Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Een wonderteken geweigerd |
1 Καὶ προσελθόντες οἱ Φαρισαῖοι καὶ Σαδδουκαῖοι πειράζοντες ἐπηρώτησαν αὐτὸν σημεῖον ἐκ τοῦ οὐρανοῦ ἐπιδεῖξαι αὐτοῖς. | | 1 ENa de farizeeën en sadduceeën tot Hem gekomen zijnde en Hem verzoekende, begeerden van Hem dat Hij hun een teken uit den hemel zou tonen. a Matth. 12:38. Mark. 8:11. Luk. 11:29; 12:54. Joh. 6:30. a Matth. 12:38 Toen antwoordden sommigen der schriftgeleerden en farizeeën, zeggende: Meester, wij wilden van U wel een teken zien. Mark. 8:11 En de farizeeën gingen uit en begonnen met Hem te twisten, begerende van Hem een teken van den hemel, Hem verzoekende. Luk. 11:29 En als de scharen dicht bijeenvergaderden, begon Hij te zeggen: Dit is een boos geslacht; het verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. Luk. 12:54 En Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt alzo. Joh. 6:30 Zij zeiden dan tot Hem: Wat teken doet Gij dan, opdat wij het mogen zien en U geloven? Wat werkt Gij? |
2 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Ὀψίας γενομένης λέγετε, Εὐδία· πυρράζει γὰρ ὁ οὐρανός. | | 2 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: bAls het avond geworden is, zegt gij: Schoon weder, want de hemel is rood. b Luk. 12:54. b Luk. 12:54 En Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt alzo. |
3 καὶ πρωΐ, Σήμερον χειμών· πυρράζει γὰρ στυγνάζων ὁ οὐρανός. ὑποκριταί, τὸ μὲν πρόσωπον τοῦ οὐρανοῦ γινώσκετε διακρίνειν, τὰ δὲ σημεῖα τῶν καιρῶν οὐ δύνασθε; | | 3 En des morgens: Heden onweder, want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden, het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden? |
4 γενεὰ πονηρὰ καὶ μοιχαλὶς σημεῖον ἐπιζητεῖ· καὶ σημεῖον οὐ δοθήσεται αὐτῇ, εἰ μὴ τὸ σημεῖον Ἰωνᾶ τοῦ προφήτου. καὶ καταλιπὼν αὐτούς, ἀπῆλθε. | | 4 cHet boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van dJona, den profeet. En hen verlatende, ging Hij weg. c Matth. 12:39. Luk. 11:29. d Jona 1:17. c Matth. 12:39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. Luk. 11:29 En als de scharen dicht bijeenvergaderden, begon Hij te zeggen: Dit is een boos geslacht; het verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. d Jona 1:17 De HEERE nu beschikte een groten vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van den vis, drie dagen en drie nachten. |
5 Καὶ ἐλθόντες οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ εἰς τὸ πέραν ἐπελάθοντο ἄρτους λαβεῖν. | | 5 En als Zijn discipelen op de andere zijde gekomen waren, hadden zij vergeten broden mede te nemen. |
6 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Ὁρᾶτε καὶ προσέχετε ἀπὸ τῆς ζύμης τῶν Φαρισαίων καὶ Σαδδουκαίων. | | 6 eEn Jezus zeide tot hen: Ziet toe, en wacht u van den zuurdesem der farizeeën en sadduceeën. e Mark. 8:15. Luk. 12:1. e Mark. 8:15 En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe, wacht u van den zuurdesem der farizeeën en van den zuurdesem van Herodes. Luk. 12:1 DAARENTUSSEN
als vele duizenden der schare bijeenvergaderd waren, zodat zij elkander vertraden, begon Hij te zeggen tot Zijn discipelen: Vooreerst wacht uzelven voor den zuurdesem der farizeeën, welke is geveinsdheid. |
7 οἱ δὲ διελογίζοντο ἐν ἑαυτοῖς, λέγοντες, Ὅτι ἄρτους οὐκ ἐλάβομεν. | | 7 En zij overlegden bij zichzelven, zeggende: Het is omdat wij geen broden medegenomen hebben. |
8 γνοὺς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Τί διαλογίζεσθε ἐν ἑαυτοῖς, ὀλιγόπιστοι, ὅτι ἄρτους οὐκ ἐλάβετε; | | 8 En Jezus dat wetende, zeide tot hen: Wat overlegt gij bij uzelven, gij kleingelovigen, dat gij geen broden medegenomen hebt? |
9 οὔπω νοεῖτε, οὐδὲ μνημονεύετε τοὺς πέντε ἄρτους τῶν πεντακισχιλίων, καὶ πόσους κοφίνους ἐλάβετε; | | 9 fVerstaat gij nog niet? En gedenkt gij niet aan de vijf broden der vijfduizend mannen, en hoevele korven gij opnaamt? f Matth. 14:17. Mark. 6:38. Luk. 9:13. Joh. 6:9. f Matth. 14:17 Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet dan vijf broden en twee vissen. Mark. 6:38 En Hij zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Gaat heen en beziet het. En toen zij het vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen. Luk. 9:13 Maar Hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen; tenzij dan dat wij heengaan en spijze kopen voor al dit volk. Joh. 6:9 Hier is een jonksken dat vijf gerstebroden heeft en twee visjes; maar wat zijn deze onder zovelen? |
10 οὐδὲ τοὺς ἑπτὰ ἄρτους τῶν τετρακισχιλίων, καὶ πόσας σπυρίδας ἐλάβετε; | | 10 gNoch aan de zeven broden der vierduizend mannen, en hoevele manden gij opnaamt? g Matth. 15:34. g Matth. 15:34 En Jezus zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven, en weinige visjes. |
11 πῶς οὐ νοεῖτε, ὅτι οὐ περὶ ἄρτου εἶπον ὑμῖν προσέχειν ἀπὸ τῆς ζύμης τῶν Φαρισαίων καὶ Σαδδουκαίων; | | 11 Hoe verstaat gij niet dat Ik u van geen brood gesproken heb, als Ik zeide dat gij u wachten zoudt van den zuurdesem der farizeeën en sadduceeën? |
12 τότε συνῆκαν ὅτι οὐκ εἶπε προσέχειν ἀπὸ τῆς ζύμης τοῦ ἄρτου, ἀλλ’ ἀπὸ τῆς διδαχῆς τῶν Φαρισαίων καὶ Σαδδουκαίων. | | 12 Toen verstonden zij dat Hij niet gezegd had dat zij zich wachten zouden van den zuurdesem des broods, maar van de leer der farizeeën en sadduceeën. |
| | De belijdenis van Petrus |
13 Ἐλθὼν δὲ ὁ Ἰησοῦς εἰς τὰ μέρη Καισαρείας τῆς Φιλίππου ἠρώτα τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, λέγων, Τίνα με λέγουσιν οἱ ἄνθρωποι εἶναι, τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου; | | 13 hAls nu Jezus gekomen was in de delen van Cesaréa Filippi, vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? h Mark. 8:27. Luk. 9:18. h Mark. 8:27 En Jezus ging uit, en Zijn discipelen, naar de vlekken van Cesaréa Filippi. En op den weg vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende tot hen: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Luk. 9:18 En het geschiedde als Hij alleen was, biddende, dat de discipelen met Hem waren, en Hij vraagde hun, zeggende: Wie zeggen de scharen dat Ik ben? |
14 οἱ δὲ εἶπον, Οἱ μὲν Ἰωάννην τὸν Βαπτιστήν· ἄλλοι δὲ Ἠλίαν· ἕτεροι δὲ Ἰερεμίαν, ἢ ἕνα τῶν προφητῶν. | | 14 En zij zeiden: iSommigen: Johannes de Doper; en anderen: Elía; en anderen: Jeremía, of een van de profeten. i Matth. 14:2. i Matth. 14:2 En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in hem. |
15 λέγει αὐτοῖς, Ὑμεῖς δὲ τίνα με λέγετε εἶναι; | | 15 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? |
16 ἀποκριθεὶς δὲ Σίμων Πέτρος εἶπε, Σὺ εἶ ὁ Χριστός, ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ τοῦ ζῶντος. | | 16 kEn Simon Petrus antwoordende zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. k Joh. 6:69. k Joh. 6:69 En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. |
17 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῷ, Μακάριος εἶ, Σίμων Βὰρ Ἰωνᾶ, ὅτι σὰρξ καὶ αἷμα οὐκ ἀπεκάλυψέ σοι, ἀλλ’ ὁ Πατήρ μου ὁ ἐν τοῖς οὐρανοῖς. | | 17 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, lmaar Mijn Vader, Die in de hemelen is. l Matth. 11:25. l Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. |
18 κἀγὼ δέ σοι λέγω, ὅτι σὺ εἶ Πέτρος, καὶ ἐπὶ ταύτῃ τῇ πέτρᾳ οἰκοδομήσω μου τὴν ἐκκλησίαν, καὶ πύλαι ᾅδου οὐ κατισχύσουσιν αὐτῆς. | | 18 mEn Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op ndeze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en ode poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. m Ps. 118:22. Joh. 1:43. n Jes. 28:16. 1 Kor. 3:11. o Jes. 33:20. m Ps. 118:22 De steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Joh. 1:43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem aanziende zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jona; gij zult genaamd worden Céfas, hetwelk overgezet wordt: Petrus. n Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. 1 Kor. 3:11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. o Jes. 33:20 Schouw Sion aan, de stad onzer bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een tent die niet ternedergeworpen zal worden, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, en van welker zelen geen zullen verscheurd worden. |
19 καὶ δώσω σοὶ τὰς κλεῖς τῆς βασιλείας τῶν οὐρανῶν· καὶ ὃ ἐὰν δήσῃς ἐπὶ τῆς γῆς, ἔσται δεδεμένον ἐν τοῖς οὐρανοῖς· καὶ ὃ ἐὰν λύσῃς ἐπὶ τῆς γῆς, ἔσται λελυμένον ἐν τοῖς οὐρανοῖς. | | 19 pEn Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. p Matth. 18:18. Joh. 20:22. p Matth. 18:18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen. Joh. 20:22 En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. |
20 τότε διεστείλατο τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ ἵνα μηδενὶ εἴπωσιν ὅτι αὐτός ἐστιν Ἰησοῦς ὁ Χριστός. | | 20 Toen verbood Hij Zijn discipelen, dat zij iemand zeggen zouden dat Hij was Jezus, de Christus. |
| | Eerste aankondiging van het lijden |
21 Ἀπὸ τότε ἤρξατο ὁ Ἰησοῦς δεικνύειν τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ ὅτι δεῖ αὐτὸν ἀπελθεῖν εἰς Ἱεροσόλυμα, καὶ πολλὰ παθεῖν ἀπὸ τῶν πρεσβυτέρων καὶ ἀρχιερέων καὶ γραμματέων, καὶ ἀποκτανθῆναι, καὶ τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ ἐγερθῆναι. | | 21 qVan toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden. q Matth. 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31; 24:7. q Matth. 17:22 En als zij in Galiléa verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen; Matth. 20:18 Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; Mark. 8:31 En Hij begon hun te leren dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen weder opstaan. Mark. 9:31 Want Hij leerde Zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden; en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage weder opstaan. Mark. 10:33 Zeggende: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en den schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen en Hem den heidenen overleveren; Luk. 9:22 Zeggende: De Zoon des mensen moet veel lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood, en ten derden dage opgewekt worden. Luk. 18:31 En Hij nam de twaalve bij Zich en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten. Luk. 24:7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan. |
22 καὶ προσλαβόμενος αὐτὸν ὁ Πέτρος ἤρξατο ἐπιτιμᾷν αὐτῷ λέγων, Ἵλεώς σοι, Κύριε· οὐ μὴ ἔσται σοι τοῦτο. | | 22 En Petrus Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen, zeggende: Heere, zijt U genadig; dit zal U geenszins geschieden. |
23 ὁ δὲ στραφεὶς εἶπε τῷ Πέτρῳ, Ὕπαγε ὀπίσω μου, Σατανᾶ, σκάνδαλόν μου εἶ· ὅτι οὐ φρονεῖς τὰ τοῦ Θεοῦ, ἀλλὰ τὰ τῶν ἀνθρώπων. | | 23 Maar Hij Zich omkerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, satanas, rgij zijt Mij een aanstoot; want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der mensen zijn. r 2 Sam. 19:22. r 2 Sam. 19:22 Maar David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zerúja, dat gij mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood worden in Israël? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden ben over Israël? |
| | Aansporing tot zelfverloochening |
24 τότε ὁ Ἰησοῦς εἶπε τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, Εἴ τις θέλει ὀπίσω μου ἐλθεῖν, ἀπαρνησάσθω ἑαυτόν, καὶ ἀράτω τὸν σταυρὸν αὐτοῦ, καὶ ἀκολουθείτω μοι. | | 24 Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: sZo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. s Matth. 10:38. Mark. 8:34. Luk. 9:23; 14:27. s Matth. 10:38 En die zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig. Mark. 8:34 En tot Zich geroepen hebbende de schare met Zijn discipelen, zeide Hij tot hen: Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Luk. 9:23 En Hij zeide tot allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op en volge Mij. Luk. 14:27 En wie zijn kruis niet draagt en Mij navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn. |
25 ὃς γὰρ ἂν θέλῃ τὴν ψυχὴν αὐτοῦ σῶσαι ἀπολέσει αὐτήν· ὃς δ’ ἂν ἀπολέσῃ τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἕνεκεν ἐμοῦ εὑρήσει αὐτήν· | | 25 tWant zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden. t Matth. 10:39. Mark. 8:35. Luk. 9:24; 17:33. Joh. 12:25. t Matth. 10:39 Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden. Mark. 8:35 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven zal verliezen om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal hetzelve behouden. Luk. 9:24 Want zo wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal het behouden. Luk. 17:33 Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden. Joh. 12:25 Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. |
26 τί γὰρ ὠφελεῖται ἄνθρωπος ἐὰν τὸν κόσμον ὅλον κερδήσῃ, τὴν δὲ ψυχὴν αὐτοῦ ζημιωθῇ; ἢ τί δώσει ἄνθρωπος ἀντάλλαγμα τῆς ψυχῆς αὐτοῦ; | | 26 vWant wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade zijner ziel? Of xwat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel? v Luk. 9:25. x Ps. 49:9. Mark. 8:37. v Luk. 9:25 Want wat baat het een mens, die de gehele wereld zou winnen, en zichzelven verliezen of schade zijns zelfs lijden? x Ps. 49:9 (Want de verlossing hunner ziel is te kostelijk, en zal in eeuwigheid ophouden); Mark. 8:37 Of wat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel? |
27 μέλλει γὰρ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἔρχεσθαι ἐν τῇ δόξῃ τοῦ Πατρὸς αὐτοῦ μετὰ τῶν ἀγγέλων αὐτοῦ, καὶ τότε ἀποδώσει ἑκάστῳ κατὰ τὴν πρᾶξιν αὐτοῦ. | | 27 yWant de Zoon des mensen zal komen in de zheerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en aalsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. y Matth. 24:30; 25:31; 26:64. z Matth. 25:31. a Job 34:11. Ps. 62:13. Rom. 2:6. y Matth. 24:30 En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid. Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. Matth. 26:64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. z Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. a Job 34:11 Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eenieders weg doet Hij het hem vinden. Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: |
28 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, εἰσί τινες τῶν ὧδε ἑστηκότων, οἵτινες οὐ μὴ γεύσωνται θανάτου, ἕως ἂν ἴδωσι τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου ἐρχόμενον ἐν τῇ βασιλείᾳ αὐτοῦ. | | 28 bVoorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk. b Mark. 9:1. Luk. 9:27. b Mark. 9:1 EN Hij zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien dat het Koninkrijk Gods met kracht gekomen is. Luk. 9:27 En Ik zeg u waarlijk: Er zijn sommigen dergenen die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij het Koninkrijk Gods zullen gezien hebben. |