Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus geneest een geraakte of lamme, en bewijst dat Hij macht heeft om de zonden te vergeven. 9 Beroept Mattheüs, en eet met de tollenaars. 14 Verdedigt Zijn discipelen, dat zij niet vasten. 20 Geneest een vrouw van het bloedvloeien. 23 Verwekt het gestorven dochtertje van een overste. 27 Maakt twee blinden ziende. 32 Werpt een stommen duivel uit. 35 Predikt, en geneest vele zieken. 36 Vermaant te bidden om arbeiders in den oogst. |
| | De genezing van een geraakte |
1 Καὶ ἐμβὰς εἰς τὸ πλοῖον διεπέρασε καὶ ἦλθεν εἰς τὴν ἰδίαν πόλιν. καὶ ἰδού, προσέφερον αὐτῷ παραλυτικὸν ἐπὶ κλίνης βεβλημένον· | | 1 EN in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in 1Zijn stad. aEn zie, zij brachten tot Hem een 2geraakte, op een bed liggende. |
| 1 Namelijk Kapernaüm, waar Hij Zijn woonplaats genomen had. Zie Matth. 4:13. Mark. 2:1. |
| Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; Mark. 2:1 EN na sommige dagen is Hij wederom binnen Kapérnaüm gekomen; en het werd gehoord dat Hij in huis was. |
| a Mark. 2:3. Luk. 5:18. Hand. 9:33. |
| Mark. 2:3 En er kwamen sommigen tot Hem, brengende een geraakte, die van vier gedragen werd. Luk. 5:18 En zie, enige mannen brachten op een bed een mens die geraakt was, en zochten hem in te brengen en vóór Hem te leggen. Hand. 9:33 En aldaar vond hij een zeker mens, met name Enéas, die acht jaren te bed gelegen had, welke geraakt was. |
| 2 Of: lamme, gelijk Matth. 4:24. |
| Matth. 4:24 En Zijn gerucht ging vandaar uit in geheel Syrië; en zij brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten en pijnen bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en maanzieken en geraakten; en Hij genas dezelve. |
| | |
2 καὶ ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς τὴν πίστιν αὐτῶν εἶπε τῷ παραλυτικῷ, Θάρσει, τέκνον· ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι σου. | | 2 En Jezus 3hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, 4zijt welgemoed, uw zonden zijn u vergeven. |
| 3 Namelijk zo van den geraakte, als van degenen die hem brachten. |
| 4 Of: vertrouw. |
| | |
3 καὶ ἰδού, τινὲς τῶν γραμματέων εἶπον ἐν ἑαυτοῖς, Οὗτος βλασφημεῖ. | | 3 En zie, sommigen der schriftgeleerden zeiden in zichzelven: bDeze 5lastert God. |
| b Ps. 32:5. Jes. 43:25. |
| Ps. 32:5 Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE. En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. Jes. 43:25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. |
| 5 Namelijk God, Zichzelven toeschrijvende hetgeen God alleen toekomt. Het Griekse woord betekent eigenlijk iemands goeden naam kwetsen, schenden of beschadigen. Zie Jes. 43:25; 44:22. |
| Jes. 43:25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. Jes. 44:22 Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost. |
| | |
4 καὶ ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς τὰς ἐνθυμήσεις αὐτῶν εἶπεν, Ἱνατί ὑμεῖς ἐνθυμεῖσθε πονηρὰ ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν; | | 4 En Jezus 6ziende hun gedachten, zeide: Waarom overdenkt gij kwaad in uw harten? |
| 6 Dat is, bekennende de overlegging van hun gemoed. |
| | |
5 τί γάρ ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν, Ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι· ἢ εἰπεῖν, Ἔγειραι καὶ περιπάτει; | | 5 Want wat is 7lichter, te zeggen: De zonden zijn u vergeven; of te zeggen: Sta op en wandel? |
| 7 Want deze beide zijn even zwaar, en eigen werken van God. |
| | |
6 ἵνα δὲ εἰδῆτε, ὅτι ἐξουσίαν ἔχει ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐπὶ τῆς γῆς ἀφιέναι ἁμαρτίας (τότε λέγει τῷ παραλυτικῷ), Ἐγερθεὶς ἆρόν σου τὴν κλίνην, καὶ ὕπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου. | | 6 Doch opdat gij moogt weten dat de 8Zoon des mensen 9macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op en ga heen naar uw huis. |
| 8 Zo noemt Christus Zichzelven, omdat Hij de Zone Gods zijnde, ook waarachtig Mens is uit de mensen en onder dien titel beloofd was, Dan. 7:13, alsook omdat Hij in een nederigen staat was onder de mensen, Ez. 1:26. Filipp. 2:7, 8. |
| Dan. 7:13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. Ez. 1:26 En boven het uitspansel hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens mensen, daar bovenop zijnde. Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. |
| 9 Namelijk omdat Hij in één Persoon ook waarachtig God is, Hand. 20:28. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. |
| | |
7 καὶ ἐγερθεὶς ἀπῆλθεν εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ. | | 7 En hij opgestaan zijnde, 10ging heen naar zijn huis. |
| 10 Namelijk zijn bed op zich genomen hebbende; gelijk Mark. 2:12. Luk. 5:25 te zien is. |
| Mark. 2:12 En terstond stond hij op, en het beddeken opgenomen hebbende, ging hij uit in aller tegenwoordigheid; zodat zij zich allen ontzetten, en verheerlijkten God, zeggende: Wij hebben nooit zulks gezien. Luk. 5:25 En hij terstond voor hen opstaande, en opgenomen hebbende hetgeen waar hij op gelegen had, ging heen naar zijn huis, God verheerlijkende. |
| | |
8 ἰδόντες δὲ οἱ ὄχλοι ἐθαύμασαν, καὶ ἐδόξασαν τὸν Θεόν, τὸν δόντα ἐξουσίαν τοιαύτην τοῖς ἀνθρώποις. | | 8 De scharen nu dat ziende, hebben zich verwonderd en God verheerlijkt, Die zodanige macht den mensen gegeven had. |
| | De roeping van Matthéüs |
9 Καὶ παράγων ὁ Ἰησοῦς ἐκεῖθεν εἶδεν ἄνθρωπον καθήμενον ἐπὶ τὸ τελώνιον, Ματθαῖον λεγόμενον, καὶ λέγει αὐτῷ, Ἀκολούθει μοι. καὶ ἀναστὰς ἠκολούθησεν αὐτῷ. | | 9 cEn Jezus vandaar voortgaande, zag een mens in 11het tolhuis zitten, genaamd 12Matthéüs, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. |
| c Mark. 2:14. Luk. 5:27. |
| Mark. 2:14 En voorbijgaande zag Hij Levi, den zoon van Alféüs, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. Luk. 5:27 En na dezen ging Hij uit, en zag een tollenaar, met name Levi, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. |
| 11 Namelijk om den tol te ontvangen. Want hij was een tollenaar, Matth. 10:3. |
| Matth. 10:3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; |
| 12 En was ook genaamd Levi, zie Mark. 2:14. Luk. 5:27, en is dezelfde die dit Evangelie geschreven heeft. |
| Mark. 2:14 En voorbijgaande zag Hij Levi, den zoon van Alféüs, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. Luk. 5:27 En na dezen ging Hij uit, en zag een tollenaar, met name Levi, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. |
| | |
10 Καὶ ἐγένετο αὐτοῦ ἀνακειμένου ἐν τῇ οἰκίᾳ, καὶ ἰδού, πολλοὶ τελῶναι καὶ ἁμαρτωλοὶ ἐλθόντες συνανέκειντο τῷ Ἰησοῦ καὶ τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ. | | 10 En het geschiedde als Hij in het huis van Matthéüs 13aanzat, zie, vele tollenaars en 14zondaars kwamen en zaten mede aan, met Jezus en Zijn discipelen. |
| 13 Van de manier van aanzitten aan de tafel zie Joh. 13:23. |
| Joh. 13:23 En een van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot van Jezus, welken Jezus liefhad. |
| 14 Dat is, metgezellen der tollenaars, die van de Joden voor grote zondaren gehouden werden, of in openbare zonden leefden. |
| | |
11 καὶ ἰδόντες οἱ Φαρισαῖοι εἶπον τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Διατί μετὰ τῶν τελωνῶν καὶ ἁμαρτωλῶν ἐσθίει ὁ διδάσκαλος ὑμῶν; | | 11 En de farizeeën dat ziende, zeiden tot Zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren en zondaren? |
12 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀκούσας εἶπεν αὐτοῖς, Οὐ χρείαν ἔχουσιν οἱ ἰσχύοντες ἰατροῦ, ἀλλ’ οἱ κακῶς ἔχοντες. | | 12 Maar Jezus zulks horende, zeide tot hen: Die 15gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die 16ziek zijn. |
| 15 Gr. sterk, kloek. |
| 16 Gr. die kwalijk te pas of kwalijk gesteld zijn. |
| | |
13 πορευθέντες δὲ μάθετε τί ἐστιν, Ἔλεον θέλω, καὶ οὐ θυσίαν· οὐ γὰρ ἦλθον καλέσαι δικαίους, ἀλλ’ ἁμαρτωλοὺς εἰς μετάνοιαν. | | 13 Doch gaat heen en leert wat het is: dIk wil barmhartigheid, en 17niet offerande; ewant Ik ben niet gekomen om te roepen 18rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. |
| d Hos. 6:6. Micha 6:8. Matth. 12:7. |
| Hos. 6:6 Want Ik heb lust tot weldadigheid en niet tot offer, en tot de kennis Gods meer dan tot brandoffers. Micha 6:8 Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is; en wat eist de HEERE van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uw God? Matth. 12:7 Doch zo gij geweten hadt wat het is: Ik wil barmhartigheid en niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben. |
| 17 Dat is, Ik wil, dat is, Ik heb meer welgevallen aan de werken der barmhartigheid, waaronder ook de vlijt om iemand te bekeren voornamelijk begrepen wordt, dan aan offerande. |
| e Mark. 2:17. Luk. 5:32; 19:10. 1 Tim. 1:15. |
| Mark. 2:17 En Jezus dat horende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Luk. 5:32 Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering. Luk. 19:10 Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. 1 Tim. 1:15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. |
| 18 Omdat er zodanigen geen zijn, hoewel de farizeeën zich lieten voorstaan dat zij zodanigen waren, Luk. 18:9. |
| Luk. 18:9 En Hij zeide ook tot sommigen die bij zichzelven vertrouwden dat zij rechtvaardig waren en de anderen niets achtten, deze gelijkenis: |
| | Het vasten |
14 Τότε προσέρχονται αὐτῷ οἱ μαθηταὶ Ἰωάννου, λέγοντες, Διατί ἡμεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι νηστεύομεν πολλά, οἱ δὲ μαθηταί σου οὐ νηστεύουσι; | | 14 fToen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? |
| f Mark. 2:18. Luk. 5:33. |
| Mark. 2:18 En de discipelen van Johannes en van de farizeeën vastten; en zij kwamen en zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes en van de farizeeën, en Uw discipelen vasten niet? Luk. 5:33 En zij zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikmaals en doen gebeden, desgelijks ook de discipelen der farizeeën, maar de Uwe eten en drinken? |
| | |
15 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Μὴ δύνανται οἱ υἱοὶ τοῦ νυμφῶνος πενθεῖν, ἐφ’ ὅσον μετ’ αὐτῶν ἐστιν ὁ νυμφίος; ἐλεύσονται δὲ ἡμέραι ὅταν ἀπαρθῇ ἀπ’ αὐτῶν ὁ νυμφίος, καὶ τότε νηστεύσουσιν. | | 15 En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook gde 19bruiloftskinderen treuren, zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en dan zullen zij vasten. |
| g 2 Kor. 11:2. |
| 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. |
| 19 Gr. de zonen, dat is, kinderen der bruiloftskamer, die men noemt speelgenoten. Zie Richt. 14:11. Dezen worden genaamd vrienden des bruidegoms, Joh. 3:29. |
| Richt. 14:11 En het geschiedde als zij hem zagen, zo namen zij dertig metgezellen die bij hem zouden zijn. Joh. 3:29 Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. |
| | |
16 οὐδεὶς δὲ ἐπιβάλλει ἐπίβλημα ῥάκους ἀγνάφου ἐπὶ ἱματίῳ παλαιῷ· αἴρει γὰρ τὸ πλήρωμα αὐτοῦ ἀπὸ τοῦ ἱματίου, καὶ χεῖρον σχίσμα γίνεται. | | 16 Ook zet niemand 20een lap 21ongevold laken op een oud kleed; want deszelfs 22aangezette lap 23scheurt af van het kleed, en er wordt een ergere scheur. |
| 20 Christus wil met deze gelijkenissen te kennen geven, dat Zijn discipelen nog al te teer en zwak waren. |
| 21 Of: onbereid, nieuw, ongesleten; gelijk Luk. 5:36. |
| Luk. 5:36 En Hij zeide ook tot hen een gelijkenis: Niemand zet een lap van een nieuw kleed op een oud kleed; anders zo scheurt ook dat nieuwe het oude, en de lap van het nieuwe komt met het oude niet overeen. |
| 22 Gr. vervulsel. |
| 23 Of: scheurt iets af, gelijk Mark. 2:21. Namelijk het nieuwe van het oude; dat is, scheurt den aangezetten lap af. |
| Mark. 2:21 En niemand naait een lap ongevold laken op een oud kleed; anders scheurt deszelfs nieuwe aangenaaide lap iets af van het oude kleed, en er wordt een ergere scheur. |
| | |
17 οὐδὲ βάλλουσιν οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς παλαιούς· εἰ δὲ μήγε, ῥήγνυνται οἱ ἀσκοί, καὶ ὁ οἶνος ἐκχεῖται, καὶ οἱ ἀσκοὶ ἀπολοῦνται· ἀλλὰ βάλλουσιν οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς καινούς, καὶ ἀμφότερα συντηροῦνται. | | 17 hEn men doet geen nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders 24zo bersten de lederen zakken, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar men doet nieuwen wijn in nieuwe lederen zakken, en beide tezamen worden behouden. |
| h Mark. 2:22. |
| Mark. 2:22 En niemand doet nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders doet de nieuwe wijn de lederen zakken bersten, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar nieuwen wijn moet men in nieuwe lederen zakken doen. |
| 24 Of: scheuren. |
| | Het dochtertje van Jaïrus. De bloedvloeiende vrouw |
18 Ταῦτα αὐτοῦ λαλοῦντος αὐτοῖς, ἰδού, *ἄρχων ἐλθὼν προσεκύνει αὐτῷ, λέγων ὅτι Ἡ θυγάτηρ μου ἄρτι ἐτελεύτησεν· ἀλλὰ ἐλθὼν ἐπίθες τὴν χεῖρά σου ἐπ’ αὐτήν, καὶ ζήσεται. * ἄρχων St, B-edd, Elz | ἄρχων τις B-edd | ἄρχων εἷς Sc, M | | 18 Als Hij deze dingen tot hen sprak, izie, een 25overste kwam en aanbad Hem, zeggende: Mijn dochter is nu terstond gestorven, doch kom en leg Uw hand op haar, en zij zal 26leven. |
| i Mark. 5:22. Luk. 8:41. |
| Mark. 5:22 En zie, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten, Luk. 8:41 En zie, er kwam een man wiens naam was Jaïrus, en hij was een overste der synagoge; en hij viel aan de voeten van Jezus, en bad Hem dat Hij in zijn huis wilde komen. |
| 25 Namelijk der synagoge, genaamd Jaïrus. Zie Mark. 5:22. Luk. 8:41. |
| Mark. 5:22 En zie, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten, Luk. 8:41 En zie, er kwam een man wiens naam was Jaïrus, en hij was een overste der synagoge; en hij viel aan de voeten van Jezus, en bad Hem dat Hij in zijn huis wilde komen. |
| 26 Dat is, weder levend worden. |
| | |
19 καὶ ἐγερθεὶς ὁ Ἰησοῦς ἠκολούθησεν αὐτῷ καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ. | | 19 En Jezus opgestaan zijnde, volgde hem, en Zijn discipelen. |
20 (καὶ ἰδού, γυνὴ αἱμορροοῦσα δώδεκα ἔτη, προσελθοῦσα ὄπισθεν, ἥψατο τοῦ κρασπέδου τοῦ ἱματίου αὐτοῦ. | | 20 (kEn zie, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem 27van achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan. |
| k Lev. 15:25. Mark. 5:25. Luk. 8:43. |
| Lev. 15:25 Wanneer ook een vrouw vele dagen buiten den tijd harer afzondering, van den vloed haars bloeds vloeien zal, of wanneer zij vloeien zal boven haar afzondering, zij zal al de dagen van den vloed harer onreinheid als in de dagen harer afzondering onrein zijn. Mark. 5:25 En een zekere vrouw die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had, Luk. 8:43 En een vrouw die twaalf jaren lang den vloed des bloeds gehad had, welke al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste gelegd had, en van niemand had kunnen genezen worden, |
| 27 Omdat zij haar ziekte niet durfde openbaren. |
| | |
21 ἔλεγε γὰρ ἐν ἑαυτῇ, Ἐὰν μόνον ἅψωμαι τοῦ ἱματίου αὐτοῦ, σωθήσομαι. | | 21 Want zij zeide in zichzelve: Indien ik alleenlijk 28Zijn kleed aanraak, zo zal ik 29gezond worden. |
| 28 Zij schreef deze kracht der gezondmaking aan het kleed niet toe, maar aan Jezus Christus Zelven, Die daar tegenwoordig was, als blijkt uit het volgende vers en uit Mark. 5:30. Luk. 8:46. Zie dergelijk Matth. 14:36. |
| Mark. 5:30 En terstond Jezus bekennende in Zichzelven de kracht die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare en zeide: Wie heeft Mijn klederen aangeraakt? Luk. 8:46 En Jezus zeide: Iemand heeft Mij aangeraakt; want Ik heb bekend dat kracht van Mij uitgegaan is. Matth. 14:36 En baden Hem dat zij alleenlijk den zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zovelen als Hem aanraakten, werden gezond. |
| 29 Gr. verlost, of behouden. |
| | |
22 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἐπιστραφεὶς καὶ ἰδὼν αὐτὴν εἶπε, Θάρσει, θύγατερ· ἡ πίστις σου σέσωκέ σε. καὶ ἐσώθη ἡ γυνὴ ἀπὸ τῆς ὥρας ἐκείνης.) | | 22 En Jezus Zich omkerende en haar ziende, zeide: lZijt welgemoed, dochter, uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.) |
| l Mark. 5:34. Luk. 8:48. |
| Mark. 5:34 En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede en zijt genezen van deze uw kwaal. Luk. 8:48 En Hij zeide tot haar: Dochter, zijt welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede. |
| | |
23 καὶ ἐλθὼν ὁ Ἰησοῦς εἰς τὴν οἰκίαν τοῦ ἄρχοντος, καὶ ἰδὼν τοὺς αὐλητὰς καὶ τὸν ὄχλον θορυβούμενον, | | 23 mEn als Jezus in het huis des oversten kwam en zag 30de pijpers en de woelende schare, |
| m Mark. 5:38. Luk. 8:51. |
| Mark. 5:38 En kwam in het huis van den overste der synagoge, en zag de beroerte en degenen die zeer weenden en huilden. Luk. 8:51 En als Hij in het huis kwam, liet Hij niemand inkomen dan Petrus en Jakobus en Johannes, en den vader en de moeder van het kind. |
| 30 Die met treurig fluiten de lieden tot wenen en klagen over de doden zochten te verwekken; welk gebruik de Joden aan de heidenen ontleend hadden. |
| | |
24 λέγει αὐτοῖς, Ἀναχωρεῖτε· οὐ γὰρ ἀπέθανε τὸ κοράσιον, ἀλλὰ καθεύδει. καὶ κατεγέλων αὐτοῦ. | | 24 Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is 31niet dood, maar nslaapt. En zij belachten Hem. |
| 31 Namelijk om dood te blijven, alzo Christus voorhad haar te verwekken. Anders wordt de dood gezegd geen dood, maar een slaap te zijn vanwege de algemene opstanding, Joh. 11:11. |
| Joh. 11:11 Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lázarus, onze vriend, slaapt; maar Ik ga heen om hem uit den slaap op te wekken. |
| n Joh. 11:11. |
| Joh. 11:11 Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lázarus, onze vriend, slaapt; maar Ik ga heen om hem uit den slaap op te wekken. |
| | |
25 ὅτε δὲ ἐξεβλήθη ὁ ὄχλος, εἰσελθὼν ἐκράτησε τῆς χειρὸς αὐτῆς, καὶ ἠγέρθη τὸ κοράσιον. | | 25 Als nu de schare uitgedreven was, ging Hij in en greep haar hand; en het dochtertje 32stond op. |
| 32 Gr. werd opgewekt, namelijk van den dood. |
| | |
26 καὶ ἐξῆλθεν ἡ φήμη αὕτη εἰς ὅλην τὴν γῆν ἐκείνην. | | 26 En dit gerucht ging uit door dat gehele land. |
| | De twee blinden |
27 Καὶ παράγοντι ἐκεῖθεν τῷ Ἰησοῦ, ἠκολούθησαν αὐτῷ δύο τυφλοί, κράζοντες καὶ λέγοντες, Ἐλέησον ἡμᾶς, Υἱὲ Δαβίδ. | | 27 En als Jezus vandaar voortging, zijn Hem twee blinden gevolgd, roepende en zeggende: Gij 33Zone Davids, ontferm U onzer! |
| 33 De Messias was voor een Zoon van David bekend, omdat Hij uit het geslacht Davids zou voortkomen, volgens de belofte aan David gedaan. Zie Matth. 1:1. |
| Matth. 1:1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham. |
| | |
28 ἐλθόντι δὲ εἰς τὴν οἰκίαν, προσῆλθον αὐτῷ οἱ τυφλοί, καὶ λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Πιστεύετε ὅτι δύναμαι τοῦτο ποιῆσαι; λέγουσιν αὐτῷ, Ναί, Κύριε. | | 28 En als Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden tot Hem. En Jezus zeide tot hen: Gelooft gij dat Ik dat doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja Heere. |
29 τότε ἥψατο τῶν ὀφθαλμῶν αὐτῶν, λέγων, Κατὰ τὴν πίστιν ὑμῶν γενηθήτω ὑμῖν. | | 29 Toen raakte Hij hun ogen aan, zeggende: U geschiede naar uw geloof. |
30 καὶ ἀνεῴχθησαν αὐτῶν οἱ ὀφθαλμοί· καὶ ἐνεβριμήσατο αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, λέγων, Ὁρᾶτε μηδεὶς γινωσκέτω. | | 30 En hun ogen zijn geopend geworden. oEn Jezus heeft hun 34zeer strengelijk verboden, zeggende: Ziet dat het niemand wete. |
| o Matth. 12:16. Luk. 5:14. |
| Matth. 12:16 En gebood hun scherpelijk dat zij Hem niet openbaar maken zouden; Luk. 5:14 En Hij gebood hem dat hij het niemand zeggen zou; maar ga heen, zeide Hij, vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, gelijk Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
| 34 Gr. gedreigd met ernstige beweging des gemoeds. |
| | |
31 οἱ δὲ ἐξελθόντες διεφήμισαν αὐτὸν ἐν ὅλῃ τῇ γῇ ἐκείνῃ. | | 31 pMaar zij uitgegaan zijnde, hebben Hem ruchtbaar gemaakt door dat gehele land. |
| p Mark. 7:36. |
| Mark. 7:36 En Hij gebood hunlieden dat zij het niemand zeggen zouden; maar wat Hij hun ook gebood, zo verkondigden zij het des te meer. |
| | De stomme bezetene |
32 Αὐτῶν δὲ ἐξερχομένων, ἰδού, προσήνεγκαν αὐτῷ ἄνθρωπον κωφὸν δαιμονιζόμενον. | | 32 qAls dezen nu uitgingen, zie, zo brachten zij tot Hem een mens die 35stom en van den duivel bezeten was. |
| q Matth. 12:22. Luk. 11:14. |
| Matth. 12:22 Toen werd tot Hem gebracht een van den duivel bezeten, die blind en stom was; en Hij genas hem, alzo dat de blinde en stomme beide sprak en zag. Luk. 11:14 En Hij wierp een duivel uit, en die was stom. En het geschiedde als de duivel uitgevaren was, dat de stomme sprak; en de scharen verwonderden zich. |
| 35 Dien de duivel, waarvan hij bezeten was, de spraak benomen had. |
| | |
33 καὶ ἐκβληθέντος τοῦ δαιμονίου, ἐλάλησεν ὁ κωφός· καὶ ἐθαύμασαν οἱ ὄχλοι, *λέγοντες, Οὐδέποτε ἐφάνη οὕτως ἐν τῷ Ἰσραήλ. * λέγοντες B, Sc, M | λέγοντες ὅτι St, Elz | | 33 En als de duivel uitgeworpen was, sprak de stomme. En de scharen verwonderden zich, zeggende: Er is nooit 36desgelijks in Israël gezien. |
| 36 Gr. alzo. |
| | |
34 οἱ δὲ Φαρισαῖοι ἔλεγον, Ἐν τῷ ἄρχοντι τῶν δαιμονίων ἐκβάλλει τὰ δαιμόνια. | | 34 Maar de farizeeën zeiden: rHij werpt de duivelen uit door den 37overste der duivelen. |
| r Matth. 12:24. Mark. 3:22. Luk. 11:15. |
| Matth. 12:24 Maar de farizeeën dit gehoord hebbende, zeiden: Deze werpt de duivelen niet uit dan door Beëlzebul, den overste der duivelen. Mark. 3:22 En de schriftgeleerden, die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: Hij heeft Beëlzebul, en door den overste der duivelen werpt Hij de duivelen uit. Luk. 11:15 Maar sommigen van hen zeiden: Hij werpt de duivelen uit door Beëlzebul, den overste der duivelen. |
| 37 Deze wordt Matth. 10:25; 12:27 Beëlzebul genaamd. Want ook onder de onreine geesten is een die over de anderen heerschappij heeft. Zie Matth. 25:41. |
| Matth. 10:25 Het zij den discipel genoeg dat hij worde gelijk zijn meester, en de dienstknecht gelijk zijn heer. Indien zij den Heere des huizes Beëlzebul hebben geheten, hoeveel te meer Zijn huisgenoten! Matth. 12:27 En indien Ik door Beëlzebul de duivelen uitwerp, door wien werpen ze dan uw zonen uit? Daarom zullen die uw rechters zijn. Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. |
| | De oogst is groot |
35 Καὶ περιῆγεν ὁ Ἰησοῦς τὰς πόλεις πάσας καὶ τὰς κώμας, διδάσκων ἐν ταῖς συναγωγαῖς αὐτῶν, καὶ κηρύσσων τὸ εὐαγγέλιον τῆς βασιλείας, καὶ θεραπεύων πᾶσαν νόσον καὶ πᾶσαν μαλακίαν ἐν τῷ λαῷ. | | 35 sEn Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende 38alle ziekten en alle kwalen onder het volk. |
| s Mark. 6:6. Luk. 13:22. |
| Mark. 6:6 En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof, en omging de vlekken daar rondom, lerende. Luk. 13:22 En Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, lerende, en richtende Zijn reis naar Jeruzalem. |
| 38 Dat is, allerlei. Zie Matth. 4:23. |
| Matth. 4:23 En Jezus omging geheel Galiléa, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk. |
| | |
36 ἰδὼν δὲ τοὺς ὄχλους, ἐσπλαγχνίσθη περὶ αὐτῶν, ὅτι ἦσαν ἐκλελυμένοι καὶ ἐρριμμένοι ὡσεὶ πρόβατα μὴ ἔχοντα ποιμένα. | | 36 tEn Hij de scharen ziende, werd 39innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij 40vermoeid en verstrooid waren, vgelijk schapen die geen herder hebben. |
| t Mark. 6:34. |
| Mark. 6:34 En Jezus uitgaande zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming bewogen over hen; want zij waren als schapen die geen herder hebben; en Hij begon hun vele dingen te leren. |
| 39 Gr. werd in Zijn ingewanden beroerd. |
| 40 Gr. los en ontbonden. |
| v Jer. 23:1. Ez. 34:2. |
| Jer. 23:1 WEE den herders die de schapen Mijner weide ombrengen en verstrooien, spreekt de HEERE. Ez. 34:2 Mensenkind, profeteer tegen de herders Israëls, profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herders Israëls die zichzelven weiden; zullen niet de herders de schapen weiden? |
| | |
37 τότε λέγει τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Ὁ μὲν θερισμὸς πολύς, οἱ δὲ ἐργάται ὀλίγοι· | | 37 Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: xDe oogst is wel 41groot, maar de arbeiders zijn weinige; |
| x Luk. 10:2. Joh. 4:35. |
| Luk. 10:2 Hij zeide dan tot hen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige; daarom, bidt den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote. Joh. 4:35 Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden en dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten. |
| 41 Gr. veel. |
| | |
38 δεήθητε οὖν τοῦ Κυρίου τοῦ θερισμοῦ, ὅπως ἐκβάλῃ ἐργάτας εἰς τὸν θερισμὸν αὐτοῦ. | | 38 yBidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst 42uitstote. |
| y 2 Thess. 3:1. |
| 2 Thess. 3:1 VOORTS, broeders, bidt voor ons, opdat het Woord des Heeren zijn loop hebbe, en verheerlijkt worde, gelijk ook bij u; |
| 42 Gr. uitwerpe, dat is, uitzende, hen door de kracht Zijns Geestes gewillig en bekwaam gemaakt hebbende. |