖν ἀδελφοὶ ἦσαν· καὶ ὁ πρῶτος ἔλαβε γυναῖκα, καὶ ἀποθνήσκων οὐκ ἀφῆκε σπέρμα·
* ἑπτὰ οὖν B-edd, Elz, Sc | ἑπτὰ St, B-edd, M
20 Er waren nu zeven broeders; en de eerste nam een vrouw, en stervende liet geen zaad na.
21 καὶ ὁ δεύτερος ἔλαβεν αὐτήν, καὶ ἀπέθανε, καὶ οὐδὲ αὐτὸς ἀφῆκε σπέρμα· καὶ ὁ τρίτος ὡσαύτως. 21 De tweede nam haar ook, en is gestorven, en ook deze liet geen zaad na; en de derde desgelijks.
22 καὶ ἔλαβον αὐτὴν οἱ ἑπτά, καὶ οὐκ ἀφῆκαν σπέρμα. ἐσχάτη πάντων ἀπέθανε καὶ ἡ γυνή. 22 En al de zeven namen dezelve, en lieten geen zaad na; de laatste van allen is ook de vrouw gestorven.
23 ἐν τῇ οὖν ἀναστάσει, ὅταν ἀναστῶσι, τίνος αὐτῶν ἔσται γυνή; οἱ γὰρ ἑπτὰ ἔσχον αὐτὴν γυναῖκα. 23 In de opstanding dan, wanneer zij zullen opgestaan zijn, wiens vrouw zal zij van dezen zijn? Want die zeven hebben haar tot een vrouw gehad.
24 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Οὐ διὰ τοῦτο πλανᾶσθε, μὴ εἰδότες τὰς γραφάς, μηδὲ τὴν δύναμιν τοῦ Θεοῦ; 24 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Dwaalt gij niet, daarom dat gij de Schriften niet weet, noch de kracht Gods?
25 ὅταν γὰρ ἐκ νεκρῶν ἀναστῶσιν, οὔτε γαμοῦσιν, οὔτε γαμίσκονται, ἀλλ’ εἰσὶν ὡς ἄγγελοι οἱ ἐν τοῖς οὐρανοῖς. 25 Want als zij uit de doden zullen opgestaan zijn, zo trouwen zij niet, noch worden ten huwelijk gegeven; maar zij zijn kgelijk engelen, die in de hemelen zijn. k Matth. 22:30. 1 Joh. 3:2. verwijsteksten
26 περὶ δὲ τῶν νεκρῶν, ὅτι ἐγείρονται, οὐκ ἀνέγνωτε ἐν τῇ βίβλῳ Μωσέως, ἐπὶ τῆς βάτου, ὡς εἶπεν αὐτῷ ὁ Θεός, λέγων, Ἐγὼ ὁ Θεὸς Ἀβραάμ, καὶ ὁ Θεὸς Ἰσαάκ, καὶ ὁ Θεὸς Ἰακώβ; 26 Doch aangaande de doden, dat zij opgewekt zullen worden, hebt gij niet gelezen in het boek van Mozes, hoe God in het doornbos tot hem gesproken heeft, zeggende: lIk ben de God Abrahams en de God Izaks en de God Jakobs? l Ex. 3:6. Matth. 22:31, 32. Hand. 7:32. Hebr. 11:16. verwijsteksten
27 οὐκ ἔστιν ὁ Θεὸς νεκρῶν, ἀλλὰ Θεὸς ζώντων· ὑμεῖς οὖν πολὺ πλανᾶσθε. 27 God is niet een God der doden, maar een God der levenden. Gij dwaalt dan zeer.
  
Het eerste gebod
28 Καὶ προσελθὼν εἷς τῶν γραμματέων, ἀκούσας αὐτῶν συζητούντων, εἰδὼς ὅτι καλῶς αὐτοῖς ἀπεκρίθη, ἐπηρώτησεν αὐτόν, Ποία ἐστὶ πρώτη πασῶν ἐντολή; 28 mEn een der schriftgeleerden horende dat zij tezamen in woorden waren, en wetende dat Hij hun wel geantwoord had, kwam tot Hem en vraagde Hem: Welk is het eerste gebod van alle? m Matth. 22:34. Luk. 10:25. verwijsteksten
29 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀπεκρίθη αὐτῷ ὅτι Πρώτη πασῶν τῶν ἐντολῶν, Ἄκουε, Ἰσραήλ· Κύριος ὁ Θεὸς ἡμῶν, Κύριος εἷς ἐστί· 29 En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: nHoor, Israël, de Heere onze God is een enig Heere. n Deut. 6:4; 10:12. Luk. 10:27. verwijsteksten
30 καὶ ἀγαπήσεις Κύριον τὸν Θεόν σου ἐξ ὅλης τῆς καρδίας σου, καὶ ἐξ ὅλης τῆς ψυχῆς σου, καὶ ἐξ ὅλης τῆς διανοίας σου, καὶ ἐξ ὅλης τῆς ἰσχύος σου. αὕτη πρώτη ἐντολή. 30 En gij zult den Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod.
31 καὶ δευτέρα ὁμοία αὕτη, Ἀγαπήσεις τὸν πλησίον σου ὡς σεαυτόν. μείζων τούτων ἄλλη ἐντολὴ οὐκ ἔστι. 31 En het tweede, aan dit gelijk, is dit: oGij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod groter dan deze. o Lev. 19:18. Matth. 22:39. Rom. 13:9. Gal. 5:14. Jak. 2:8. verwijsteksten
32 καὶ εἶπεν αὐτῷ ὁ γραμματεύς, Καλῶς, διδάσκαλε, ἐπ’ ἀληθείας εἶπας ὅτι εἷς ἐστι Θεός, καὶ οὐκ ἔστιν ἄλλος πλὴν αὐτοῦ. 32 En de schriftgeleerde zeide tot Hem: Meester, Gij hebt wel in der waarheid gezegd dat er een enig God is, en er is geen ander dan Hij.
33 καὶ τὸ ἀγαπᾷν αὐτὸν ἐξ ὅλης τῆς καρδίας, καὶ ἐξ ὅλης τῆς συνέσεως, καὶ ἐξ ὅλης τῆς ψυχῆς, καὶ ἐξ ὅλης τῆς ἰσχύος, καὶ τὸ ἀγαπᾷν τὸν πλησίον ὡς ἑαυτόν, πλεῖόν ἐστι πάντων τῶν ὁλοκαυτωμάτων καὶ τῶν θυσιῶν. 33 En Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het verstand en uit geheel de ziel en uit geheel de kracht, en den naaste lief te hebben als zichzelven, is meer dan al de brandoffers en de slachtoffers.
34 καὶ ὁ Ἰησοῦς ἰδὼν αὐτὸν ὅτι νουνεχῶς ἀπεκρίθη, εἶπεν αὐτῷ, Οὐ μακρὰν εἶ ἀπὸ τῆς βασιλείας τοῦ Θεοῦ. καὶ οὐδεὶς οὐκέτι ἐτόλμα αὐτὸν ἐπερωτῆσαι. 34 En Jezus ziende dat hij verstandiglijk geantwoord had, zeide tot hem: Gij zijt niet ver van het Koninkrijk Gods. En niemand durfde Hem meer vragen.
  
Christus Davids Zoon en Heere
35 Καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς ἔλεγε, διδάσκων ἐν τῷ ἱερῷ, Πῶς λέγουσιν οἱ γραμματεῖς ὅτι ὁ Χριστὸς Υἱός ἐστι Δαβίδ; 35 pEn Jezus antwoordde en zeide, lerende in den tempel: Hoe zeggen de schriftgeleerden dat de Christus een Zoon van David is? p Matth. 22:41. Luk. 20:41. verwijsteksten
36 αὐτὸς γὰρ Δαβὶδ εἶπεν ἐν τῷ Πνεύματι τῷ Ἁγίῳ, Εἶπεν ὁ Κύριος τῷ Κυρίῳ μου, Κάθου ἐκ δεξιῶν μου, ἕως ἂν θῶ τοὺς ἐχθρούς σου ὑποπόδιον τῶν ποδῶν σου. 36 Want qDavid zelf heeft door den Heiligen Geest gezegd: De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. q Ps. 110:1. Hand. 2:34. 1 Kor. 15:25. Hebr. 1:13; 10:13. verwijsteksten
37 Αὐτὸς οὖν Δαβὶδ λέγει αὐτὸν Κύριον· καὶ πόθεν Υἱὸς αὐτοῦ ἐστι; καὶ ὁ πολὺς ὄχλος ἤκουεν αὐτοῦ ἡδέως. 37 David dan zelf noemt Hem zijn Heere, en hoe is Hij zijn Zoon? En de menigte der schare hoorde Hem gaarne.
  
Geveinsdheid der schriftgeleerden
38 Καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς ἐν τῇ διδαχῇ αὐτοῦ, Βλέπετε ἀπὸ τῶν γραμματέων, τῶν θελόντων ἐν στολαῖς περιπατεῖν, καὶ ἀσπασμοὺς ἐν ταῖς ἀγοραῖς, 38 rEn Hij zeide tot hen in Zijn leer: Wacht u voor de schriftgeleerden, die daar gaarne willen wandelen in lange klederen en gegroet zijn op de markten, r Matth. 23:5, 6. Luk. 11:43; 20:46. verwijsteksten
39 καὶ πρωτοκαθεδρίας ἐν ταῖς συναγωγαῖς, καὶ πρωτοκλισίας ἐν τοῖς δείπνοις· 39 En de voorgestoelten hebben in de synagogen en de vooraanzittingen in de maaltijden;
40 οἱ κατεσθίοντες τὰς οἰκίας τῶν χηρῶν, καὶ προφάσει μακρὰ προσευχόμενοι· οὗτοι λήψονται περισσότερον κρίμα. 40 sWelke de huizen der weduwen opeten, en dat onder den schijn van lang te bidden. Dezen zullen zwaarder oordeel ontvangen. s Matth. 23:14. Luk. 20:47. 2 Tim. 3:6. Tit. 1:11. verwijsteksten
  
De penningskens der weduwe
41 Καὶ καθίσας ὁ Ἰησοῦς κατέναντι τοῦ γαζοφυλακίου ἐθεώρει πῶς ὁ ὄχλος βάλλει χαλκὸν εἰς τὸ γαζοφυλάκιον· καὶ πολλοὶ πλούσιοι ἔβαλλον πολλά. 41 tEn Jezus gezeten zijnde tegenover vde schatkist, zag hoe de schare geld wierp in de schatkist; en vele rijken wierpen veel daarin. t Luk. 21:1. v 2 Kon. 12:9. verwijsteksten
42 καὶ ἐλθοῦσα μία χήρα πτωχὴ ἔβαλε λεπτὰ δύο, ὅ ἐστι κοδράντης. 42 En er kwam een arme weduwe; die wierp twee kleine penningskens daarin, hetwelk is een oord.
43 καὶ προσκαλεσάμενος τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, λέγει αὐτοῖς, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι ἡ χήρα αὕτη ἡ πτωχὴ πλεῖον πάντων βέβληκε τῶν βαλόντων εἰς τὸ γαζοφυλάκιον· 43 En Jezus Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat xdeze arme weduwe meer ingeworpen heeft dan allen die in de schatkist geworpen hebben. x 2 Kor. 8:12. verwijsteksten
44 πάντες γὰρ ἐκ τοῦ περισσεύοντος αὐτοῖς ἔβαλον· αὕτη δὲ ἐκ τῆς ὑστερήσεως αὐτῆς πάντα ὅσα εἶχεν ἔβαλεν, ὅλον τὸν βίον αὐτῆς. 44 Want zij allen hebben van hun overvloed daarin geworpen; maar deze heeft van haar gebrek, al wat zij had, daarin geworpen, haar gansen leeftocht.

Einde Markus 12