Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Mattheüs 23 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Mattheüs 23

 Het wee over de farizeeën
1 Τότε ὁ Ἰησοῦς ἐλάλησε τοῖς ὄχλοις καὶ τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, 1 TOEN sprak Jezus tot de scharen en tot Zijn discipelen,
2 λέγων, Ἐπὶ τῆς Μωσέως καθέδρας ἐκάθισαν οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι· 2 Zeggende: aDe schriftgeleerden en de farizeeën zijn gezeten op den stoel van Mozes; a Neh. 8:4. verwijsteksten
3 πάντα οὖν ὅσα ἂν εἴπωσιν ὑμῖν τηρεῖν, τηρεῖτε καὶ ποιεῖτε· κατὰ δὲ τὰ ἔργα αὐτῶν μὴ ποιεῖτε, λέγουσι γὰρ καὶ οὐ ποιοῦσι. 3 bDaarom, al wat zij u zeggen dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken; cwant zij zeggen het, en doen het niet. b Deut. 17:19. Mal. 2:6. c Rom. 2:19. verwijsteksten
4 δεσμεύουσι γὰρ φορτία βαρέα καὶ δυσβάστακτα, καὶ ἐπιτιθέασιν ἐπὶ τοὺς ὤμους τῶν ἀνθρώπων, τῷ δὲ δακτύλῳ αὐτῶν οὐ θέλουσι κινῆσαι αὐτά. 4 dWant zij binden lasten die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouders der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren. d Jes. 10:1. Luk. 11:46. Hand. 15:10. verwijsteksten
5 πάντα δὲ τὰ ἔργα αὐτῶν ποιοῦσι πρὸς τὸ θεαθῆναι τοῖς ἀνθρώποις· πλατύνουσι δὲ τὰ φυλακτήρια αὐτῶν, καὶ μεγαλύνουσι τὰ κράσπεδα τῶν ἱματίων αὐτῶν· 5 En al hun werken doen zij eom van de mensen gezien te worden; want zij maken fhun gedenkcedels breed, en maken de zomen van hun klederen groot. e Matth. 6:5. f Deut. 6:8; 22:12. verwijsteksten
6 φιλοῦσί τε τὴν πρωτοκλισίαν ἐν τοῖς δείπνοις, καὶ τὰς πρωτοκαθεδρίας ἐν ταῖς συναγωγαῖς, 6 gEn zij beminnen de vooraanzitting in de maaltijden en de voorgestoelten in de synagogen, g Mark. 12:38, 39. Luk. 11:43; 20:46. verwijsteksten
7 καὶ τοὺς ἀσπασμοὺς ἐν ταῖς ἀγοραῖς, καὶ καλεῖσθαι ὑπὸ τῶν ἀνθρώπων, ῥαββί, ῥαββί· 7 Ook de begroetingen op de markten, en van de mensen hgenaamd te worden: Rabbi, rabbi. h Jak. 3:1. verwijsteksten
8 ὑμεῖς δὲ μὴ κληθῆτε ῥαββί· εἷς γάρ ἐστιν ὑμῶν ὁ καθηγητής, ὁ Χριστός· πάντες δὲ ὑμεῖς ἀδελφοί ἐστε. 8 Doch gij zult niet rabbi genaamd worden; want Eén is uw Meester, namelijk Christus; en gij zijt allen broeders;
9 καὶ πατέρα μὴ καλέσητε ὑμῶν ἐπὶ τῆς γῆς· εἷς γάρ ἐστιν ὁ Πατὴρ ὑμῶν, ὁ ἐν τοῖς οὐρανοῖς. 9 En zult niemand uw vader noemen op de aarde; iwant Eén is uw Vader, namelijk Die in de hemelen is. i Mal. 1:6. verwijsteksten
10 μηδὲ κληθῆτε καθηγηταί· εἷς γὰρ ὑμῶν ἐστιν ὁ καθηγητής, ὁ Χριστός. 10 En gij zult niet meesters genoemd worden; want Eén is uw Meester, namelijk Christus.
11 ὁ δὲ μείζων ὑμῶν ἔσται ὑμῶν διάκονος. 11 kMaar de meeste van u zal uw dienaar zijn. k Matth. 20:26. verwijsteksten
12 ὅστις δὲ ὑψώσει ἑαυτόν, ταπεινωθήσεται· καὶ ὅστις ταπεινώσει ἑαυτόν, ὑψωθήσεται. 12 lEn wie zichzelven verhogen zal, die zal vernederd worden; en wie zichzelven zal vernederen, die zal verhoogd worden. l Job 22:29. Spr. 29:23. Luk. 14:11; 18:14. Jak. 4:6, 10. 1 Petr. 5:5. verwijsteksten
13 Οὐαὶ δὲ ὑμῖν, γραμματεῖς καὶ Φαρισαῖοι, ὑποκριταί, ὅτι *κλείετε τὴν βασιλείαν τῶν οὐρανῶν ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων· ὑμεῖς γὰρ οὐκ εἰσέρχεσθε, οὐδὲ τοὺς εἰσερχομένους ἀφίετε εἰσελθεῖν.
* κλείετε ... εἰσελθεῖν St-1551, B, Elz, Sc, M | κατεσθίετε ... κρίμα St-1550 (zie ook vs. 14)
13 mMaar wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen, overmits gij daar niet ingaat en degenen die ingaan zouden, niet laat ingaan. m Luk. 11:52. verwijsteksten
14 Οὐαὶ ὑμῖν, γραμματεῖς καὶ Φαρισαῖοι, ὑποκριταί, ὅτι *κατεσθίετε τὰς οἰκίας τῶν χηρῶν, καὶ προφάσει μακρὰ προσευχόμενοι· διὰ τοῦτο λήψεσθε περισσότερον κρίμα.
* κατεσθίετε ... κρίμα St-1551, B, Elz, Sc, M | κλείετε ... εἰσελθεῖν St-1550 (zie ook vs. 13)
14 nWee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. n Mark. 12:40. Luk. 20:47. 2 Tim. 3:6. Tit. 1:11. verwijsteksten
15 Οὐαὶ ὑμῖν, γραμματεῖς καὶ Φαρισαῖοι, ὑποκριταί, ὅτι περιάγετε τὴν θάλασσαν καὶ τὴν ξηρὰν ποιῆσαι ἕνα προσήλυτον, καὶ ὅταν γένηται, ποιεῖτε αὐτὸν υἱὸν γεέννης διπλότερον ὑμῶν. 15 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij omreist zee en land om één Jodengenoot te maken; en als hij het geworden is, zo maakt gij hem een kind der hel, tweemaal meer dan gij zijt.
16 Οὐαὶ ὑμῖν, ὁδηγοὶ τυφλοί, οἱ λέγοντες, Ὃς ἂν ὀμόσῃ ἐν τῷ ναῷ, οὐδέν ἐστιν· ὃς δ’ ἂν ὀμόσῃ ἐν τῷ χρυσῷ τοῦ ναοῦ, ὀφείλει. 16 Wee u, gij blinde leidslieden, die zegt: Zo wie gezworen zal hebben bij den tempel, dat is niets; maar zo wie gezworen zal hebben bij het goud des tempels, die is schuldig.
17 μωροὶ καὶ τυφλοί· τίς γὰρ μείζων ἐστίν, ὁ χρυσός, ἢ ὁ ναὸς ὁ ἁγιάζων τὸν χρυσόν; 17 Gij dwazen en blinden; want wat is meerder, het goud, of de tempel die het goud heiligt?
18 καί, Ὃς ἐὰν ὀμόσῃ ἐν τῷ θυσιαστηρίῳ, οὐδέν ἐστιν· ὃς δ’ ἂν ὀμόσῃ ἐν τῷ δώρῳ τῷ ἐπάνω αὐτοῦ, ὀφείλει. 18 En: Zo wie gezworen zal hebben bij het altaar, dat is niets; maar zo wie gezworen zal hebben bij de gave die daarop is, die is schuldig.
19 μωροὶ καὶ τυφλοί· τί γὰρ μεῖζον, τὸ δῶρον, ἢ τὸ θυσιαστήριον τὸ ἁγιάζον τὸ δῶρον; 19 Gij dwazen en blinden; want wat is meerder, de gave, of ohet altaar dat de gave heiligt? o Ex. 29:37. verwijsteksten
20 ὁ οὖν ὀμόσας ἐν τῷ θυσιαστηρίῳ ὀμνύει ἐν αὐτῷ καὶ ἐν πᾶσι τοῖς ἐπάνω αὐτοῦ· 20 Daarom, wie zweert bij het altaar, die zweert bij hetzelve en bij al wat daarop is.
21 καὶ ὁ ὀμόσας ἐν τῷ ναῷ ὀμνύει ἐν αὐτῷ καὶ ἐν τῷ κατοικοῦντι αὐτόν· 21 pEn wie zweert bij den tempel, die zweert bij denzelven en bij Dien Die daarin woont. p 1 Kon. 8:13. 2 Kron. 6:1, 2. verwijsteksten
22 καὶ ὁ ὀμόσας ἐν τῷ οὐρανῷ ὀμνύει ἐν τῷ θρόνῳ τοῦ Θεοῦ καὶ ἐν τῷ καθημένῳ ἐπάνω αὐτοῦ. 22 qEn wie zweert bij den hemel, die zweert bij den troon Gods en bij Dien Die daarop zit. q 2 Kron. 6:33. Jes. 66:1. Matth. 5:34. Hand. 7:49. verwijsteksten
23 Οὐαὶ ὑμῖν, γραμματεῖς καὶ Φαρισαῖοι, ὑποκριταί, ὅτι ἀποδεκατοῦτε τὸ ἡδύοσμον καὶ τὸ ἄνηθον καὶ τὸ κύμινον, καὶ ἀφήκατε τὰ βαρύτερα τοῦ νόμου, τὴν κρίσιν καὶ τὸν ἔλεον καὶ τὴν πίστιν· ταῦτα ἔδει ποιῆσαι, κἀκεῖνα μὴ ἀφιέναι. 23 rWee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij vertiendt de munte en de dille en den komijn, sen gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel en de barmhartigheid en het geloof. tDeze dingen moest men doen en de andere niet nalaten. r Luk. 11:42. s 1 Sam. 15:22. Hos. 6:6. Micha 6:8. t Matth. 9:13; 12:7. verwijsteksten
24 ὁδηγοὶ τυφλοί, οἱ διϋλίζοντες τὸν κώνωπα, τὴν δὲ κάμηλον καταπίνοντες. 24 Gij blinde leidslieden, die de mug uitzijgt en den kemel doorzwelgt.
25 Οὐαὶ ὑμῖν, γραμματεῖς καὶ Φαρισαῖοι, ὑποκριταί, ὅτι καθαρίζετε τὸ ἔξωθεν τοῦ ποτηρίου καὶ τῆς παροψίδος, ἔσωθεν δὲ γέμουσιν ἐξ ἁρπαγῆς καὶ ἀκρασίας. 25 vWee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij reinigt het buitenste des drinkbekers en des schotels, maar vanbinnen zijn zij vol van roof en onmatigheid. v Luk. 11:39. verwijsteksten
26 Φαρισαῖε τυφλέ, καθάρισον πρῶτον τὸ ἐντὸς τοῦ ποτηρίου καὶ τῆς παροψίδος, ἵνα γένηται καὶ τὸ ἐκτὸς αὐτῶν καθαρόν. 26 Gij blinde farizeeër, reinig eerst xwat binnen in den drinkbeker en den schotel is, opdat ook het buitenste derzelve rein worde. x Tit. 1:15. verwijsteksten
27 Οὐαὶ ὑμῖν, γραμματεῖς καὶ Φαρισαῖοι, ὑποκριταί, ὅτι παρομοιάζετε τάφοις κεκονιαμένοις, οἵτινες ἔξωθεν μὲν φαίνονται ὡραῖοι, ἔσωθεν δὲ γέμουσιν ὀστέων νεκρῶν καὶ πάσης ἀκαθαρσίας. 27 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij zijt yden witgepleisterden graven gelijk, die vanbuiten wel schoon schijnen, maar vanbinnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinheid. y Hand. 23:3. verwijsteksten
28 οὕτω καὶ ὑμεῖς ἔξωθεν μὲν φαίνεσθε τοῖς ἀνθρώποις δίκαιοι, ἔσωθεν δὲ μεστοί ἐστε ὑποκρίσεως καὶ ἀνομίας. 28 Alzo ook schijnt gij wel den mensen vanbuiten rechtvaardig, maar vanbinnen zijt gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid.
29 Οὐαὶ ὑμῖν, γραμματεῖς καὶ Φαρισαῖοι, ὑποκριταί, ὅτι οἰκοδομεῖτε τοὺς τάφους τῶν προφητῶν, καὶ κοσμεῖτε τὰ μνημεῖα τῶν δικαίων, 29 zWee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij bouwt de graven der profeten op en versiert de graftekenen der rechtvaardigen, z Luk. 11:47. verwijsteksten
30 καὶ λέγετε, Εἰ ἦμεν ἐν ταῖς ἡμέραις τῶν πατέρων ἡμῶν, οὐκ ἂν ἦμεν κοινωνοὶ αὐτῶν ἐν τῷ αἵματι τῶν προφητῶν. 30 En zegt: Indien wij ten tijde onzer vaderen waren geweest, wij zouden met hen geen gemeenschap gehad hebben aan het bloed der profeten.
31 ὥστε μαρτυρεῖτε ἑαυτοῖς ὅτι υἱοί ἐστε τῶν φονευσάντων τοὺς προφήτας· 31 Aldus getuigt gij tegen uzelven, adat gij kinderen zijt dergenen die de profeten gedood hebben. a Hand. 7:51. 1 Thess. 2:15. verwijsteksten
32 καὶ ὑμεῖς πληρώσατε τὸ μέτρον τῶν πατέρων ὑμῶν. 32 Gij dan ook, vervult de maat uwer vaderen.
33 ὄφεις, γεννήματα ἐχιδνῶν, πῶς φύγητε ἀπὸ τῆς κρίσεως τῆς γεέννης; 33 bGij slangen, gij adderengebroedsels, hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden? b Matth. 3:7. verwijsteksten
34 διὰ τοῦτο, ἰδού, ἐγὼ ἀποστέλλω πρὸς ὑμᾶς προφήτας καὶ σοφοὺς καὶ γραμματεῖς· καὶ ἐξ αὐτῶν ἀποκτενεῖτε καὶ σταυρώσετε, καὶ ἐξ αὐτῶν μαστιγώσετε ἐν ταῖς συναγωγαῖς ὑμῶν καὶ διώξετε ἀπὸ πόλεως εἰς πόλιν· 34 cDaarom, zie, dIk zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult egij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; c Luk. 11:49. d Matth. 10:16. Luk. 10:3. Joh. 16:2. Hand. 7:52. e Matth. 10:17. Hand. 5:40. verwijsteksten
35 ὅπως ἔλθῃ ἐφ’ ὑμᾶς πᾶν αἷμα δίκαιον ἐκχυνόμενον ἐπὶ τῆς γῆς, ἀπὸ τοῦ αἵματος Ἄβελ τοῦ δικαίου, ἕως τοῦ αἵματος Ζαχαρίου υἱοῦ Βαραχίου, ὃν ἐφονεύσατε μεταξὺ τοῦ ναοῦ καὶ τοῦ θυσιαστηρίου. 35 Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, fvan het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op ghet bloed van Zacharía, den zoon van Baráchia, welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar. f Gen. 4:8. Hebr. 11:4. g 2 Kron. 24:21. verwijsteksten
36 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἥξει ταῦτα πάντα ἐπὶ τὴν γενεὰν ταύτην. 36 Voorwaar zeg Ik u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.
  
Het oordeel over Jeruzalem
37 Ἱερουσαλήμ, Ἱερουσαλήμ, ἡ ἀποκτείνουσα τοὺς προφήτας καὶ λιθοβολοῦσα τοὺς ἀπεσταλμένους πρὸς αὐτήν, ποσάκις ἠθέλησα ἐπισυναγαγεῖν τὰ τέκνα σου, ὃν τρόπον ἐπισυνάγει ὄρνις τὰ νοσσία ἑαυτῆς ὑπὸ τὰς πτέρυγας, καὶ οὐκ ἠθελήσατε. 37 hJeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en istenigt die tot u gezonden zijn, khoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild. h Luk. 13:34. i Matth. 21:35, 36. k Ps. 17:8; 91:4. verwijsteksten
38 ἰδού, ἀφίεται ὑμῖν ὁ οἶκος ὑμῶν ἔρημος. 38 lZie, uw huis wordt u woest gelaten. l Ps. 69:26. Jes. 1:7. Jer. 7:34. Micha 3:12. Hand. 1:20. verwijsteksten
39 λέγω γὰρ ὑμῖν, Οὐ μή με ἴδητε ἀπ’ ἄρτι, ἕως ἂν εἴπητε, Εὐλογημένος ὁ ἐρχόμενος ἐν ὀνόματι Κυρίου. 39 Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult: mGezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren. m Ps. 118:26. verwijsteksten

Einde Mattheüs 23