Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Mattheüs 9 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Mattheüs 9

1 Christus geneest een geraakte of lamme, en bewijst dat Hij macht heeft om de zonden te vergeven. 9 Beroept Mattheüs, en eet met de tollenaars. 14 Verdedigt Zijn discipelen, dat zij niet vasten. 20 Geneest een vrouw van het bloedvloeien. 23 Verwekt het gestorven dochtertje van een overste. 27 Maakt twee blinden ziende. 32 Werpt een stommen duivel uit. 35 Predikt, en geneest vele zieken. 36 Vermaant te bidden om arbeiders in den oogst.
  
De genezing van een geraakte
1 Καὶ ἐμβὰς εἰς τὸ πλοῖον διεπέρασε καὶ ἦλθεν εἰς τὴν ἰδίαν πόλιν. καὶ ἰδού, προσέφερον αὐτῷ παραλυτικὸν ἐπὶ κλίνης βεβλημένον· 1 EN in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in 1Zijn stad. aEn zie, zij brachten tot Hem een 2geraakte, op een bed liggende.
1 Namelijk Kapernaüm, waar Hij Zijn woonplaats genomen had. Zie Matth. 4:13. Mark. 2:1. verwijsteksten
a Mark. 2:3. Luk. 5:18. Hand. 9:33. verwijsteksten
2 Of: lamme, gelijk Matth. 4:24. verwijsteksten
   
2 καὶ ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς τὴν πίστιν αὐτῶν εἶπε τῷ παραλυτικῷ, Θάρσει, τέκνον· ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι σου. 2 En Jezus 3hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, 4zijt welgemoed, uw zonden zijn u vergeven.
3 Namelijk zo van den geraakte, als van degenen die hem brachten.
4 Of: vertrouw.
   
3 καὶ ἰδού, τινὲς τῶν γραμματέων εἶπον ἐν ἑαυτοῖς, Οὗτος βλασφημεῖ. 3 En zie, sommigen der schriftgeleerden zeiden in zichzelven: bDeze 5lastert God.
b Ps. 32:5. Jes. 43:25. verwijsteksten
5 Namelijk God, Zichzelven toeschrijvende hetgeen God alleen toekomt. Het Griekse woord betekent eigenlijk iemands goeden naam kwetsen, schenden of beschadigen. Zie Jes. 43:25; 44:22. verwijsteksten
   
4 καὶ ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς τὰς ἐνθυμήσεις αὐτῶν εἶπεν, Ἱνατί ὑμεῖς ἐνθυμεῖσθε πονηρὰ ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν; 4 En Jezus 6ziende hun gedachten, zeide: Waarom overdenkt gij kwaad in uw harten?
6 Dat is, bekennende de overlegging van hun gemoed.
   
5 τί γάρ ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν, Ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι· ἢ εἰπεῖν, Ἔγειραι καὶ περιπάτει; 5 Want wat is 7lichter, te zeggen: De zonden zijn u vergeven; of te zeggen: Sta op en wandel?
7 Want deze beide zijn even zwaar, en eigen werken van God.
   
6 ἵνα δὲ εἰδῆτε, ὅτι ἐξουσίαν ἔχει ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐπὶ τῆς γῆς ἀφιέναι ἁμαρτίας (τότε λέγει τῷ παραλυτικῷ), Ἐγερθεὶς ἆρόν σου τὴν κλίνην, καὶ ὕπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου. 6 Doch opdat gij moogt weten dat de 8Zoon des mensen 9macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op en ga heen naar uw huis.
8 Zo noemt Christus Zichzelven, omdat Hij de Zone Gods zijnde, ook waarachtig Mens is uit de mensen en onder dien titel beloofd was, Dan. 7:13, alsook omdat Hij in een nederigen staat was onder de mensen, Ez. 1:26. Filipp. 2:7, 8. verwijsteksten
9 Namelijk omdat Hij in één Persoon ook waarachtig God is, Hand. 20:28. verwijsteksten
   
7 καὶ ἐγερθεὶς ἀπῆλθεν εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ. 7 En hij opgestaan zijnde, 10ging heen naar zijn huis.
10 Namelijk zijn bed op zich genomen hebbende; gelijk Mark. 2:12. Luk. 5:25 te zien is. verwijsteksten
   
8 ἰδόντες δὲ οἱ ὄχλοι ἐθαύμασαν, καὶ ἐδόξασαν τὸν Θεόν, τὸν δόντα ἐξουσίαν τοιαύτην τοῖς ἀνθρώποις. 8 De scharen nu dat ziende, hebben zich verwonderd en God verheerlijkt, Die zodanige macht den mensen gegeven had.
  
De roeping van Matthéüs
9 Καὶ παράγων ὁ Ἰησοῦς ἐκεῖθεν εἶδεν ἄνθρωπον καθήμενον ἐπὶ τὸ τελώνιον, Ματθαῖον λεγόμενον, καὶ λέγει αὐτῷ, Ἀκολούθει μοι. καὶ ἀναστὰς ἠκολούθησεν αὐτῷ. 9 cEn Jezus vandaar voortgaande, zag een mens in 11het tolhuis zitten, genaamd 12Matthéüs, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem.
c Mark. 2:14. Luk. 5:27. verwijsteksten
11 Namelijk om den tol te ontvangen. Want hij was een tollenaar, Matth. 10:3. verwijsteksten
12 En was ook genaamd Levi, zie Mark. 2:14. Luk. 5:27, en is dezelfde die dit Evangelie geschreven heeft. verwijsteksten
   
10 Καὶ ἐγένετο αὐτοῦ ἀνακειμένου ἐν τῇ οἰκίᾳ, καὶ ἰδού, πολλοὶ τελῶναι καὶ ἁμαρτωλοὶ ἐλθόντες συνανέκειντο τῷ Ἰησοῦ καὶ τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ. 10 En het geschiedde als Hij in het huis van Matthéüs 13aanzat, zie, vele tollenaars en 14zondaars kwamen en zaten mede aan, met Jezus en Zijn discipelen.
13 Van de manier van aanzitten aan de tafel zie Joh. 13:23. verwijsteksten
14 Dat is, metgezellen der tollenaars, die van de Joden voor grote zondaren gehouden werden, of in openbare zonden leefden.
   
11 καὶ ἰδόντες οἱ Φαρισαῖοι εἶπον τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Διατί μετὰ τῶν τελωνῶν καὶ ἁμαρτωλῶν ἐσθίει ὁ διδάσκαλος ὑμῶν; 11 En de farizeeën dat ziende, zeiden tot Zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren en zondaren?
12 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀκούσας εἶπεν αὐτοῖς, Οὐ χρείαν ἔχουσιν οἱ ἰσχύοντες ἰατροῦ, ἀλλ’ οἱ κακῶς ἔχοντες. 12 Maar Jezus zulks horende, zeide tot hen: Die 15gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die 16ziek zijn.
15 Gr. sterk, kloek.
16 Gr. die kwalijk te pas of kwalijk gesteld zijn.
   
13 πορευθέντες δὲ μάθετε τί ἐστιν, Ἔλεον θέλω, καὶ οὐ θυσίαν· οὐ γὰρ ἦλθον καλέσαι δικαίους, ἀλλ’ ἁμαρτωλοὺς εἰς μετάνοιαν. 13 Doch gaat heen en leert wat het is: dIk wil barmhartigheid, en 17niet offerande; ewant Ik ben niet gekomen om te roepen 18rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering.
d Hos. 6:6. Micha 6:8. Matth. 12:7. verwijsteksten
17 Dat is, Ik wil, dat is, Ik heb meer welgevallen aan de werken der barmhartigheid, waaronder ook de vlijt om iemand te bekeren voornamelijk begrepen wordt, dan aan offerande.
e Mark. 2:17. Luk. 5:32; 19:10. 1 Tim. 1:15. verwijsteksten
18 Omdat er zodanigen geen zijn, hoewel de farizeeën zich lieten voorstaan dat zij zodanigen waren, Luk. 18:9. verwijsteksten
  
Het vasten
14 Τότε προσέρχονται αὐτῷ οἱ μαθηταὶ Ἰωάννου, λέγοντες, Διατί ἡμεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι νηστεύομεν πολλά, οἱ δὲ μαθηταί σου οὐ νηστεύουσι; 14 fToen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet?
f Mark. 2:18. Luk. 5:33. verwijsteksten
   
15 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Μὴ δύνανται οἱ υἱοὶ τοῦ νυμφῶνος πενθεῖν, ἐφ’ ὅσον μετ’ αὐτῶν ἐστιν ὁ νυμφίος; ἐλεύσονται δὲ ἡμέραι ὅταν ἀπαρθῇ ἀπ’ αὐτῶν ὁ νυμφίος, καὶ τότε νηστεύσουσιν. 15 En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook gde 19bruiloftskinderen treuren, zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en dan zullen zij vasten.
g 2 Kor. 11:2. verwijsteksten
19 Gr. de zonen, dat is, kinderen der bruiloftskamer, die men noemt speelgenoten. Zie Richt. 14:11. Dezen worden genaamd vrienden des bruidegoms, Joh. 3:29. verwijsteksten
   
16 οὐδεὶς δὲ ἐπιβάλλει ἐπίβλημα ῥάκους ἀγνάφου ἐπὶ ἱματίῳ παλαιῷ· αἴρει γὰρ τὸ πλήρωμα αὐτοῦ ἀπὸ τοῦ ἱματίου, καὶ χεῖρον σχίσμα γίνεται. 16 Ook zet niemand 20een lap 21ongevold laken op een oud kleed; want deszelfs 22aangezette lap 23scheurt af van het kleed, en er wordt een ergere scheur.
20 Christus wil met deze gelijkenissen te kennen geven, dat Zijn discipelen nog al te teer en zwak waren.
21 Of: onbereid, nieuw, ongesleten; gelijk Luk. 5:36. verwijsteksten
22 Gr. vervulsel.
23 Of: scheurt iets af, gelijk Mark. 2:21. Namelijk het nieuwe van het oude; dat is, scheurt den aangezetten lap af. verwijsteksten
   
17 οὐδὲ βάλλουσιν οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς παλαιούς· εἰ δὲ μήγε, ῥήγνυνται οἱ ἀσκοί, καὶ ὁ οἶνος ἐκχεῖται, καὶ οἱ ἀσκοὶ ἀπολοῦνται· ἀλλὰ βάλλουσιν οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς καινούς, καὶ ἀμφότερα συντηροῦνται. 17 hEn men doet geen nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders 24zo bersten de lederen zakken, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar men doet nieuwen wijn in nieuwe lederen zakken, en beide tezamen worden behouden.
h Mark. 2:22. verwijsteksten
24 Of: scheuren.
  
Het dochtertje van Jaïrus. De bloedvloeiende vrouw
18 Ταῦτα αὐτοῦ λαλοῦντος αὐτοῖς, ἰδού, *ἄρχων ἐλθὼν προσεκύνει αὐτῷ, λέγων ὅτι Ἡ θυγάτηρ μου ἄρτι ἐτελεύτησεν· ἀλλὰ ἐλθὼν ἐπίθες τὴν χεῖρά σου ἐπ’ αὐτήν, καὶ ζήσεται.
* ἄρχων St, B-edd, Elz | ἄρχων τις B-edd | ἄρχων εἷς Sc, M
18 Als Hij deze dingen tot hen sprak, izie, een 25overste kwam en aanbad Hem, zeggende: Mijn dochter is nu terstond gestorven, doch kom en leg Uw hand op haar, en zij zal 26leven.
i Mark. 5:22. Luk. 8:41. verwijsteksten
25 Namelijk der synagoge, genaamd Jaïrus. Zie Mark. 5:22. Luk. 8:41. verwijsteksten
26 Dat is, weder levend worden.
   
19 καὶ ἐγερθεὶς ὁ Ἰησοῦς ἠκολούθησεν αὐτῷ καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ. 19 En Jezus opgestaan zijnde, volgde hem, en Zijn discipelen.
20 (καὶ ἰδού, γυνὴ αἱμορροοῦσα δώδεκα ἔτη, προσελθοῦσα ὄπισθεν, ἥψατο τοῦ κρασπέδου τοῦ ἱματίου αὐτοῦ. 20 (kEn zie, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem 27van achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan.
k Lev. 15:25. Mark. 5:25. Luk. 8:43. verwijsteksten
27 Omdat zij haar ziekte niet durfde openbaren.
   
21 ἔλεγε γὰρ ἐν ἑαυτῇ, Ἐὰν μόνον ἅψωμαι τοῦ ἱματίου αὐτοῦ, σωθήσομαι. 21 Want zij zeide in zichzelve: Indien ik alleenlijk 28Zijn kleed aanraak, zo zal ik 29gezond worden.
28 Zij schreef deze kracht der gezondmaking aan het kleed niet toe, maar aan Jezus Christus Zelven, Die daar tegenwoordig was, als blijkt uit het volgende vers en uit Mark. 5:30. Luk. 8:46. Zie dergelijk Matth. 14:36. verwijsteksten
29 Gr. verlost, of behouden.
   
22 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἐπιστραφεὶς καὶ ἰδὼν αὐτὴν εἶπε, Θάρσει, θύγατερ· ἡ πίστις σου σέσωκέ σε. καὶ ἐσώθη ἡ γυνὴ ἀπὸ τῆς ὥρας ἐκείνης.) 22 En Jezus Zich omkerende en haar ziende, zeide: lZijt welgemoed, dochter, uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.)
l Mark. 5:34. Luk. 8:48. verwijsteksten
   
23 καὶ ἐλθὼν ὁ Ἰησοῦς εἰς τὴν οἰκίαν τοῦ ἄρχοντος, καὶ ἰδὼν τοὺς αὐλητὰς καὶ τὸν ὄχλον θορυβούμενον, 23 mEn als Jezus in het huis des oversten kwam en zag 30de pijpers en de woelende schare,
m Mark. 5:38. Luk. 8:51. verwijsteksten
30 Die met treurig fluiten de lieden tot wenen en klagen over de doden zochten te verwekken; welk gebruik de Joden aan de heidenen ontleend hadden.
   
24 λέγει αὐτοῖς, Ἀναχωρεῖτε· οὐ γὰρ ἀπέθανε τὸ κοράσιον, ἀλλὰ καθεύδει. καὶ κατεγέλων αὐτοῦ. 24 Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is 31niet dood, maar nslaapt. En zij belachten Hem.
31 Namelijk om dood te blijven, alzo Christus voorhad haar te verwekken. Anders wordt de dood gezegd geen dood, maar een slaap te zijn vanwege de algemene opstanding, Joh. 11:11. verwijsteksten
n Joh. 11:11. verwijsteksten
   
25 ὅτε δὲ ἐξεβλήθη ὁ ὄχλος, εἰσελθὼν ἐκράτησε τῆς χειρὸς αὐτῆς, καὶ ἠγέρθη τὸ κοράσιον. 25 Als nu de schare uitgedreven was, ging Hij in en greep haar hand; en het dochtertje 32stond op.
32 Gr. werd opgewekt, namelijk van den dood.
   
26 καὶ ἐξῆλθεν ἡ φήμη αὕτη εἰς ὅλην τὴν γῆν ἐκείνην. 26 En dit gerucht ging uit door dat gehele land.
  
De twee blinden
27 Καὶ παράγοντι ἐκεῖθεν τῷ Ἰησοῦ, ἠκολούθησαν αὐτῷ δύο τυφλοί, κράζοντες καὶ λέγοντες, Ἐλέησον ἡμᾶς, Υἱὲ Δαβίδ. 27 En als Jezus vandaar voortging, zijn Hem twee blinden gevolgd, roepende en zeggende: Gij 33Zone Davids, ontferm U onzer!
33 De Messias was voor een Zoon van David bekend, omdat Hij uit het geslacht Davids zou voortkomen, volgens de belofte aan David gedaan. Zie Matth. 1:1. verwijsteksten
   
28 ἐλθόντι δὲ εἰς τὴν οἰκίαν, προσῆλθον αὐτῷ οἱ τυφλοί, καὶ λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Πιστεύετε ὅτι δύναμαι τοῦτο ποιῆσαι; λέγουσιν αὐτῷ, Ναί, Κύριε. 28 En als Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden tot Hem. En Jezus zeide tot hen: Gelooft gij dat Ik dat doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja Heere.
29 τότε ἥψατο τῶν ὀφθαλμῶν αὐτῶν, λέγων, Κατὰ τὴν πίστιν ὑμῶν γενηθήτω ὑμῖν. 29 Toen raakte Hij hun ogen aan, zeggende: U geschiede naar uw geloof.
30 καὶ ἀνεῴχθησαν αὐτῶν οἱ ὀφθαλμοί· καὶ ἐνεβριμήσατο αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, λέγων, Ὁρᾶτε μηδεὶς γινωσκέτω. 30 En hun ogen zijn geopend geworden. oEn Jezus heeft hun 34zeer strengelijk verboden, zeggende: Ziet dat het niemand wete.
o Matth. 12:16. Luk. 5:14. verwijsteksten
34 Gr. gedreigd met ernstige beweging des gemoeds.
   
31 οἱ δὲ ἐξελθόντες διεφήμισαν αὐτὸν ἐν ὅλῃ τῇ γῇ ἐκείνῃ. 31 pMaar zij uitgegaan zijnde, hebben Hem ruchtbaar gemaakt door dat gehele land.
p Mark. 7:36. verwijsteksten
  
De stomme bezetene
32 Αὐτῶν δὲ ἐξερχομένων, ἰδού, προσήνεγκαν αὐτῷ ἄνθρωπον κωφὸν δαιμονιζόμενον. 32 qAls dezen nu uitgingen, zie, zo brachten zij tot Hem een mens die 35stom en van den duivel bezeten was.
q Matth. 12:22. Luk. 11:14. verwijsteksten
35 Dien de duivel, waarvan hij bezeten was, de spraak benomen had.
   
33 καὶ ἐκβληθέντος τοῦ δαιμονίου, ἐλάλησεν ὁ κωφός· καὶ ἐθαύμασαν οἱ ὄχλοι, *λέγοντες, Οὐδέποτε ἐφάνη οὕτως ἐν τῷ Ἰσραήλ.
* λέγοντες B, Sc, M | λέγοντες ὅτι St, Elz
33 En als de duivel uitgeworpen was, sprak de stomme. En de scharen verwonderden zich, zeggende: Er is nooit 36desgelijks in Israël gezien.
36 Gr. alzo.
   
34 οἱ δὲ Φαρισαῖοι ἔλεγον, Ἐν τῷ ἄρχοντι τῶν δαιμονίων ἐκβάλλει τὰ δαιμόνια. 34 Maar de farizeeën zeiden: rHij werpt de duivelen uit door den 37overste der duivelen.
r Matth. 12:24. Mark. 3:22. Luk. 11:15. verwijsteksten
37 Deze wordt Matth. 10:25; 12:27 Beëlzebul genaamd. Want ook onder de onreine geesten is een die over de anderen heerschappij heeft. Zie Matth. 25:41. verwijsteksten
  
De oogst is groot
35 Καὶ περιῆγεν ὁ Ἰησοῦς τὰς πόλεις πάσας καὶ τὰς κώμας, διδάσκων ἐν ταῖς συναγωγαῖς αὐτῶν, καὶ κηρύσσων τὸ εὐαγγέλιον τῆς βασιλείας, καὶ θεραπεύων πᾶσαν νόσον καὶ πᾶσαν μαλακίαν ἐν τῷ λαῷ. 35 sEn Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende 38alle ziekten en alle kwalen onder het volk.
s Mark. 6:6. Luk. 13:22. verwijsteksten
38 Dat is, allerlei. Zie Matth. 4:23. verwijsteksten
   
36 ἰδὼν δὲ τοὺς ὄχλους, ἐσπλαγχνίσθη περὶ αὐτῶν, ὅτι ἦσαν ἐκλελυμένοι καὶ ἐρριμμένοι ὡσεὶ πρόβατα μὴ ἔχοντα ποιμένα. 36 tEn Hij de scharen ziende, werd 39innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij 40vermoeid en verstrooid waren, vgelijk schapen die geen herder hebben.
t Mark. 6:34. verwijsteksten
39 Gr. werd in Zijn ingewanden beroerd.
40 Gr. los en ontbonden.
v Jer. 23:1. Ez. 34:2. verwijsteksten
   
37 τότε λέγει τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Ὁ μὲν θερισμὸς πολύς, οἱ δὲ ἐργάται ὀλίγοι· 37 Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: xDe oogst is wel 41groot, maar de arbeiders zijn weinige;
x Luk. 10:2. Joh. 4:35. verwijsteksten
41 Gr. veel.
   
38 δεήθητε οὖν τοῦ Κυρίου τοῦ θερισμοῦ, ὅπως ἐκβάλῃ ἐργάτας εἰς τὸν θερισμὸν αὐτοῦ. 38 yBidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst 42uitstote.
y 2 Thess. 3:1. verwijsteksten
42 Gr. uitwerpe, dat is, uitzende, hen door de kracht Zijns Geestes gewillig en bekwaam gemaakt hebbende.

Einde Mattheüs 9