Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De dood van Johannes den Doper |
1 Ἐν ἐκείνῳ τῷ καιρῷ ἤκουσεν Ἡρώδης ὁ τετράρχης τὴν ἀκοὴν Ἰησοῦ, | | 1 TEa dienzelven tijde hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus; a Mark. 6:14. Luk. 9:7. a Mark. 6:14 En de koning Herodes hoorde het (want Zijn Naam was openbaar geworden) en zeide: Johannes, die daar doopte, is van de doden opgewekt, en daarom werken die krachten in hem. Luk. 9:7 En Herodes, de viervorst, hoorde al de dingen die van Hem geschiedden; en was twijfelmoedig, omdat van sommigen gezegd werd dat Johannes van de doden was opgestaan, |
2 καὶ εἶπε τοῖς παισὶν αὐτοῦ, Οὗτός ἐστιν Ἰωάννης ὁ Βαπτιστής· αὐτὸς ἠγέρθη ἀπὸ τῶν νεκρῶν, καὶ διὰ τοῦτο αἱ δυνάμεις ἐνεργοῦσιν ἐν αὐτῷ. | | 2 En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in hem. |
3 ὁ γὰρ Ἡρώδης κρατήσας τὸν Ἰωάννην ἔδησεν αὐτὸν καὶ ἔθετο ἐν φυλακῇ, διὰ Ἡρωδιάδα τὴν γυναῖκα Φιλίππου τοῦ ἀδελφοῦ αὐτοῦ. | | 3 bWant Herodes had Johannes gevangengenomen en hem gebonden en in den kerker gezet, omwille van Heródias, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder. b Mark. 6:17. Luk. 3:19. b Mark. 6:17 Want dezelve Herodes enigen uitgezonden hebbende, had Johannes gevangengenomen en hem in de gevangenis gebonden, uit oorzaak van Heródias, de huisvrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar getrouwd had. Luk. 3:19 Maar als Herodes, de viervorst, van hem bestraft werd omwille van Heródias, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken die Herodes deed, |
4 ἔλεγε γὰρ αὐτῷ ὁ Ἰωάννης, Οὐκ ἔξεστί σοι ἔχειν αὐτήν. | | 4 Want Johannes zeide tot hem: cHet is u niet geoorloofd haar te hebben. c Lev. 18:16. c Lev. 18:16 Gij zult de schaamte der huisvrouw uws broeders niet ontdekken; het is de schaamte uws broeders. |
5 καὶ θέλων αὐτὸν ἀποκτεῖναι, ἐφοβήθη τὸν ὄχλον, ὅτι ὡς προφήτην αὐτὸν εἶχον. | | 5 En willende hem doden, vreesde hij het volk, domdat zij hem hielden voor een profeet. d Matth. 21:26. d Matth. 21:26 En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij de schare; want zij houden allen Johannes voor een profeet. |
6 γενεσίων δὲ ἀγομένων τοῦ Ἡρώδου, ὠρχήσατο ἡ θυγάτηρ τῆς Ἡρωδιάδος ἐν τῷ μέσῳ, καὶ ἤρεσε τῷ Ἡρώδῃ. | | 6 Maar als ede dag van Herodes’ geboorte gehouden werd, danste de dochter van Heródias in het midden van hen, en zij behaagde Herodes; e Gen. 40:20. Mark. 6:21. e Gen. 40:20 En het geschiedde ten derden dage, ten dage van Farao’s geboorte, dat hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij verhief het hoofd van den overste der schenkers en het hoofd van den overste der bakkers in het midden zijner knechten. Mark. 6:21 En als er een welgelegen dag gekomen was, toen Herodes op den dag zijner geboorte een maaltijd aanrichtte voor zijn groten en de oversten over duizend en de voornaamsten van Galiléa; |
7 ὅθεν μεθ’ ὅρκου ὡμολόγησεν αὐτῇ δοῦναι ὃ ἐὰν αἰτήσηται. | | 7 fWaarom hij haar met ede beloofde te geven wat zij ook eisen zou. f Richt. 11:30. f Richt. 11:30 En Jefta beloofde den HEERE een gelofte en zeide: Indien Gij de kinderen Ammons ganselijk in mijn hand zult geven, |
8 ἡ δέ, προβιβασθεῖσα ὑπὸ τῆς μητρὸς αὐτῆς, Δός μοι, φησίν, ὧδε ἐπὶ πίνακι τὴν κεφαλὴν Ἰωάννου τοῦ Βαπτιστοῦ. | | 8 En zij, tevoren onderricht zijnde van haar moeder, zeide: Geef mij hier in een schotel het hoofd van Johannes den Doper. |
9 καὶ ἐλυπήθη ὁ βασιλεύς, διὰ δὲ τοὺς ὅρκους καὶ τοὺς συνανακειμένους ἐκέλευσε δοθῆναι· | | 9 En de koning werd bedroefd; doch om de eden en degenen die met hem aanzaten, gebood hij dat het haar zou gegeven worden; |
10 καὶ πέμψας ἀπεκεφάλισε τὸν Ἰωάννην ἐν τῇ φυλακῇ. | | 10 En zond heen en onthoofdde Johannes in den kerker. |
11 καὶ ἠνέχθη ἡ κεφαλὴ αὐτοῦ ἐπὶ πίνακι, καὶ ἐδόθη τῷ κορασίῳ· καὶ ἤνεγκε τῇ μητρὶ αὐτῆς. | | 11 En zijn hoofd werd gebracht in een schotel en het dochtertje gegeven; en zij droeg het tot haar moeder. |
12 καὶ προσελθόντες οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ ἦραν τὸ σῶμα, καὶ ἔθαψαν αὐτό· καὶ ἐλθόντες ἀπήγγειλαν τῷ Ἰησοῦ. | | 12 En zijn discipelen kwamen en namen het lichaam weg en begroeven hetzelve; en gingen en boodschapten het Jezus. |
| | De eerste wonderbare spijziging |
13 Καὶ ἀκούσας ὁ Ἰησοῦς ἀνεχώρησεν ἐκεῖθεν ἐν πλοίῳ εἰς ἔρημον τόπον κατ’ ἰδίαν· καὶ ἀκούσαντες οἱ ὄχλοι ἠκολούθησαν αὐτῷ πεζῇ ἀπὸ τῶν πόλεων. | | 13 gEn als Jezus dit hoorde, vertrok Hij vandaar te scheep naar een woeste plaats alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem te voet gevolgd uit de steden. g Matth. 12:15. Mark. 6:31. Luk. 9:10. g Matth. 12:15 Maar Jezus dat wetende, vertrok vandaar, en vele scharen volgden Hem; en Hij genas hen allen, Mark. 6:31 En Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig. Want er waren velen die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten. Luk. 9:10 En de apostelen wedergekeerd zijnde, verhaalden Hem al wat zij gedaan hadden. En Hij nam hen mede en vertrok alleen in een woeste plaats der stad genaamd Bethsáïda. |
14 καὶ ἐξελθὼν ὁ Ἰησοῦς εἶδε πολὺν ὄχλον, καὶ ἐσπλαγχνίσθη ἐπ’ αὐτούς, καὶ ἐθεράπευσε τοὺς ἀρρώστους αὐτῶν. | | 14 hEn Jezus uitgaande zag een grote schare, en iwerd innerlijk met ontferming over hen bewogen, en genas hun kranken. h Joh. 6:5. i Matth. 9:36. h Joh. 6:5 Jezus dan de ogen opheffende, en ziende dat een grote schare tot Hem kwam, zeide tot Filippus: Vanwaar zullen wij broden kopen, opdat dezen eten mogen? i Matth. 9:36 En Hij de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen die geen herder hebben. |
15 ὀψίας δὲ γενομένης, προσῆλθον αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, λέγοντες, Ἔρημός ἐστιν ὁ τόπος, καὶ ἡ ὥρα ἤδη παρῆλθεν· ἀπόλυσον τοὺς ὄχλους, ἵνα ἀπελθόντες εἰς τὰς κώμας ἀγοράσωσιν ἑαυτοῖς βρώματα. | | 15 kEn als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen. k Mark. 6:35. Luk. 9:12. k Mark. 6:35 En als het nu laat op den dag geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag; Luk. 9:12 En de dag begon te dalen; en de twaalve tot Hem komende, zeiden tot Hem: Laat de schare van U, opdat zij, heen gaande in de omliggende vlekken en in de dorpen, herberg nemen mogen en spijze vinden; want wij zijn hier in een woeste plaats. |
16 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Οὐ χρείαν ἔχουσιν ἀπελθεῖν· δότε αὐτοῖς ὑμεῖς φαγεῖν. | | 16 Maar Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van node heen te gaan; geeft gij hun te eten. |
17 οἱ δὲ λέγουσιν αὐτῷ, Οὐκ ἔχομεν ὧδε εἰ μὴ πέντε ἄρτους καὶ δύο ἰχθύας. | | 17 Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet dan vijf broden en twee vissen. |
18 ὁ δὲ εἶπε, Φέρετέ μοι αὐτοὺς ὧδε. | | 18 En Hij zeide: Brengt Mij dezelve hier. |
19 καὶ κελεύσας τοὺς ὄχλους ἀνακλιθῆναι ἐπὶ τοὺς χόρτους, καὶ λαβὼν τοὺς πέντε ἄρτους καὶ τοὺς δύο ἰχθύας, ἀναβλέψας εἰς τὸν οὐρανόν, εὐλόγησε, καὶ κλάσας ἔδωκε τοῖς μαθηταῖς τοὺς ἄρτους, οἱ δὲ μαθηταὶ τοῖς ὄχλοις. | | 19 En Hij beval de scharen neder te zitten op het gras, en nam de vijf broden en de twee vissen, en opwaarts ziende naar den hemel, lzegende dezelve; en als Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden den discipelen, en de discipelen gaven ze den scharen. l 1 Sam. 9:13. l 1 Sam. 9:13 Wanneer gijlieden in de stad komt, alzo zult gij hem vinden, eer hij opgaat op de hoogte om te eten; want het volk zal niet eten totdat hij komt, want hij zegent het offer, daarna eten de genodigden. Daarom, gaat nu op, want hem, als heden zult gij hem vinden. |
20 καὶ ἔφαγον πάντες, καὶ ἐχορτάσθησαν· καὶ ἦραν τὸ περισσεῦον τῶν κλασμάτων, δώδεκα κοφίνους πλήρεις. | | 20 En zij aten allen en werden verzadigd; en zij namen op het overschot der brokken, twaalf volle korven. |
21 οἱ δὲ ἐσθίοντες ἦσαν ἄνδρες ὡσεὶ πεντακισχίλιοι, χωρὶς γυναικῶν καὶ παιδίων. | | 21 Die nu gegeten hadden, waren omtrent vijfduizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen. |
| | Jezus wandelt op de zee |
22 Καὶ εὐθέως ἠνάγκασεν ὁ Ἰησοῦς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ ἐμβῆναι εἰς τὸ πλοῖον, καὶ προάγειν αὐτὸν εἰς τὸ πέραν, ἕως οὗ ἀπολύσῃ τοὺς ὄχλους. | | 22 mEn terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan en vóór Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten. m Mark. 6:45. Joh. 6:17. m Mark. 6:45 En terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan en vooruit te varen aan de andere zijde tegenover Bethsáïda, terwijl Hij de schare van Zich zou laten. Joh. 6:17 En in het schip gegaan zijnde, kwamen zij over de zee naar Kapérnaüm. En het was alrede duister geworden, en Jezus was tot hen niet gekomen. |
23 καὶ ἀπολύσας τοὺς ὄχλους, ἀνέβη εἰς τὸ ὄρος κατ’ ἰδίαν προσεύξασθαι· ὀψίας δὲ γενομένης, μόνος ἦν ἐκεῖ. | | 23 nEn als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen. n Mark. 6:46. Joh. 6:15. n Mark. 6:46 En als Hij denzelven hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden. Joh. 6:15 Jezus dan, wetende dat zij zouden komen en Hem met geweld nemen, opdat zij Hem koning maakten, ontweek wederom op den berg, Hij Zelf alleen. |
24 τὸ δὲ πλοῖον ἤδη μέσον τῆς θαλάσσης ἦν, βασανιζόμενον ὑπὸ τῶν κυμάτων· ἦν γὰρ ἐναντίος ὁ ἄνεμος. | | 24 En het schip was nu midden in de zee, zijnde in nood van de baren; want de wind was hun tegen. |
25 τετάρτῃ δὲ φυλακῇ τῆς νυκτὸς ἀπῆλθε πρὸς αὐτοὺς ὁ Ἰησοῦς, περιπατῶν ἐπὶ τῆς θαλάσσης. | | 25 Maar te vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee. |
26 καὶ ἰδόντες αὐτὸν οἱ μαθηταὶ ἐπὶ τὴν θάλασσαν περιπατοῦντα ἐταράχθησαν, λέγοντες ὅτι Φάντασμά ἐστι· καὶ ἀπὸ τοῦ φόβου ἔκραξαν. | | 26 En de discipelen ziende Hem op de zee wandelen, werden ontroerd, zeggende: Het is een spooksel. En zij schreeuwden van vrees. |
27 εὐθέως δὲ ἐλάλησεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, λέγων, Θαρσεῖτε· ἐγώ εἰμι· μὴ φοβεῖσθε. | | 27 Maar terstond sprak Jezus hen aan, zeggende: Zijt goedsmoeds, Ik ben het, vreest niet. |
28 ἀποκριθεὶς δὲ αὐτῷ ὁ Πέτρος εἶπε, Κύριε, εἰ σὺ εἶ, κέλευσόν με πρός σε ἐλθεῖν ἐπὶ τὰ ὕδατα. | | 28 En Petrus antwoordde Hem en zeide: Heere, indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water. |
29 ὁ δὲ εἶπεν, Ἐλθέ. καὶ καταβὰς ἀπὸ τοῦ πλοίου ὁ Πέτρος περιεπάτησεν ἐπὶ τὰ ὕδατα, ἐλθεῖν πρὸς τὸν Ἰησοῦν. | | 29 En Hij zeide: Kom. En Petrus klom neder van het schip en wandelde op het water, om tot Jezus te komen. |
30 βλέπων δὲ τὸν ἄνεμον ἰσχυρὸν ἐφοβήθη· καὶ ἀρξάμενος καταποντίζεσθαι ἔκραξε, λέγων, Κύριε, σῶσόν με. | | 30 Maar ziende den sterken wind, werd hij bevreesd, en als hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij! |
31 εὐθέως δὲ ὁ Ἰησοῦς ἐκτείνας τὴν χεῖρα ἐπελάβετο αὐτοῦ, καὶ λέγει αὐτῷ, Ὀλιγόπιστε, εἰς τί ἐδίστασας; | | 31 En Jezus terstond de hand uitstekende, greep hem aan en zeide tot hem: Gij kleingelovige, waarom hebt gij gewankeld? |
32 καὶ ἐμβάντων αὐτῶν εἰς τὸ πλοῖον, ἐκόπασεν ὁ ἄνεμος· | | 32 En als zij in het schip geklommen waren, stilde de wind. |
33 οἱ δὲ ἐν τῷ πλοίῳ ἐλθόντες προσεκύνησαν αὐτῷ, λέγοντες, Ἀληθῶς Θεοῦ Υἱὸς εἶ. | | 33 Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon. |
34 Καὶ διαπεράσαντες ἦλθον εἰς τὴν γῆν Γεννησαρέτ. | | 34 oEn overgevaren zijnde, kwamen zij in het land Gennésaret. o Mark. 6:53. o Mark. 6:53 En als zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennésaret en havenden aldaar. |
35 καὶ ἐπιγνόντες αὐτὸν οἱ ἄνδρες τοῦ τόπου ἐκείνου ἀπέστειλαν εἰς ὅλην τὴν περίχωρον ἐκείνην, καὶ προσήνεγκαν αὐτῷ πάντας τοὺς κακῶς ἔχοντας· | | 35 En als de mannen van die plaats Hem werden kennende, zonden zij in dat gehele omliggende land, en brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren; |
36 καὶ παρεκάλουν αὐτόν, ἵνα μόνον ἅψωνται τοῦ κρασπέδου τοῦ ἱματίου αὐτοῦ· καὶ ὅσοι ἥψαντο διεσώθησαν. | | 36 En baden Hem dat zij alleenlijk den zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zovelen als Hem aanraakten, werden gezond. |