Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus leert door het voorbeeld van een kindeken, wie de meeste is in het Rijk der hemelen. 6 Wat straf zij waardig zijn die ergernis geven. 8 Hoe nauw men zich moet wachten van te ergeren de kleinen, voor dewelke zelfs de engelen zorgen. 11 En Christus gekomen is om hen zalig te maken; gelijk Hij verklaart door de gelijkenis van een verloren schaap. 15 Hoe men zal handelen met een broeder die tegen ons gezondigd heeft, en wat in dezen het ambt en de macht der gemeente is. 19 Hoe krachtig het gemeenschappelijk gebed der gelovigen is. 21 Dat men altijd moet bereid zijn te vergeven; hetwelk verklaard wordt door de gelijkenis van een koning die met zijn knechten rekenschap houdt. |
| | Waarschuwing tegen eerzucht |
1 Ἐν ἐκείνῃ τῇ ὥρᾳ προσῆλθον οἱ μαθηταὶ τῷ Ἰησοῦ, λέγοντες, Τίς ἄρα μείζων ἐστὶν ἐν τῇ βασιλείᾳ τῶν οὐρανῶν; | | 1 TEa dierzelver 1ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie 2is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? |
| a Mark. 9:34. Luk. 9:46; 22:24. |
| Mark. 9:34 Doch zij zwegen; want zij waren onder elkander in woorden geweest op den weg, wie de meeste zou zijn. Luk. 9:46 En er rees een overlegging onder hen, namelijk wie van hen de meeste ware. Luk. 22:24 En er werd ook twisting onder hen, wie van hen scheen de meeste te zijn. |
| 1 Dat is, tijd. |
| 2 Dat is, zal toch de meeste zijn. |
| | |
2 καὶ προσκαλεσάμενος ὁ Ἰησοῦς παιδίον ἔστησεν αὐτὸ ἐν μέσῳ αὐτῶν, | | 2 En Jezus een kindeken tot Zich geroepen hebbende, stelde dat in het midden van hen, |
3 καὶ εἶπεν, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἐὰν μὴ στραφῆτε καὶ γένησθε ὡς τὰ παιδία, οὐ μὴ εἰσέλθητε εἰς τὴν βασιλείαν τῶν οὐρανῶν. | | 3 En zeide: Voorwaar zeg Ik u: bIndien gij u niet 3verandert en wordt gelijk de 4kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. |
| b Matth. 19:14. 1 Kor. 14:20. 1 Petr. 2:2. |
| Matth. 19:14 Maar Jezus zeide: Laat af van de kinderkens, en verhindert hen niet tot Mij te komen; want derzulken is het Koninkrijk der hemelen. 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
| 3 Gr. keert, dat is, afkeert, namelijk van dezen hoogmoed en eergierigheid. |
| 4 Namelijk gelijk David van zichzelven getuigt Psalm 131. |
| | |
4 ὅστις οὖν ταπεινώσῃ ἑαυτὸν ὡς τὸ παιδίον τοῦτο, οὗτός ἐστιν ὁ μείζων ἐν τῇ βασιλείᾳ τῶν οὐρανῶν. | | 4 cZo wie dan zichzelven zal vernederen gelijk dit kindeken, deze is de meeste in het Koninkrijk der hemelen. |
| c 1 Petr. 5:6. |
| 1 Petr. 5:6 Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd. |
| | |
5 καὶ ὃς ἐὰν δέξηται παιδίον τοιοῦτον ἓν ἐπὶ τῷ ὀνόματί μου, ἐμὲ δέχεται· | | 5 dEn zo wie zodanig een 5kindeken ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij. |
| d Mark. 9:37. Luk. 9:48. Joh. 13:20. |
| Mark. 9:37 Zo wie een van zodanige kinderkens zal ontvangen in Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen, die ontvangt Mij niet, maar Dien Die Mij gezonden heeft. Luk. 9:48 En zeide tot hen: Zo wie dit kindeken ontvangen zal in Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij ontvangen zal, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. Want die de minste onder u allen is, die zal groot zijn. Joh. 13:20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zend, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. |
| 5 Namelijk niet alleen in ouderdom, maar ook degenen die als kinderen nederig van gemoed zijn, gelijk het volgende genoeg uitwijst, vers 6. |
| vers 6 Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter dat een molensteen aan zijn hals gehangen en dat hij verzonken ware in de diepte der zee. |
| | Waarschuwing tegen ergernissen |
6 ὃς δ’ ἂν σκανδαλίσῃ ἕνα τῶν μικρῶν τούτων τῶν πιστευόντων εἰς ἐμέ, συμφέρει αὐτῷ ἵνα κρεμασθῇ μύλος ὀνικὸς ἐπὶ τὸν τράχηλον αὐτοῦ, καὶ καταποντισθῇ ἐν τῷ πελάγει τῆς θαλάσσης. | | 6 eMaar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, 6ergert, het ware hem nutter dat een 7molensteen aan zijn hals gehangen en dat hij verzonken ware in de diepte der zee. |
| e Mark. 9:42. Luk. 17:2. |
| Mark. 9:42 En zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpen ware. Luk. 17:2 Het zou hem nutter zijn dat een molensteen om zijn hals gedaan ware en hij in de zee geworpen, dan dat hij een van deze kleinen zou ergeren. |
| 6 Dat is, iets doet, spreekt of leert waardoor hij een ander tot zondigen of afval beweegt. |
| 7 Gr. ezelsmolensteen; gelijk wij zouden zeggen: een rosmolensteen. |
| | |
7 οὐαὶ τῷ κόσμῳ ἀπὸ τῶν σκανδάλων· ἀνάγκη γάρ ἐστιν ἐλθεῖν τὰ σκάνδαλα· πλὴν οὐαὶ τῷ ἀνθρώπῳ ἐκείνῳ, δι’ οὗ τὸ σκάνδαλον ἔρχεται. | | 7 Wee der wereld vanwege de ergernissen; fwant het is 8noodzakelijk dat de ergernissen komen; gdoch wee dien mens door welken de ergernis komt. |
| f 1 Kor. 11:19. |
| 1 Kor. 11:19 Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u. |
| 8 Namelijk ten aanzien van de boosheid des duivels, der mensen verdorvenheid en Gods rechtvaardige toelating en oordeel. Zie 1 Kor. 11:19. 2 Thess. 2:11, 12. |
| 1 Kor. 11:19 Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u. 2 Thess. 2:11 En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven; 2 Thess. 2:12 Opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid. |
| g Matth. 26:24. Hand. 2:23; 4:27, 28. |
| Matth. 26:24 De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest. Hand. 2:23 Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; Hand. 4:27 Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls, Hand. 4:28 Om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had dat geschieden zou. |
| | |
8 εἰ δὲ ἡ χείρ σου ἢ ὁ πούς σου σκανδαλίζει σε, ἔκκοψον αὐτὰ καὶ βάλε ἀπὸ σοῦ· καλόν σοι ἐστὶν εἰσελθεῖν εἰς τὴν ζωὴν χωλὸν ἢ κυλλόν, ἢ δύο χεῖρας ἢ δύο πόδας ἔχοντα βληθῆναι εἰς τὸ πῦρ τὸ αἰώνιον. | | 8 hIndien dan uw 9hand of uw voet u ergert, houw ze af en werp ze van u. Het is u beter tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde, dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden. |
| h Deut. 13:6. Matth. 5:29, 30. Mark. 9:43. |
| Deut. 13:6 Wanneer uw broeder, de zoon uwer moeder, of uw zoon of uw dochter of de vrouw van uw schoot of uw vriend die als uw ziel is, u zal aanporren, in het heimelijk zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen, Matth. 5:29 Indien dan uw rechteroog u ergert, trek het uit en werp het van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. Matth. 5:30 En indien uw rechterhand u ergert, houw ze af en werp ze van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. Mark. 9:43 En indien uw hand u ergert, houw ze af; het is u beter verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, heen te gaan in de hel, in het onuitblusselijk vuur; |
| 9 Zie hiervan de aant. Matth. 5:29. |
| Matth. 5:29 (kt.) Indien dan uw rechteroog u ergert, trek het uit en werp het van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. |
| | |
9 καὶ εἰ ὁ ὀφθαλμός σου σκανδαλίζει σε, ἔξελε αὐτὸν καὶ βάλε ἀπὸ σοῦ· καλόν σοι ἐστὶ μονόφθαλμον εἰς τὴν ζωὴν εἰσελθεῖν, ἢ δύο ὀφθαλμοὺς ἔχοντα βληθῆναι εἰς τὴν γέενναν τοῦ πυρός. | | 9 En indien uw oog u ergert, trek het uit en werp het van u. Het is u beter, maar één oog hebbende, tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden. |
| | Het verloren schaap |
10 ὁρᾶτε μὴ καταφρονήσητε ἑνὸς τῶν μικρῶν τούτων, λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι οἱ ἄγγελοι αὐτῶν ἐν οὐρανοῖς διὰ παντὸς βλέπουσι τὸ πρόσωπον τοῦ Πατρός μου τοῦ ἐν οὐρανοῖς. | | 10 Ziet toe dat gij niet een van deze kleinen veracht; want Ik zeg ulieden, idat 10hun engelen in de hemelen altijd 11zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is. |
| i Ps. 34:8. |
| Ps. 34:8 Cheth. De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit. |
| 10 Dat is, die tot hun beschutting en dienst gezonden worden, Hebr. 1:14. |
| Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? |
| 11 Dat is, hebben altijd toegang tot den troon Gods, om bevelen te ontvangen tot hun bescherming, en tot straf dergenen die hen zouden mogen verachten of verdrukken. Een gelijkenis genomen van de koningen in het oosten, die hun voornaamsten dienaars, door welke zij hun rijk regeerden, toegang gaven om hun aangezicht te zien; gelijk te zien is Esth. 1:14. Zie ook Luk. 1:19. Openb. 8:2. |
| Esth. 1:14 De naasten nu bij hem waren Cársena, Sethar, Admátha, Tarsis, Meres, Mársena, Memúchan, zeven vorsten der Perzen en der Meden, die het aangezicht des konings zagen, die vooraan zaten in het koninkrijk), Luk. 1:19 En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor God sta, en ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te verkondigen. Openb. 8:2 En ik zag de zeven engelen, die voor God stonden, en hun werden zeven bazuinen gegeven. |
| | |
11 ἦλθε γὰρ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου σῶσαι τὸ ἀπολωλός. | | 11 kWant de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken wat verloren was. |
| k Luk. 19:10. |
| Luk. 19:10 Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. |
| | |
12 τί ὑμῖν δοκεῖ; ἐὰν γένηταί τινι ἀνθρώπῳ ἑκατὸν πρόβατα, καὶ πλανηθῇ ἓν ἐξ αὐτῶν· οὐχὶ ἀφεὶς τὰ ἐννενηκονταεννέα, ἐπὶ τὰ ὄρη πορευθεὶς ζητεῖ τὸ πλανώμενον; | | 12 lWat dunkt u? 12Indien enig mens honderd schapen had, en één uit dezelve afgedwaald ware, zal hij niet de negen en negentig laten, en op de bergen heen gaande, het afgedwaalde zoeken? |
| l Luk. 15:3. |
| Luk. 15:3 En Hij sprak tot hen deze gelijkenis, zeggende: |
| 12 Met deze gelijkenis wil Christus leren, dat wanneer iemand van de gelovigen zou verleid worden, Hij niet ophoudt voordat Hij dezelve terechtgebracht zal hebben. |
| | |
13 καὶ ἐὰν γένηται εὑρεῖν αὐτό, ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι χαίρει ἐπ’ αὐτῷ μᾶλλον, ἢ ἐπὶ τοῖς ἐννενηκονταεννέα τοῖς μὴ πεπλανημένοις. | | 13 En indien het geschiedt dat hij hetzelve vindt, voorwaar Ik zeg u, dat hij zich meer verblijdt over hetzelve, dan over de negen en negentig, die niet afgedwaald zijn geweest. |
14 οὕτως οὐκ ἔστι θέλημα ἔμπροσθεν τοῦ Πατρὸς ὑμῶν τοῦ ἐν οὐρανοῖς, ἵνα ἀπόληται εἷς τῶν μικρῶν τούτων. | | 14 Alzo is de wil niet 13uws Vaders, Die in de hemelen is, dat één van 14deze kleinen verloren gaat. |
| 13 Gr. voor uw Vader. |
| 14 Namelijk die in Mij geloven, gelijk vers 6 uitgedrukt staat. |
| vers 6 Maar zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter dat een molensteen aan zijn hals gehangen en dat hij verzonken ware in de diepte der zee. |
| | De kerkelijke tucht |
15 Ἐὰν δὲ ἁμαρτήσῃ εἰς σὲ ὁ ἀδελφός σου, ὕπαγε καὶ ἔλεγξον αὐτὸν μεταξὺ σοῦ καὶ αὐτοῦ μόνου. ἐάν σου ἀκούσῃ, ἐκέρδησας τὸν ἀδελφόν σου· | | 15 mMaar indien uw broeder 15tegen u gezondigd heeft, ga heen en 16bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. |
| m Lev. 19:17. Spr. 17:10. Luk. 17:3. Jak. 5:19. |
| Lev. 19:17 Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen en zult de zonde in hem niet verdragen. Spr. 17:10 De bestraffing gaat dieper in den verstandige, dan den zot honderdmaal te slaan. Luk. 17:3 Wacht uzelven. En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem. Jak. 5:19 Broeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en hem iemand bekeert, |
| 15 Dat is, u enigen aanstoot geeft, hetzij dat hij uzelven verongelijkt, of anderszins tegen God of den naaste misdoet met uw kennis, zonder dat zulks openbaar is. Want openbare zonden moeten openbaarlijk bestraft worden, 1 Tim. 5:20. |
| 1 Tim. 5:20 Bestraf die zondigen, in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vrees mogen hebben. |
| 16 Dat is, vermaan en overtuig hem van zijn misdaad. |
| | |
16 ἐὰν δὲ μὴ ἀκούσῃ, παράλαβε μετὰ σοῦ ἔτι ἕνα ἢ δύο, ἵνα ἐπὶ στόματος δύο μαρτύρων ἢ τριῶν σταθῇ πᾶν ῥῆμα. | | 16 Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; nopdat in den mond van twee of drie getuigen 17alle woord besta. |
| n Num. 35:30. Deut. 17:6; 19:15. Joh. 8:17. 2 Kor. 13:1. Hebr. 10:28. |
| Num. 35:30 Al wie een ziel slaat, naar den mond der getuigen zal men den doodslager doden; maar een enig getuige zal niet getuigen tegen een ziel, dat zij sterve. Deut. 17:6 Op den mond van twee getuigen of drie getuigen zal hij gedood worden, die sterven zal; op den mond van een enigen getuige zal hij niet gedood worden. Deut. 19:15 Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan. Joh. 8:17 En er is ook in uw Wet geschreven, dat de getuigenis van twee mensen waarachtig is. 2 Kor. 13:1 DIT is de derde maal dat ik tot u kom: in den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan. Hebr. 10:28 Als iemand de wet van Mozes heeft tenietgedaan, die sterft zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen; |
| 17 Dat is, alle zaak of waarheid voor vast gehouden worde, Deut. 19:15. |
| Deut. 19:15 Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan. |
| | |
17 ἐὰν δὲ παρακούσῃ αὐτῶν, εἰπὲ τῇ ἐκκλησίᾳ· ἐὰν δὲ καὶ τῆς ἐκκλησίας παρακούσῃ, ἔστω σοι ὥσπερ ὁ ἐθνικὸς καὶ ὁ τελώνης. | | 17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, ozo zeg het der 18gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, pzo zij hij u 19als de heiden en de tollenaar. |
| o 2 Thess. 3:14. |
| 2 Thess. 3:14 Maar indien iemand ons woord, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent dien, en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde; |
| 18 Dat is, de regeerders der gemeente, die de ganse gemeente gelijk als representeren. Zie 1 Kor. 12:28. 2 Kor. 2:6. |
| 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. 2 Kor. 2:6 Den zodanige is deze bestraffing genoeg, die van velen geschied is; |
| p 1 Kor. 5:9. 2 Thess. 3:14. |
| 1 Kor. 5:9 Ik heb u geschreven in den brief, dat gij u niet zoudt vermengen met de hoereerders; 2 Thess. 3:14 Maar indien iemand ons woord, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent dien, en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde; |
| 19 Dat is, als een die vreemd is van de gemeente van Christus, Hand. 10:28. |
| Hand. 10:28 En hij zeide tot hen: Gij weet hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. |
| | |
18 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὅσα ἐὰν δήσητε ἐπὶ τῆς γῆς, ἔσται δεδεμένα ἐν τῷ οὐρανῷ· καὶ ὅσα ἐὰν λύσητε ἐπὶ τῆς γῆς, ἔσται λελυμένα ἐν τῷ οὐρανῷ. | | 18 qVoorwaar zeg Ik u: 20Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen. |
| q Matth. 16:19. Joh. 20:23. |
| Matth. 16:19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. Joh. 20:23 Zo gij iemands zonden vergeeft, dien worden ze vergeven; zo gij iemands zonden houdt, dien zijn ze gehouden. |
| 20 Zie hiervan Matth. 16:19. |
| Matth. 16:19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. |
| | |
19 πάλιν λέγω ὑμῖν, ὅτι ἐὰν δύο ὑμῶν συμφωνήσωσιν ἐπὶ τῆς γῆς περὶ παντὸς πράγματος οὗ ἐὰν αἰτήσωνται, γενήσεται αὐτοῖς παρὰ τοῦ Πατρός μου τοῦ ἐν οὐρανοῖς. | | 19 Wederom zeg Ik u, indien er twee van u samenstemmen op de aarde over enige zaak 21die zij zouden mogen begeren, dat die hun zal 22geschieden van Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
| 21 Namelijk uit het geloof en naar Gods wil, Jak. 1:6. 1 Joh. 5:14. |
| Jak. 1:6 Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neder geworpen wordt. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
| 22 Of: geworden. |
| | |
20 οὗ γάρ εἰσι δύο ἢ τρεῖς συνηγμένοι εἰς τὸ ἐμὸν ὄνομα, ἐκεῖ εἰμὶ ἐν μέσῳ αὐτῶν. | | 20 rWant waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, 23daar ben Ik in het midden van hen. |
| r Luk. 24:15, 36. |
| Luk. 24:15 En het geschiedde terwijl zij samenspraken en elkander ondervraagden, dat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen ging. Luk. 24:36 En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. |
| 23 Namelijk met Mijn Geest en genade, Joh. 14:16, 23. |
| Joh. 14:16 En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; Joh. 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. |
| | De onbarmhartige dienstknecht |
21 Τότε προσελθὼν αὐτῷ ὁ Πέτρος εἶπε, Κύριε, ποσάκις ἁμαρτήσει εἰς ἐμὲ ὁ ἀδελφός μου, καὶ ἀφήσω αὐτῷ; ἕως ἑπτάκις; | | 21 Toen kwam Petrus tot Hem en zeide: Heere, hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? sTot zevenmaal? |
| s Luk. 17:4. |
| Luk. 17:4 En indien hij zevenmaal des daags tegen u zondigt, en zevenmaal des daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed, zo zult gij het hem vergeven. |
| | |
22 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Οὐ λέγω σοι ἕως ἑπτάκις, ἀλλ’ ἕως ἑβδομηκοντάκις ἑπτά. | | 22 Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar ttot 24zeventigmaal zevenmaal. |
| t Matth. 6:14. Mark. 11:25. Kol. 3:13. |
| Matth. 6:14 Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Mark. 11:25 En wanneer gij staat om te bidden, vergeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. Kol. 3:13 Verdragende elkander en vergevende de een den ander, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo. |
| 24 Dat is, zo menigmaal als hij u misdoet; een zeker getal voor een groot en onzeker getal genomen zijnde, gelijk Gen. 4:24. |
| Gen. 4:24 Want Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal. |
| | |
23 διὰ τοῦτο ὡμοιώθη ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν ἀνθρώπῳ βασιλεῖ, ὃς ἠθέλησε συνᾶραι λόγον μετὰ τῶν δούλων αὐτοῦ. | | 23 Daarom wordt het Koninkrijk der hemelen vergeleken bij een zekeren koning, die rekening met zijn dienstknechten 25houden wilde. |
| 25 Gr. opnemen. |
| | |
24 ἀρξαμένου δὲ αὐτοῦ συναίρειν, προσηνέχθη αὐτῷ εἷς ὀφειλέτης μυρίων ταλάντων. | | 24 Als hij nu begon te rekenen, werd tot hem gebracht 26een die hem schuldig was tienduizend 27talenten. |
| 26 Gr. een schuldenaar van tienduizend talenten. |
| 27 Een gemeen talent wordt geschat op zeshonderd gouden kronen. |
| | |
25 μὴ ἔχοντος δὲ αὐτοῦ ἀποδοῦναι, ἐκέλευσεν αὐτὸν ὁ κύριος αὐτοῦ πραθῆναι, καὶ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ καὶ τὰ τέκνα, καὶ πάντα ὅσα εἶχε, καὶ ἀποδοθῆναι. | | 25 vEn als hij niet had om te betalen, beval zijn heer dat men hem zou 28verkopen, en zijn vrouw en kinderen en al wat hij had, en dat de schuld zou betaald worden. |
| v Matth. 5:25. |
| Matth. 5:25 Wees haastelijk welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt. |
| 28 Dit was in het Oude Testament gebruikelijk, dat de kinderen met hun ouders om derzelver schuld mochten tot slaven verkocht worden. Zie Ex. 22:3. 2 Kon. 4:1. |
| Ex. 22:3 Indien de zon over hem opgegaan is, zo zal het hem een bloedschuld zijn; hij zal het volkomen wedergeven; heeft hij niet, zo zal hij verkocht worden voor zijn dieverij. 2 Kon. 4:1 EEN vrouw nu uit de vrouwen van de zonen der profeten riep tot Elísa, zeggende: Uw knecht, mijn man, is gestorven, en gij weet dat uw knecht den HEERE was vrezende; nu is de schuldheer gekomen om mijn beide kinderen voor zich tot knechten te nemen. |
| | |
26 πεσὼν οὖν ὁ δοῦλος προσεκύνει αὐτῷ, λέγων, Κύριε, μακροθύμησον ἐπ’ ἐμοί, καὶ πάντα σοι ἀποδώσω. | | 26 De dienstknecht dan, nedervallende, aanbad hem, zeggende: Heere, wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen. |
27 σπλαγχνισθεὶς δὲ ὁ κύριος τοῦ δούλου ἐκείνου ἀπέλυσεν αὐτόν, καὶ τὸ δάνειον ἀφῆκεν αὐτῷ. | | 27 En de heer van dezen dienstknecht, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, heeft hem ontslagen en de schuld hem kwijtgescholden. |
28 ἐξελθὼν δὲ ὁ δοῦλος ἐκεῖνος εὗρεν ἕνα τῶν συνδούλων αὐτοῦ, ὃς ὤφειλεν αὐτῷ ἑκατὸν δηνάρια, καὶ κρατήσας αὐτὸν ἔπνιγε, λέγων, Ἀπόδος μοι ὅ τι ὀφείλεις. | | 28 Maar dezelve dienstknecht, uitgaande, heeft gevonden een zijner mededienstknechten, die hem honderd 29penningen schuldig was, en hem aanvattende, 30greep hem bij de keel, zeggende: Betaal mij wat gij schuldig zijt. |
| 29 Gr. denarii. Een denarius was een stuk zilvergeld, wegende omtrent een drachme of vierendeel lood zilver, waard zijnde omtrent een enkele reaal of zes stuivers. |
| 30 Gr. worgde, dat is, greep hem bij de keel, dat hij hem bijna worgde. |
| | |
29 πεσὼν οὖν ὁ σύνδουλος αὐτοῦ εἰς τοὺς πόδας αὐτοῦ παρεκάλει αὐτόν, λέγων, Μακροθύμησον ἐπ’ ἐμοί, καὶ πάντα ἀποδώσω σοι. | | 29 Zijn mededienstknecht dan, nedervallende aan zijn voeten, bad hem, zeggende: Zijt lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen. |
30 ὁ δὲ οὐκ ἤθελεν, ἀλλ’ ἀπελθὼν ἔβαλεν αὐτὸν εἰς φυλακήν, ἕως οὗ ἀποδῷ τὸ ὀφειλόμενον. | | 30 Doch hij wilde niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld zou betaald hebben. |
31 ἰδόντες δὲ οἱ σύνδουλοι αὐτοῦ τὰ γενόμενα ἐλυπήθησαν σφόδρα· καὶ ἐλθόντες διεσάφησαν τῷ κυρίῳ αὐτῶν πάντα τὰ γενόμενα. | | 31 Als nu zijn mededienstknechten zagen hetgeen geschied was, zijn zij zeer bedroefd geworden, en komende, verklaarden zij hun heer al wat er geschied was. |
32 τότε προσκαλεσάμενος αὐτὸν ὁ κύριος αὐτοῦ λέγει αὐτῷ, Δοῦλε πονηρέ, πᾶσαν τὴν ὀφειλὴν ἐκείνην ἀφῆκά σοι, ἐπεὶ παρεκάλεσάς με· | | 32 Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen en zeide tot hem: Gij boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt; |
33 οὐκ ἔδει καὶ σὲ ἐλεῆσαι τὸν σύνδουλόν σου, ὡς καὶ ἐγώ σε ἠλέησα; | | 33 Behoordet gij ook niet u over uw mededienstknecht te ontfermen, gelijk ik ook mij over u ontfermd heb? |
34 καὶ ὀργισθεὶς ὁ κύριος αὐτοῦ παρέδωκεν αὐτὸν τοῖς βασανισταῖς, ἕως οὗ ἀποδῷ πᾶν τὸ ὀφειλόμενον αὐτῷ. | | 34 En zijn heer, vertoornd zijnde, 31leverde hem den pijnigers over, 32totdat hij zou betaald hebben al wat hij hem schuldig was. |
| 31 Het oogmerk van Christus is hier niet om te leren dat God de zonden eens vergeven hebbende, dezelve daarna nog zou straffen, want dat doet God niet, Hebr. 8:12, maar Hij verklaart Zijn oogmerk Zelf vers 35, en het is bekend dat de parabelen of gelijkenissen niet verder behoren getrokken te worden dan het voornaamste oogmerk derzelve lijden kan. |
| Hebr. 8:12 Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken. vers 35 Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden. |
| 32 Dat is, in der eeuwigheid. Want de zondaar kan voor zijn zonden nimmermeer voldoen, Matth. 16:26; 25:46. |
| Matth. 16:26 Want wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel? Matth. 25:46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. |
| | |
35 οὕτω καὶ ὁ Πατήρ μου ὁ ἐπουράνιος ποιήσει ὑμῖν, ἐὰν μὴ ἀφῆτε ἕκαστος τῷ ἀδελφῷ αὐτοῦ ἀπὸ τῶν καρδιῶν ὑμῶν τὰ παραπτώματα αὐτῶν. | | 35 xAlzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet 33van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden. |
| x Matth. 6:14. Mark. 11:26. Jak. 2:13. |
| Matth. 6:14 Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Mark. 11:26 Maar indien gij niet vergeeft, zo zal uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven. Jak. 2:13 Want een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene die geen barmhartigheid gedaan heeft; en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel. |
| 33 Gr. van uw harten. |