Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De arbeiders in den wijngaard |
1 ὁμοία γάρ ἐστιν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν ἀνθρώπῳ οἰκοδεσπότῃ, ὅστις ἐξῆλθεν ἅμα πρωῒ μισθώσασθαι ἐργάτας εἰς τὸν ἀμπελῶνα αὐτοῦ. | | 1 WANT het Koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den morgenstond uitging om arbeiders te huren in zijn wijngaard. |
2 συμφωνήσας δὲ μετὰ τῶν ἐργατῶν ἐκ δηναρίου τὴν ἡμέραν, ἀπέστειλεν αὐτοὺς εἰς τὸν ἀμπελῶνα αὐτοῦ. | | 2 En als hij met de arbeiders eens geworden was voor een penning des daags, zond hij hen heen in zijn wijngaard. |
3 καὶ ἐξελθὼν περὶ τὴν τρίτην ὥραν, εἶδεν ἄλλους ἑστῶτας ἐν τῇ ἀγορᾷ ἀργούς· | | 3 En uitgegaan zijnde omtrent de derde ure, zag hij anderen ledigstaande op de markt. |
4 κἀκείνοις εἶπεν, Ὑπάγετε καὶ ὑμεῖς εἰς τὸν ἀμπελῶνα, καὶ ὃ ἐὰν ᾖ δίκαιον δώσω ὑμῖν. οἱ δὲ ἀπῆλθον. | | 4 En hij zeide tot dezelve: Gaat gij ook heen in den wijngaard, en zo wat recht is, zal ik u geven. En zij gingen. |
5 πάλιν ἐξελθὼν περὶ ἕκτην καὶ ἐννάτην ὥραν, ἐποίησεν ὡσαύτως. | | 5 Wederom uitgegaan zijnde omtrent de zesde en negende ure, deed hij desgelijks. |
6 περὶ δὲ τὴν ἑνδεκάτην ὥραν ἐξελθών, εὗρεν ἄλλους ἑστῶτας ἀργούς, καὶ λέγει αὐτοῖς, Τί ὧδε ἑστήκατε ὅλην τὴν ἡμέραν ἀργοί; | | 6 En uitgegaan zijnde omtrent de elfde ure, vond hij anderen ledigstaande en zeide tot hen: Wat staat gij hier den gehelen dag ledig? |
7 λέγουσιν αὐτῷ, Ὅτι οὐδεὶς ἡμᾶς ἐμισθώσατο. λέγει αὐτοῖς, Ὑπάγετε καὶ ὑμεῖς εἰς τὸν ἀμπελῶνα, καὶ ὃ ἐὰν ᾖ δίκαιον λήψεσθε. | | 7 Zij zeiden tot hem: Omdat ons niemand gehuurd heeft. Hij zeide tot hen: Gaat ook gij heen in den wijngaard, en zo wat recht is, zult gij ontvangen. |
8 ὀψίας δὲ γενομένης λέγει ὁ κύριος τοῦ ἀμπελῶνος τῷ ἐπιτρόπῳ αὐτοῦ, Κάλεσον τοὺς ἐργάτας, καὶ ἀπόδος αὐτοῖς τὸν μισθόν, ἀρξάμενος ἀπὸ τῶν ἐσχάτων ἕως τῶν πρώτων. | | 8 Als het nu avond geworden was, zeide de heer des wijngaards tot zijn rentmeester: Roep de arbeiders, en geef hun het loon, beginnende van de laatsten tot de eersten. |
9 καὶ ἐλθόντες οἱ περὶ τὴν ἑνδεκάτην ὥραν ἔλαβον ἀνὰ δηνάριον. | | 9 En als zij kwamen die te elfder ure gehuurd waren, ontvingen zij eenieder een penning. |
10 ἐλθόντες δὲ οἱ πρῶτοι ἐνόμισαν ὅτι πλείονα λήψονται· καὶ ἔλαβον καὶ αὐτοὶ ἀνὰ δηνάριον. | | 10 En de eersten komende, meenden dat zij meer ontvangen zouden; en zij zelven ontvingen ook elk een penning. |
11 λαβόντες δὲ ἐγόγγυζον κατὰ τοῦ οἰκοδεσπότου, | | 11 En dien ontvangen hebbende, murmureerden zij tegen den heer des huizes, |
12 λέγοντες ὅτι Οὗτοι οἱ ἔσχατοι μίαν ὥραν ἐποίησαν, καὶ ἴσους ἡμῖν αὐτοὺς ἐποίησας, τοῖς βαστάσασι τὸ βάρος τῆς ἡμέρας καὶ τὸν καύσωνα. | | 12 Zeggende: Deze laatsten hebben maar één uur gearbeid, en gij hebt hen ons gelijkgemaakt, die den last des daags en de hitte gedragen hebben. |
13 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν ἑνὶ αὐτῶν, Ἑταῖρε, οὐκ ἀδικῶ σε· οὐχὶ δηναρίου συνεφώνησάς μοι; | | 13 Doch hij antwoordende zeide tot een van hen: Vriend, ik doe u geen onrecht; zijt gij niet met mij eens geworden voor een penning? |
14 ἆρον τὸ σὸν καὶ ὕπαγε· θέλω δὲ τούτῳ τῷ ἐσχάτῳ δοῦναι ὡς καὶ σοί. | | 14 Neem het uwe en ga heen. Ik wil dezen laatste ook geven gelijk als u. |
15 ἢ οὐκ ἔξεστί μοι ποιῆσαι ὃ θέλω ἐν τοῖς ἐμοῖς; *ἢ ὁ ὀφθαλμός σου πονηρός ἐστιν, ὅτι ἐγὼ ἀγαθός εἰμι; * ἢ B, Elz, M-pt | εἰ St, Sc, M-pt | | 15 aOf is het mij niet geoorloofd te doen met het mijne, wat ik wil? Of is uw oog boos omdat ik goed ben? a Rom. 9:21. a Rom. 9:21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het ene een vat ter ere, en het andere ter onere? |
16 οὕτως ἔσονται οἱ ἔσχατοι πρῶτοι, καὶ οἱ πρῶτοι ἔσχατοι· πολλοὶ γάρ εἰσι κλητοί, ὀλίγοι δὲ ἐκλεκτοί. | | 16 bAlzo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten; cwant velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. b Matth. 19:30. Mark. 10:31. Luk. 13:30. c Matth. 22:14. b Matth. 19:30 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten. Mark. 10:31 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en velen die de laatsten zijn, de eersten. Luk. 13:30 En zie, er zijn laatsten die de eersten zullen zijn; en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn. c Matth. 22:14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. |
| | Derde aankondiging van het lijden |
17 Καὶ ἀναβαίνων ὁ Ἰησοῦς εἰς Ἱεροσόλυμα παρέλαβε τοὺς δώδεκα μαθητὰς κατ’ ἰδίαν ἐν τῇ ὁδῷ, καὶ εἶπεν αὐτοῖς, | | 17 dEn Jezus opgaande naar Jeruzalem, nam tot Zich de twaalf discipelen alleen op den weg, en zeide tot hen: d Mark. 10:32. Luk. 18:31; 24:7. d Mark. 10:32 En zij waren op den weg, gaande op naar Jeruzalem; en Jezus ging vóór hen; en zij waren verbaasd, en Hem volgende waren zij bevreesd. En de twaalve wederom tot Zich nemende, begon Hij hun te zeggen de dingen die Hem overkomen zouden; Luk. 18:31 En Hij nam de twaalve bij Zich en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten. Luk. 24:7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan. |
18 Ἰδού, ἀναβαίνομεν εἰς Ἱεροσόλυμα, καὶ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου παραδοθήσεται τοῖς ἀρχιερεῦσι καὶ γραμματεῦσι· καὶ κατακρινοῦσιν αὐτὸν θανάτῳ, | | 18 Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; |
19 καὶ παραδώσουσιν αὐτὸν τοῖς ἔθνεσιν εἰς τὸ ἐμπαῖξαι καὶ μαστιγῶσαι καὶ σταυρῶσαι· καὶ τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ ἀναστήσεται. | | 19 eEn zij zullen Hem den heidenen overleveren, om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen; en ten derden dage zal Hij weder opstaan. e Matth. 27:2. Luk. 23:1. Joh. 18:28, 31. Hand. 3:13. e Matth. 27:2 En Hem gebonden hebbende, leidden zij Hem weg en gaven Hem over aan Pontius Pilatus, den stadhouder. Luk. 23:1 EN
de gehele menigte van hen stond op en leidde Hem tot Pilatus. Joh. 18:28 Zij dan leidden Jezus van Kájafas in het rechthuis. En het was des morgens vroeg; en zij gingen niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten. Joh. 18:31 Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem en oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het is ons niet geoorloofd iemand te doden. Hand. 3:13 De God Abrahams en Izaks en Jakobs, de God onzer vaderen, heeft Zijn Kind Jezus verheerlijkt, Welken gij overgeleverd hebt, en hebt Hem verloochend voor het aangezicht van Pilatus, als hij oordeelde dat men Hem zou loslaten. |
| | De zonen van Zebedéüs |
20 Τότε προσῆλθεν αὐτῷ ἡ μήτηρ τῶν υἱῶν Ζεβεδαίου μετὰ τῶν υἱῶν αὐτῆς, προσκυνοῦσα καὶ αἰτοῦσά τι παρ’ αὐτοῦ. | | 20 fToen kwam de moeder der zonen van Zebedéüs tot Hem met haar zonen, Hem aanbiddende en begerende wat van Hem. f Mark. 10:35. f Mark. 10:35 En tot Hem kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedéüs, zeggende: Meester, wij wilden wel dat Gij ons deedt zo wat wij begeren zullen. |
21 ὁ δὲ εἶπεν αὐτῇ, Τί θέλεις; λέγει αὐτῷ, Εἰπὲ ἵνα καθίσωσιν οὗτοι οἱ δύο υἱοί μου, εἷς ἐκ δεξιῶν σου, καὶ εἷς ἐξ εὐωνύμων, ἐν τῇ βασιλείᾳ σου. | | 21 En Hij zeide tot haar: Wat wilt gij? Zij zeide tot Hem: Zeg dat deze mijn twee zonen zitten mogen, de een tot Uw rechter- en de ander tot Uw linkerhand in Uw Koninkrijk. |
22 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Οὐκ οἴδατε τί αἰτεῖσθε. δύνασθε πιεῖν τὸ ποτήριον ὃ ἐγὼ μέλλω πίνειν, καὶ τὸ βάπτισμα ὃ ἐγὼ βαπτίζομαι βαπτισθῆναι; λέγουσιν αὐτῷ, Δυνάμεθα. | | 22 Maar Jezus antwoordde en zeide: gGijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden hwaarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. g Rom. 8:26. h Luk. 12:50. g Rom. 8:26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. h Luk. 12:50 Maar Ik moet met een doop gedoopt worden; en hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij! |
23 καὶ λέγει αὐτοῖς, Τὸ μὲν ποτήριόν μου πίεσθε, καὶ τὸ βάπτισμα ὃ ἐγὼ βαπτίζομαι βαπτισθήσεσθε· τὸ δὲ καθίσαι ἐκ δεξιῶν μου καὶ ἐξ εὐωνύμων μου, οὐκ ἔστιν ἐμὸν δοῦναι, ἀλλ’ οἷς ἡτοίμασται ὑπὸ τοῦ Πατρός μου. | | 23 En Hij zeide tot hen: Mijn drinkbeker zult gij wel drinken, en met den doop waar Ik mede gedoopt word, zult gij gedoopt worden; maar het zitten tot Mijn rechter- en tot Mijn linkerhand staat bij Mij niet te geven, maar het zal gegeven worden dien het bereid is ivan Mijn Vader. i Matth. 25:34. i Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. |
24 καὶ ἀκούσαντες οἱ δέκα ἠγανάκτησαν περὶ τῶν δύο ἀδελφῶν. | | 24 En als de andere tien dat hoorden, namen zij het zeer kwalijk van de twee broeders. |
25 ὁ δὲ Ἰησοῦς προσκαλεσάμενος αὐτοὺς εἶπεν, Οἴδατε ὅτι οἱ ἄρχοντες τῶν ἐθνῶν κατακυριεύουσιν αὐτῶν, καὶ οἱ μεγάλοι κατεξουσιάζουσιν αὐτῶν. | | 25 En als Jezus hen tot Zich geroepen had, zeide Hij: kGij weet dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de groten gebruiken macht over hen. k Mark. 10:42. Luk. 22:25. k Mark. 10:42 Maar Jezus hen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Gij weet dat degenen die geacht worden oversten te zijn der volken, heerschappij voeren over hen, en hun groten gebruiken macht over hen. Luk. 22:25 En Hij zeide tot hen: De koningen der volken heersen over hen, en die macht over hen hebben, worden weldadige heren genaamd. |
26 οὐχ οὕτως δὲ ἔσται ἐν ὑμῖν· ἀλλ’ ὃς ἐὰν θέλῃ ἐν ὑμῖν μέγας γενέσθαι ἔστω ὑμῶν διάκονος· | | 26 lDoch alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar. l 1 Petr. 5:3. l 1 Petr. 5:3 Noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als
voorbeelden der kudde geworden zijnde. |
27 καὶ ὃς ἐὰν θέλῃ ἐν ὑμῖν εἶναι πρῶτος ἔστω ὑμῶν δοῦλος· | | 27 mEn zo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw dienstknecht. m Matth. 23:11. Mark. 9:35; 10:43. m Matth. 23:11 Maar de meeste van u zal uw dienaar zijn. Mark. 9:35 En nedergezeten zijnde, riep Hij de twaalve en zeide tot hen: Indien iemand wil de eerste zijn, die zal de laatste van allen zijn en aller dienaar. Mark. 10:43 Doch alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u groot zal willen worden, die zal uw dienaar zijn. |
28 ὥσπερ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου οὐκ ἦλθε διακονηθῆναι, ἀλλὰ διακονῆσαι, καὶ δοῦναι τὴν ψυχὴν αὐτοῦ λύτρον ἀντὶ πολλῶν. | | 28 nGelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en oZijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. n Luk. 22:27. Joh. 13:14. Filipp. 2:7. o Ef. 1:7. 1 Tim. 2:6. 1 Petr. 1:19. n Luk. 22:27 Want wie is meerder: die aanzit of die dient? Is het niet die aanzit? Maar Ik ben in het midden van u als een die dient. Joh. 13:14 Indien dan Ik, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, zo zijt gij ook schuldig elkanders voeten te wassen. Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; o Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, 1 Tim. 2:6 Die Zichzelven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, zijnde
de getuigenis te zijner tijd; 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; |
| | Twee blinden bij Jericho |
29 Καὶ ἐκπορευομένων αὐτῶν ἀπὸ Ἰεριχώ, ἠκολούθησεν αὐτῷ ὄχλος πολύς. | | 29 pEn als zij van Jericho uitgingen, is Hem een grote schare gevolgd. p Mark. 10:46. Luk. 18:35. p Mark. 10:46 En zij kwamen te Jericho. En als Hij en Zijn discipelen en een grote schare van Jericho uitging, zat de zoon van Timéüs, Bartiméüs, de blinde, aan den weg, bedelende. Luk. 18:35 En het geschiedde als Hij nabij Jericho kwam, dat een zeker blinde aan den weg zat, bedelende. |
30 καὶ ἰδού, δύο τυφλοὶ καθήμενοι παρὰ τὴν ὁδόν, ἀκούσαντες ὅτι Ἰησοῦς παράγει, ἔκραξαν, λέγοντες, Ἐλέησον ἡμᾶς, Κύριε, Υἱὸς Δαβίδ. | | 30 En zie, twee blinden zittende aan den weg, als zij hoorden dat Jezus voorbijging, riepen, zeggende: Heere, Gij Zone Davids, ontferm U onzer. |
31 ὁ δὲ ὄχλος ἐπετίμησεν αὐτοῖς ἵνα σιωπήσωσιν. οἱ δὲ μεῖζον ἔκραζον, λέγοντες, Ἐλέησον ἡμᾶς, Κύριε, Υἱὸς Δαβίδ. | | 31 En de schare bestrafte hen, opdat zij zwijgen zouden; maar zij riepen te meer, zeggende: Ontferm U onzer, Heere, Gij Zone Davids. |
32 καὶ στὰς ὁ Ἰησοῦς ἐφώνησεν αὐτούς, καὶ εἶπε, Τί θέλετε ποιήσω ὑμῖν; | | 32 En Jezus stilstaande, riep hen en zeide: Wat wilt gij dat Ik u doe? |
33 λέγουσιν αὐτῷ, Κύριε, ἵνα ἀνοιχθῶσιν ἡμῶν οἱ ὀφθαλμοί. | | 33 Zij zeiden tot Hem: Heere, dat onze ogen geopend worden. |
34 σπλαγχνισθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς ἥψατο τῶν ὀφθαλμῶν αὐτῶν· καὶ εὐθέως ἀνέβλεψαν αὐτῶν οἱ ὀφθαλμοί, καὶ ἠκολούθησαν αὐτῷ. | | 34 En Jezus innerlijk bewogen zijnde met barmhartigheid, raakte hun ogen aan; en terstond werden hun ogen ziende, en zij volgden Hem. |