Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Het geven van aalmoezen |
1 Προσέχετε τὴν ἐλεημοσύνην ὑμῶν μὴ ποιεῖν ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, πρὸς τὸ θεαθῆναι αὐτοῖς· εἰ δὲ μήγε, μισθὸν οὐκ ἔχετε παρὰ τῷ Πατρὶ ὑμῶν τῷ ἐν τοῖς οὐρανοῖς. | | 1 HEBT acht dat gij uw aalmoes niet doet voor de mensen, om van hen gezien te worden; anders zo hebt gij geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is. |
2 Ὅταν οὖν ποιῇς ἐλεημοσύνην, μὴ σαλπίσῃς ἔμπροσθέν σου, ὥσπερ οἱ ὑποκριταὶ ποιοῦσιν ἐν ταῖς συναγωγαῖς καὶ ἐν ταῖς ῥύμαις, ὅπως δοξασθῶσιν ὑπὸ τῶν ἀνθρώπων· ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἀπέχουσι τὸν μισθὸν αὐτῶν. | | 2 aWanneer gij dan aalmoes doet, zo laat vóór u niet trompetten, gelijk de geveinsden in de synagogen en op de straten doen, opdat zij van de mensen geëerd mogen worden. Voorwaar zeg Ik u: Zij hebben hun loon weg. a Rom. 12:8. a Rom. 12:8 Hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid. |
3 σοῦ δὲ ποιοῦντος ἐλεημοσύνην, μὴ γνώτω ἡ ἀριστερά σου τί ποιεῖ ἡ δεξιά σου, | | 3 Maar als gij aalmoes doet, zo laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, |
4 ὅπως ᾖ σου ἡ ἐλεημοσύνη ἐν τῷ κρυπτῷ· καὶ ὁ Πατήρ σου ὁ βλέπων ἐν τῷ κρυπτῷ αὐτὸς ἀποδώσει σοι ἐν τῷ φανερῷ. | | 4 Opdat uw aalmoes in het verborgen zij; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, Die zal het u in het bopenbaar vergelden. b Luk. 14:14. b Luk. 14:14 En gij zult zalig zijn, omdat zij niet hebben om u te vergelden; want het zal u vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen. |
| | Het bidden |
5 Καὶ ὅταν προσεύχῃ, οὐκ ἔσῃ ὥσπερ οἱ ὑποκριταί, ὅτι φιλοῦσιν ἐν ταῖς συναγωγαῖς καὶ ἐν ταῖς γωνίαις τῶν πλατειῶν ἑστῶτες προσεύχεσθαι, ὅπως ἂν φανῶσι τοῖς ἀνθρώποις· ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι ἀπέχουσι τὸν μισθὸν αὐτῶν. | | 5 En wanneer gij bidt, zo zult gij niet zijn gelijk de geveinsden; want die plegen gaarne in de synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, opdat zij van de mensen mogen gezien worden. Voorwaar Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. |
6 σὺ δέ, ὅταν προσεύχῃ, εἴσελθε εἰς τὸ ταμιεῖόν σου, καὶ κλείσας τὴν θύραν σου, πρόσευξαι τῷ Πατρί σου τῷ ἐν τῷ κρυπτῷ· καὶ ὁ Πατήρ σου ὁ βλέπων ἐν τῷ κρυπτῷ ἀποδώσει σοι ἐν τῷ φανερῷ. | | 6 Maar gij, wanneer gij bidt, cga in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bid uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. c 2 Kon. 4:33. Hand. 10:4. c 2 Kon. 4:33 Zo ging hij in, en sloot de deur voor hen beiden toe, en bad tot den HEERE. Hand. 10:4 En hij de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: Wat is het, Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God. |
7 προσευχόμενοι δὲ μὴ βαττολογήσητε, ὥσπερ οἱ ἐθνικοί· δοκοῦσι γὰρ ὅτι ἐν τῇ πολυλογίᾳ αὐτῶν εἰσακουσθήσονται. | | 7 En als gij bidt, dzo gebruikt geen ijdel verhaal van woorden, gelijk de heidenen; want zij menen dat zij door hun veelheid van woorden zullen verhoord worden. d 1 Kon. 18:28. Jes. 1:15. d 1 Kon. 18:28 En zij riepen met luider stem en zij sneden zichzelven met messen en met priemen naar hun wijze, totdat zij bloed over zich uitstortten. Jes. 1:15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. |
8 μὴ οὖν ὁμοιωθῆτε αὐτοῖς· οἶδε γὰρ ὁ Πατὴρ ὑμῶν ὧν χρείαν ἔχετε, πρὸ τοῦ ὑμᾶς αἰτῆσαι αὐτόν. | | 8 Wordt dan hun niet gelijk; want uw Vader weet wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. |
| | Het gebed des Heeren |
9 οὕτως οὖν προσεύχεσθε ὑμεῖς· Πάτερ ἡμῶν ὁ ἐν τοῖς οὐρανοῖς, ἁγιασθήτω τὸ ὄνομά σου· | | 9 Gij dan, bidt aldus: eOnze Vader, Die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd. e Luk. 11:2. e Luk. 11:2 En Hij zeide tot hen: Wanneer gij bidt, zo zegt: Onze Vader, Die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde. |
10 ἐλθέτω ἡ βασιλεία σου· γενηθήτω τὸ θέλημά σου, ὡς ἐν οὐρανῷ, καὶ ἐπὶ τῆς γῆς· | | 10 Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde. |
11 τὸν ἄρτον ἡμῶν τὸν ἐπιούσιον δὸς ἡμῖν σήμερον· | | 11 Geef ons heden ons dagelijks brood. |
12 καὶ ἄφες ἡμῖν τὰ ὀφειλήματα ἡμῶν, ὡς καὶ ἡμεῖς ἀφίεμεν τοῖς ὀφειλέταις ἡμῶν· | | 12 En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. |
13 καὶ μὴ εἰσενέγκῃς ἡμᾶς εἰς πειρασμόν, ἀλλὰ ῥῦσαι ἡμᾶς ἀπὸ τοῦ πονηροῦ. ὅτι σοῦ ἐστιν ἡ βασιλεία καὶ ἡ δύναμις καὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας. ἀμήν. | | 13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den fboze. Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen. f Matth. 13:19. f Matth. 13:19 Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort en niet verstaat, zo komt de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene die bij den weg bezaaid is. |
14 ἐὰν γὰρ ἀφῆτε τοῖς ἀνθρώποις τὰ παραπτώματα αὐτῶν, ἀφήσει καὶ ὑμῖν ὁ Πατὴρ ὑμῶν ὁ οὐράνιος· | | 14 gWant indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. g Mark. 11:25. Kol. 3:13. g Mark. 11:25 En wanneer gij staat om te bidden, vergeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. Kol. 3:13 Verdragende elkander en vergevende de een den ander, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo. |
15 ἐὰν δὲ μὴ ἀφῆτε τοῖς ἀνθρώποις τὰ παραπτώματα αὐτῶν, οὐδὲ ὁ Πατὴρ ὑμῶν ἀφήσει τὰ παραπτώματα ὑμῶν. | | 15 hMaar indien gij den mensen hun misdaden niet vergeeft, zo zal ook uw Vader uw misdaden niet vergeven. h Matth. 18:35. Jak. 2:13. h Matth. 18:35 Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden. Jak. 2:13 Want een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene die geen barmhartigheid gedaan heeft; en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel. |
| | Het vasten |
16 Ὅταν δὲ νηστεύητε, μὴ γίνεσθε ὥσπερ οἱ ὑποκριταὶ σκυθρωποί· ἀφανίζουσι γὰρ τὰ πρόσωπα αὐτῶν, ὅπως φανῶσι τοῖς ἀνθρώποις νηστεύοντες· ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι ἀπέχουσι τὸν μισθὸν αὐτῶν. | | 16 iEn wanneer gij vast, toont geen droevig gezicht, gelijk de geveinsden; want zij mismaken hun aangezichten, opdat zij van de mensen mogen gezien worden als zij vasten. Voorwaar Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. i Jes. 58:3. Matth. 9:14. Mark. 2:18. Luk. 5:33. i Jes. 58:3 Zeggende: Waarom vasten wij en Gij ziet het niet aan? Waarom
kwellen wij onze ziel en Gij weet het niet? Zie, ten dage wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust, en gij eist strengelijk al uw arbeid. Matth. 9:14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? Mark. 2:18 En de discipelen van Johannes en van de farizeeën vastten; en zij kwamen en zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes en van de farizeeën, en Uw discipelen vasten niet? Luk. 5:33 En zij zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikmaals en doen gebeden, desgelijks ook de discipelen der farizeeën, maar de Uwe eten en drinken? |
17 σὺ δὲ νηστεύων ἄλειψαί σου τὴν κεφαλήν, καὶ τὸ πρόσωπόν σου νίψαι, | | 17 Maar gij, als gij vast, zalf uw hoofd en was uw aangezicht, |
18 ὅπως μὴ φανῇς τοῖς ἀνθρώποις νηστεύων, ἀλλὰ τῷ Πατρί σου τῷ ἐν τῷ κρυπτῷ· καὶ ὁ Πατήρ σου ὁ βλέπων ἐν τῷ κρυπτῷ ἀποδώσει σοι ἐν τῷ φανερῷ. | | 18 Opdat het van de mensen niet gezien worde als gij vast, maar van uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
| | Bezorgdheid |
19 Μὴ θησαυρίζετε ὑμῖν θησαυροὺς ἐπὶ τῆς γῆς, ὅπου σὴς καὶ βρῶσις ἀφανίζει, καὶ ὅπου κλέπται διορύσσουσι καὶ κλέπτουσι· | | 19 Vergadert u kgeen schatten op de aarde, waar ze de mot en roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; k Spr. 23:4. Hebr. 13:5. Jak. 5:1. k Spr. 23:4 Vermoei u niet om rijk te worden, sta af van uw vernuft. Hebr. 13:5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. Jak. 5:1 WELAAN nu, gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, die over u komen. |
20 θησαυρίζετε δὲ ὑμῖν θησαυροὺς ἐν οὐρανῷ, ὅπου οὔτε σὴς οὔτε βρῶσις ἀφανίζει, καὶ ὅπου κλέπται οὐ διορύσσουσιν οὐδὲ κλέπτουσιν. | | 20 Maar lvergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen. l Luk. 12:33. 1 Tim. 6:19. l Luk. 12:33 Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. Maakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft. 1 Tim. 6:19 Leggende voor zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. |
21 ὅπου γάρ ἐστιν ὁ θησαυρὸς ὑμῶν, ἐκεῖ ἔσται καὶ ἡ καρδία ὑμῶν. | | 21 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. |
22 ὁ λύχνος τοῦ σώματός ἐστιν ὁ ὀφθαλμός· ἐὰν οὖν ὁ ὀφθαλμός σου ἁπλοῦς ᾖ, ὅλον τὸ σῶμά σου φωτεινὸν ἔσται· | | 22 De kaars des lichaams is mhet oog; indien dan uw oog eenvoudig is, zo zal uw gehele lichaam verlicht wezen; m Luk. 11:34. m Luk. 11:34 De kaars des lichaams is het oog; wanneer dan uw oog eenvoudig is, zo is ook uw gehele lichaam verlicht; maar zo het boos is, zo is ook uw gehele lichaam duister. |
23 ἐὰν δὲ ὁ ὀφθαλμός σου πονηρὸς ᾖ, ὅλον τὸ σῶμά σου σκοτεινὸν ἔσται. εἰ οὖν τὸ φῶς τὸ ἐν σοὶ σκότος ἐστί, τὸ σκότος πόσον; | | 23 Maar indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien dan het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zelve zijn! |
24 οὐδεὶς δύναται δυσὶ κυρίοις δουλεύειν· ἢ γὰρ τὸν ἕνα μισήσει, καὶ τὸν ἕτερον ἀγαπήσει· ἢ ἑνὸς ἀνθέξεται, καὶ τοῦ ἑτέρου καταφρονήσει. οὐ δύνασθε Θεῷ δουλεύειν καὶ μαμμωνᾷ. | | 24 nNiemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. n Luk. 16:13. n Luk. 16:13 Geen huisknecht kan twee heren dienen; want óf hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, óf hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt God niet dienen en den Mammon. |
25 διὰ τοῦτο λέγω ὑμῖν, μὴ μεριμνᾶτε τῇ ψυχῇ ὑμῶν, τί φάγητε καὶ τί πίητε· μηδὲ τῷ σώματι ὑμῶν, τί ἐνδύσησθε. οὐχὶ ἡ ψυχὴ πλεῖόν ἐστι τῆς τροφῆς, καὶ τὸ σῶμα τοῦ ἐνδύματος; | | 25 oDaarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? o Ps. 37:5; 55:23. Luk. 12:22. Filipp. 4:6. 1 Tim. 6:8. 1 Petr. 5:7. o Ps. 37:5 Gimel. Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem, Hij zal het maken; Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Luk. 12:22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. Filipp. 4:6 Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God. 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. 1 Petr. 5:7 Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. |
26 ἐμβλέψατε εἰς τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ, ὅτι οὐ σπείρουσιν, οὐδὲ θερίζουσιν, οὐδὲ συνάγουσιν εἰς ἀποθήκας, καὶ ὁ Πατὴρ ὑμῶν ὁ οὐράνιος τρέφει αὐτά· οὐχ ὑμεῖς μᾶλλον διαφέρετε αὐτῶν; | | 26 pAanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien, noch verzamelen in de schuren, en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven? p Job 39:3. Ps. 147:9. p Job 39:3 Wie bereidt de raaf haar kost als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen omdat er geen eten is? Ps. 147:9 Die het vee zijn voeder geeft, aan de jonge raven als zij roepen. |
27 τίς δὲ ἐξ ὑμῶν μεριμνῶν δύναται προσθεῖναι ἐπὶ τὴν ἡλικίαν αὐτοῦ πῆχυν ἕνα; | | 27 Wie toch van u kan met bezorgd te zijn één el tot zijn lengte toedoen? |
28 καὶ περὶ ἐνδύματος τί μεριμνᾶτε; καταμάθετε τὰ κρίνα τοῦ ἀγροῦ, πῶς αὐξάνει· οὐ κοπιᾷ, οὐδὲ νήθει· | | 28 En wat zijt gij bezorgd voor de kleding? Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen: zij arbeiden niet en spinnen niet; |
29 λέγω δὲ ὑμῖν ὅτι οὐδὲ Σολομὼν ἐν πάσῃ τῇ δόξῃ αὐτοῦ περιεβάλετο ὡς ἓν τούτων. | | 29 En Ik zeg u, dat ook Sálomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest gelijk een van deze. |
30 εἰ δὲ τὸν χόρτον τοῦ ἀγροῦ, σήμερον ὄντα, καὶ αὔριον εἰς κλίβανον βαλλόμενον, ὁ Θεὸς οὕτως ἀμφιέννυσιν, οὐ πολλῷ μᾶλλον ὑμᾶς, ὀλιγόπιστοι; | | 30 Indien nu God het gras des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen? |
31 μὴ οὖν μεριμνήσητε, λέγοντες, Τί φάγωμεν, ἢ τί πίωμεν, ἢ τί περιβαλώμεθα; | | 31 Daarom, zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? |
32 πάντα γὰρ ταῦτα τὰ ἔθνη ἐπιζητεῖ· οἶδε γὰρ ὁ Πατὴρ ὑμῶν ὁ οὐράνιος ὅτι χρῄζετε τούτων ἁπάντων. | | 32 Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft. |
33 ζητεῖτε δὲ πρῶτον τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ καὶ τὴν δικαιοσύνην αὐτοῦ, καὶ ταῦτα πάντα προστεθήσεται ὑμῖν. | | 33 qMaar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. q 1 Kon. 3:13. Ps. 37:25; 55:23. q 1 Kon. 3:13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer, dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. Ps. 37:25 Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. |
34 μὴ οὖν μεριμνήσητε εἰς τὴν αὔριον· ἡ γὰρ αὔριον μεριμνήσει τὰ ἑαυτῆς. ἀρκετὸν τῇ ἡμέρᾳ ἡ κακία αὐτῆς. | | 34 Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijns zelfs kwaad. |