Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus wordt in het bijwezen van Mozes en Elia voor Zijn discipelen op den berg verheerlijkt, 5 En uit den hemel verklaard te zijn de Zone Gods. 10 Leert dat Johannes is die Elia, die komen zou. 14 Geneest een bezeten maanzieke, dien de discipelen niet hadden kunnen genezen. 20 Verhaalt de kracht des geloofs en des gebeds. 22 Voorzegt Zijn dood en opstanding. 24 Betaalt schatting voor Zichzelven en voor Petrus. |
| | De verheerlijking op den berg |
1 Καὶ μεθ’ ἡμέρας ἓξ παραλαμβάνει ὁ Ἰησοῦς τὸν Πέτρον καὶ Ἰάκωβον καὶ Ἰωάννην τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ, καὶ ἀναφέρει αὐτοὺς εἰς ὄρος ὑψηλὸν κατ’ ἰδίαν. | | 1 EN ana 1zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen 2berg 3alleen. |
| a Mark. 9:2. Luk. 9:28. 2 Petr. 1:17. |
| Mark. 9:2 En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, en bracht hen op een hogen berg bezijden alleen; en Hij werd voor hen van gedaante veranderd. Luk. 9:28 En het geschiedde omtrent acht dagen na deze woorden, dat Hij medenam Petrus en Johannes en Jakobus, en klom op den berg om te bidden. 2 Petr. 1:17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
| 1 Te weten nadat Christus met Zijn discipelen van de toekomst Zijner heerlijkheid gesproken had. Luk. 9:28 zegt: omtrent acht dagen, daaronder rekenende den eersten en laatsten dag, dat deze dingen geschied zijn, die Mattheüs hier en Markus, Mark. 9:2, overslaan. |
| Luk. 9:28 En het geschiedde omtrent acht dagen na deze woorden, dat Hij medenam Petrus en Johannes en Jakobus, en klom op den berg om te bidden. Mark. 9:2 En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, en bracht hen op een hogen berg bezijden alleen; en Hij werd voor hen van gedaante veranderd. |
| 2 Wat dit voor een berg is geweest, wordt niet uitgedrukt. Vele oude leraars menen dat het is geweest de berg Thabor, omdat die daaromtrent gelegen en zeer hoog is. |
| 3 Of: bezijden. |
| | |
2 καὶ μετεμορφώθη ἔμπροσθεν αὐτῶν, καὶ ἔλαμψε τὸ πρόσωπον αὐτοῦ ὡς ὁ ἥλιος, τὰ δὲ ἱμάτια αὐτοῦ ἐγένετο λευκὰ ὡς τὸ φῶς. | | 2 En Hij werd voor hen veranderd van gedaante; en Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en Zijn klederen werden wit gelijk het licht. |
3 καὶ ἰδού, ὤφθησαν αὐτοῖς Μωσῆς καὶ Ἠλίας, μετ’ αὐτοῦ συλλαλοῦντες. | | 3 En zie, van hen werden gezien 4Mozes en Elía, met Hem 5samensprekende. |
| 4 Of Mozes met zijn eigen lichaam is verschenen, of dat hij voor een tijd een ander heeft aangenomen, gelijk somtijds de engelen hebben gedaan, is onzeker. Doch dit is zeker, dat zij beiden aldaar in hun eigen personen zijn verschenen. |
| 5 Namelijk van Zijn uitgang, welken Hij zou hebben te Jeruzalem, Luk. 9:31. |
| Luk. 9:31 Dewelke gezien zijnde in heerlijkheid, zeiden Zijn uitgang, dien Hij zou volbrengen te Jeruzalem. |
| | |
4 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Πέτρος εἶπε τῷ Ἰησοῦ, Κύριε, καλόν ἐστιν ἡμᾶς ὧδε εἶναι· εἰ θέλεις, ποιήσωμεν ὧδε τρεῖς σκηνάς, σοὶ μίαν, καὶ Μωσῇ μίαν, καὶ μίαν Ἠλίᾳ. | | 4 En Petrus antwoordende zeide tot Jezus: Heere, het is goed dat wij hier zijn; 6zo Gij wilt, laat ons hier drie 7tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en een voor Elía. |
| 6 Dat is, indien het U belieft. |
| 7 Of: hutten, die van takken of dergelijke gemaakt werden, tegen de hitte van de zon en den regen. |
| | |
5 ἔτι αὐτοῦ λαλοῦντος, ἰδού, νεφέλη φωτεινὴ ἐπεσκίασεν αὐτούς· καὶ ἰδού, φωνὴ ἐκ τῆς νεφέλης, λέγουσα, Οὗτός ἐστιν ὁ Υἱός μου ὁ ἀγαπητός, ἐν ᾧ εὐδόκησα· αὐτοῦ ἀκούετε. | | 5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft 8hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: bDeze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; choort Hem. |
| 8 Namelijk Mozes en Elia, als blijkt Luk. 9:34. |
| Luk. 9:34 Als hij nu dit zeide, kwam een wolk en overschaduwde hen; en zij werden bevreesd als die in de wolk ingingen. |
| b Jes. 42:1. Matth. 3:17. Mark. 1:11; 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17. |
| Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Mark. 1:11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Mark. 9:7 En er kwam een wolk die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Luk. 3:22 En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen. Luk. 9:35 En er geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Kol. 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, 2 Petr. 1:17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
| c Deut. 18:19. Hand. 3:22. |
| Deut. 18:19 En het zal geschieden, de man die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn Naam zal spreken, van dien zal Ik het zoeken. Hand. 3:22 Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: De Heere uw God zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen in alles wat Hij tot u spreken zal; |
| | |
6 καὶ ἀκούσαντες οἱ μαθηταὶ ἔπεσον ἐπὶ πρόσωπον αὐτῶν, καὶ ἐφοβήθησαν σφόδρα. | | 6 En de discipelen dit horende, vielen op hun aangezicht en werden zeer bevreesd. |
7 καὶ προσελθὼν ὁ Ἰησοῦς ἥψατο αὐτῶν καὶ εἶπεν, Ἐγέρθητε καὶ μὴ φοβεῖσθε. | | 7 En Jezus bij hen komende, raakte hen aan en zeide: Staat op en vreest niet. |
8 ἐπάραντες δὲ τοὺς ὀφθαλμοὺς αὐτῶν, οὐδένα εἶδον, εἰ μὴ τὸν Ἰησοῦν μόνον. | | 8 En hun ogen opheffende, zagen zij niemand dan Jezus alleen. |
9 Καὶ καταβαινόντων αὐτῶν ἀπὸ τοῦ ὄρους, ἐνετείλατο αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, λέγων, Μηδενὶ εἴπητε τὸ ὅραμα, ἕως οὗ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐκ νεκρῶν ἀναστῇ. | | 9 dEn als zij van den berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand dit 9gezicht, totdat de Zoon des mensen zal opgestaan zijn uit de doden. |
| d Mark. 9:9. Luk. 9:36. |
| Mark. 9:9 En als zij van den berg afkwamen, gebood Hij hun dat zij niemand verhalen zouden hetgeen zij gezien hadden, dan wanneer de Zoon des mensen uit de doden zou opgestaan zijn. Luk. 9:36 En als de stem geschiedde, zo werd Jezus alleen gevonden. En zij zwegen stil, en verhaalden in die dagen niemand iets van hetgeen zij gezien hadden. |
| 9 Dat is, hetgeen zij gezien hadden, Mark. 9:9. 2 Petr. 1:16. |
| Mark. 9:9 En als zij van den berg afkwamen, gebood Hij hun dat zij niemand verhalen zouden hetgeen zij gezien hadden, dan wanneer de Zoon des mensen uit de doden zou opgestaan zijn. 2 Petr. 1:16 Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. |
| | |
10 καὶ ἐπηρώτησαν αὐτὸν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ λέγοντες, Τί οὖν οἱ γραμματεῖς λέγουσιν ὅτι Ἠλίαν δεῖ ἐλθεῖν πρῶτον; | | 10 eEn Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat zeggen dan de schriftgeleerden dat fElía eerst moet komen? |
| e Mark. 9:11. |
| Mark. 9:11 En zij vraagden Hem, zeggende: Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elía eerst komen moet? |
| f Mal. 4:5. Matth. 11:14. Mark. 9:11. |
| Mal. 4:5 Zie, Ik zend ulieden den profeet Elía, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal. Matth. 11:14 En zo gij het wilt aannemen: Hij is Elía die komen zou. Mark. 9:11 En zij vraagden Hem, zeggende: Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elía eerst komen moet? |
| | |
11 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Ἠλίας μὲν ἔρχεται πρῶτον, καὶ ἀποκαταστήσει πάντα· | | 11 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Elía 10zal wel eerst komen en alles 11wederoprichten; |
| 10 Dat is, moest wel eerst komen naar de voorzegging van den profeet Maleachi, Mal. 4:5. |
| Mal. 4:5 Zie, Ik zend ulieden den profeet Elía, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal. |
| 11 Dat is, de rechte leer van den Messias verklaren, die door de farizeeën was vervalst en verduisterd, en Christus den weg bereiden. |
| | |
12 λέγω δὲ ὑμῖν ὅτι Ἠλίας ἤδη ἦλθε, καὶ οὐκ ἐπέγνωσαν αὐτόν, ἀλλ’ ἐποίησαν ἐν αὐτῷ ὅσα ἠθέλησαν· οὕτω καὶ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου μέλλει πάσχειν ὑπ’ αὐτῶν. | | 12 Maar Ik zeg u, dat Elía nu gekomen is, en zij hebben hem niet 12gekend; doch zij hebben aan hem gedaan 13al wat zij hebben gewild; alzo zal ook de Zoon des mensen van hen lijden. |
| 12 Namelijk voor dengene die hij was, of voor den beloofden Elia, die alles weder zou oprichten. |
| 13 Dat is, vervolgd en gedood. |
| | |
13 τότε συνῆκαν οἱ μαθηταὶ ὅτι περὶ Ἰωάννου τοῦ Βαπτιστοῦ εἶπεν αὐτοῖς. | | 13 Toen verstonden de discipelen dat Hij hun van Johannes den Doper gesproken had. |
| | De maanzieke knaap |
14 Καὶ ἐλθόντων αὐτῶν πρὸς τὸν ὄχλον, προσῆλθεν αὐτῷ ἄνθρωπος γονυπετῶν αὐτῷ καὶ λέγων, | | 14 gEn als zij bij de schare gekomen waren, kwam tot Hem een mens, vallende voor Hem op de knieën en zeggende: |
| g Mark. 9:16. Luk. 9:37. |
| Mark. 9:16 En Hij vraagde den schriftgeleerden: Wat twist gij met dezen? Luk. 9:37 En het geschiedde des daags daaraan, als zij van den berg afkwamen, dat Hem een grote schare tegemoetkwam. |
| | |
15 Κύριε, ἐλέησόν μου τὸν υἱόν, ὅτι σεληνιάζεται καὶ κακῶς πάσχει· πολλάκις γὰρ πίπτει εἰς τὸ πῦρ, καὶ πολλάκις εἰς τὸ ὕδωρ. | | 15 Heere, ontferm U over mijn zoon, want hij is 14maanziek en is in zwaar lijden; want menigmaal valt hij in het vuur en menigmaal in het water. |
| 14 Maanziekte is een ziekte die met den loop der maan verzwaart, gelijk de vallende, razende en dergelijke ziekten, met welke de duivel zich somwijlen placht te mengen, gelijk hier geschied is. |
| | |
16 καὶ προσήνεγκα αὐτὸν τοῖς μαθηταῖς σου, καὶ οὐκ ἠδυνήθησαν αὐτὸν θεραπεῦσαι. | | 16 En ik heb hem tot Uw discipelen gebracht, en zij hebben hem niet kunnen genezen. |
17 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Ὦ γενεὰ ἄπιστος καὶ διεστραμμένη, ἕως πότε ἔσομαι μεθ’ ὑμῶν; ἕως πότε ἀνέξομαι ὑμῶν; φέρετέ μοι αὐτὸν ὧδε. | | 17 En Jezus antwoordende zeide: O ongelovig en verkeerd geslacht, hoelang zal Ik nog met ulieden zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem Mij hier. |
18 καὶ ἐπετίμησεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, καὶ ἐξῆλθεν ἀπ’ αὐτοῦ τὸ δαιμόνιον, καὶ ἐθεραπεύθη ὁ παῖς ἀπὸ τῆς ὥρας ἐκείνης. | | 18 En Jezus bestrafte 15hem, en de duivel ging van hem uit, en het kind werd genezen van die ure af. |
| 15 Namelijk den duivel, Luk. 9:42. |
| Luk. 9:42 En nog als hij naar Hem toekwam, scheurde hem de duivel en verscheurde hem; maar Jezus bestrafte den onreinen geest, en maakte het kind gezond, en gaf hem aan zijn vader weder. |
| | |
19 τότε προσελθόντες οἱ μαθηταὶ τῷ Ἰησοῦ κατ’ ἰδίαν εἶπον, Διατί ἡμεῖς οὐκ ἠδυνήθημεν ἐκβαλεῖν αὐτό; | | 19 hToen kwamen de discipelen tot Jezus 16alleen en zeiden: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? |
| h Mark. 9:28. |
| Mark. 9:28 En als Hij in huis gegaan was, vraagden Hem Zijn discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? |
| 16 Dat is, in het bijzonder, of terzijde. |
| | |
20 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Διὰ τὴν ἀπιστίαν ὑμῶν. ἀμὴν γὰρ λέγω ὑμῖν, ἐὰν ἔχητε πίστιν ὡς κόκκον σινάπεως, ἐρεῖτε τῷ ὄρει τούτῳ, Μετάβηθι ἐντεῦθεν ἐκεῖ, καὶ μεταβήσεται· καὶ οὐδὲν ἀδυνατήσει ὑμῖν. | | 20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; iwant voorwaar zeg Ik u, zo gij 17een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. |
| i Matth. 21:21. Luk. 17:6. |
| Matth. 21:21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. Luk. 17:6 En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezieboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant; en hij zou u gehoorzaam zijn. |
| 17 Hier wordt voornamelijk verstaan een geloof om wonderen te doen, hetwelk een bijzondere gave was, steunende op bijzondere beloften en het bevel Gods, aan welke de discipelen hier hebben getwijfeld. Zie 1 Kor. 13:2. |
| 1 Kor. 13:2 En al ware het dat ik de gave
der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap, en al ware het dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets. |
| | |
21 τοῦτο δὲ τὸ γένος οὐκ ἐκπορεύεται εἰ μὴ ἐν προσευχῇ καὶ νηστείᾳ. | | 21 Maar 18dit geslacht vaart niet uit dan door 19bidden en vasten. |
| 18 Namelijk der duivelen. |
| 19 Dat is, door een vast geloof, gesterkt door vurige gebeden, waartoe de mensen door vasten bereid worden. |
| | Tweede aankondiging van het lijden |
22 Ἀναστρεφομένων δὲ αὐτῶν ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ, εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Μέλλει ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου παραδίδοσθαι εἰς χεῖρας ἀνθρώπων, | | 22 kEn als zij in Galiléa verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen; |
| k Matth. 16:21; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22, 44; 18:31. |
| Matth. 16:21 Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden. Matth. 20:18 Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; Mark. 8:31 En Hij begon hun te leren dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen weder opstaan. Mark. 9:31 Want Hij leerde Zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden; en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage weder opstaan. Mark. 10:33 Zeggende: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en den schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen en Hem den heidenen overleveren; Luk. 9:22 Zeggende: De Zoon des mensen moet veel lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood, en ten derden dage opgewekt worden. Luk. 9:44 Legt gij deze woorden in uw oren; want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in der mensen handen. Luk. 18:31 En Hij nam de twaalve bij Zich en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten. |
| | |
23 καὶ ἀποκτενοῦσιν αὐτόν, καὶ τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ ἐγερθήσεται. καὶ ἐλυπήθησαν σφόδρα. | | 23 En zij zullen Hem doden, en ten derden dage zal Hij opgewekt worden. En zij werden zeer bedroefd. |
| | De tempelbelasting |
24 Ἐλθόντων δὲ αὐτῶν εἰς Καπερναούμ, προσῆλθον οἱ τὰ δίδραχμα λαμβάνοντες τῷ Πέτρῳ καὶ εἶπον, Ὁ διδάσκαλος ὑμῶν οὐ τελεῖ τὰ δίδραχμα; | | 24 En als zij te Kapérnaüm ingekomen waren, gingen tot 20Petrus die de 21didrachmen ontvingen, en zeiden: Uw Meester, betaalt Hij de didrachmen niet? |
| 20 Omdat hij aldaar zijn woning had, gelijk ook Christus. Zie Matth. 4:13; 8:14. Want deze schatting moest ieder betalen waar hij woonde. |
| Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; Matth. 8:14 En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijner vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts. |
| 21 Dit waren cijns- of schattingpenningen, twee drachmen, of een half lood aan zilver wegende, hoedanige eenieder, hoofd voor hoofd, moest betalen tot den dienst des tabernakels, Ex. 30:13, en dergelijke ook tot onderhoud van den tempel en van den dienst, 2 Kron. 24:9. Neh. 10:32, welke schatting de Romeinen daarna aan zich getrokken hebben. Zie Josephus, Joodse Oorlog, boek 7, hfdst. 27. |
| Ex. 30:13 Dit zullen zij geven, al wie tot de getelden overgaat: de helft eens sikkels, naar den sikkel des heiligdoms (deze sikkel is twintig gera); de helft eens sikkels is een hefoffer den HEERE. 2 Kron. 24:9 En men deed uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men den HEERE inbrengen zou de schatting van Mozes, den knecht Gods, over Israël in de woestijn. Neh. 10:32 Voorts zetten wij ons geboden op, ons opleggende een derde deel van een sikkel in het jaar, tot den dienst van het huis onzes Gods; |
| | |
25 λέγει, Ναί. καὶ ὅτε εἰσῆλθεν εἰς τὴν οἰκίαν, προέφθασεν αὐτὸν ὁ Ἰησοῦς, λέγων, Τί σοι δοκεῖ, Σίμων; οἱ βασιλεῖς τῆς γῆς ἀπὸ τίνων λαμβάνουσι τέλη ἢ κῆνσον; ἀπὸ τῶν υἱῶν αὐτῶν, ἢ ἀπὸ τῶν ἀλλοτρίων; | | 25 Hij zeide: lJa. En toen hij in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon? 22De koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of schatting, van hun zonen of van 23de vreemden? |
| l Matth. 22:21. Rom. 13:7. |
| Matth. 22:21 Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. Rom. 13:7 Zo geeft dan een iegelijk wat gij schuldig zijt, schatting dien gij de schatting, tol dien gij den tol, vreze dien gij de vreze, eer dien gij de eer schuldig zijt. |
| 22 Namelijk die soeverein zijn, of onder niemand staan. |
| 23 Dat is, die niet behoren tot het huisgezin der koningen. Of: die van hun afkomst niet zijn, gelijk Christus was van David, Luk. 1:32. |
| Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; |
| | |
26 λέγει αὐτῷ ὁ Πέτρος, Ἀπὸ τῶν ἀλλοτρίων. ἔφη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἄραγε ἐλεύθεροί εἰσιν οἱ υἱοί. | | 26 Petrus zeide tot Hem: Van de vreemden. Jezus zeide tot hem: Zo zijn dan de zonen vrij. |
27 ἵνα δὲ μὴ σκανδαλίσωμεν αὐτούς, πορευθεὶς εἰς τὴν θάλασσαν βάλε ἄγκιστρον, καὶ τὸν ἀναβάντα πρῶτον ἰχθὺν ἆρον· καὶ ἀνοίξας τὸ στόμα αὐτοῦ, εὑρήσεις στατῆρα· ἐκεῖνον λαβὼν δὸς αὐτοῖς ἀντὶ ἐμοῦ καὶ σοῦ. | | 27 Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga heen naar de zee, werp den angel uit, en den eersten vis die opkomt, neem, en zijn mond geopend hebbende, zult gij een 24stater vinden; neem dien en geef hem aan hen voor Mij en u. |
| 24 Dit was een penning, wegende twee didrachmen of een lood zilver; waard zijnde omtrent een halve rijksdaalder; zoveel doende als een sikkel des heiligdoms. |