Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Mattheüs 12 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Mattheüs 12

1 De apostelen op den sabbat aren plukkende, worden door Christus verantwoord. 9 Christus geneest een dorre hand op den sabbat en verdedigt hetzelve. 14 Ontwijkt de lagen der farizeeën en geneest allerlei krankheden. 16 Verbiedt zulks ruchtbaar te maken, om de profetie van Jesaja te vervullen. 22 Werpt een duivel uit een blinde en stomme, en wederlegt de lasteringen der farizeeën. 31 Spreekt van de zonde tegen den Heiligen Geest. 36 En van de rekenschap die de mens zal moeten geven van alle ijdele woorden. 38 Geeft den farizeeën geen ander teken dan het teken van Jona. 41 En stelt tegen hun hardnekkigheid het voorbeeld der Ninevieten en der koningin uit het zuiden. 43 Leert door gelijkenis van uitgeworpen en wederkomende onreine geesten, hoe het hun gaan zal. 46 En wie Zijn rechte broeder, zuster en moeder zijn.
  
Het aren plukken op den sabbat
1 Ἐν ἐκείνῳ τῷ καιρῷ ἐπορεύθη ὁ Ἰησοῦς τοῖς σάββασι διὰ τῶν σπορίμων· οἱ δὲ μαθηταὶ αὐτοῦ ἐπείνασαν, καὶ ἤρξαντο τίλλειν στάχυας καὶ ἐσθίειν. 1 INa dien tijd ging Jezus op een 1sabbatdag door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger en begonnen aren te plukken en te eten.
a Deut. 23:25. Mark. 2:23. Luk. 6:1. verwijsteksten
1 Gr. sabbatten.
   
2 οἱ δὲ Φαρισαῖοι ἰδόντες εἶπον αὐτῷ, Ἰδού, οἱ μαθηταί σου ποιοῦσιν ὃ οὐκ ἔξεστι ποιεῖν ἐν σαββάτῳ. 2 En de farizeeën dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen bwat niet is geoorloofd te doen op 2den sabbat.
b Ex. 20:10. verwijsteksten
2 De farizeeën bestraften de discipelen van Christus, niet omdat zij uit het gezaaide van een ander aren plukten, want dat was door de wet geoorloofd, Deut. 23:25, maar dat zij zulks deden op den sabbat. verwijsteksten
   
3 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Οὐκ ἀνέγνωτε τί ἐποίησε Δαβίδ, ὅτε ἐπείνασεν αὐτὸς καὶ οἱ μετ’ αὐτοῦ· 3 Maar Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen wat David gedaan heeft, toen hem hongerde, en hun die met hem waren?
4 πῶς εἰσῆλθεν εἰς τὸν οἶκον τοῦ Θεοῦ, καὶ τοὺς ἄρτους τῆς προθέσεως ἔφαγεν, οὓς οὐκ ἐξὸν ἦν αὐτῷ φαγεῖν, οὐδὲ τοῖς μετ’ αὐτοῦ, εἰ μὴ τοῖς ἱερεῦσι μόνοις; 4 Hoe hij gegaan is in 3het huis Gods, en de c4toonbroden gegeten heeft, die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun die met hem waren, dmaar den priesters alleen?
3 Dat is, den tabernakel, die toentertijd te Nob was. Zie 1 Sam. 21:6. verwijsteksten
c 1 Sam. 21:6. verwijsteksten
4 Gr. broden der voorlegging; Hebr. des aangezichts, namelijk des Heeren. Wat dit voor broden geweest zijn en wat men met dezelve deed, zie Lev. 24:5, enz. verwijsteksten
d Ex. 29:33. Lev. 24:9. verwijsteksten
   
5 ἢ οὐκ ἀνέγνωτε ἐν τῷ νόμῳ, ὅτι τοῖς σάββασιν οἱ ἱερεῖς ἐν τῷ ἱερῷ τὸ σάββατον βεβηλοῦσι, καὶ ἀναίτιοί εἰσι; 5 eOf hebt gij niet gelezen in de Wet, dat de priesters den sabbat 5ontheiligen in den tempel op de sabbatdagen, en nochtans 6onschuldig zijn?
e Num. 28:9. verwijsteksten
5 Dat is, zulke werken doen, die den sabbat ontheiligen zouden, indien God dezelve tot Zijn dienst niet bevolen had.
6 Dat is, daaraan niet misdoen.
   
6 λέγω δὲ ὑμῖν ὅτι τοῦ ἱεροῦ μείζων ἐστὶν ὧδε. 6 En Ik zeg u, dat fEen, 7meerder dan de tempel, hier is.
f 2 Kron. 6:18. verwijsteksten
7 Want Christus was de Heere des tempels, en de Zaak Zelve, door den tempel afgebeeld en betekend, Mal. 3:1. Joh. 2:19. verwijsteksten
   
7 εἰ δὲ ἐγνώκειτε τί ἐστιν, Ἔλεον θέλω καὶ οὐ θυσίαν, οὐκ ἂν κατεδικάσατε τοὺς ἀναιτίους. 7 Doch zo gij geweten hadt wat het is: gIk wil barmhartigheid en 8niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben.
g Hos. 6:6. Micha 6:8. Matth. 9:13; 23:23. verwijsteksten
8 Zie Matth. 9:13. verwijsteksten
   
8 Κύριος γάρ ἐστι καὶ τοῦ σαββάτου ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου. 8 hWant de Zoon des mensen is een 9Heere ook van den sabbat.
h Mark. 2:28. Luk. 6:5. verwijsteksten
9 Dat is, heeft macht om orde te stellen over de werken van den sabbat.
  
De man met de dorre hand
9 Καὶ μεταβὰς ἐκεῖθεν ἦλθεν εἰς τὴν συναγωγὴν αὐτῶν. 9 iEn vandaar voortgaande, kwam Hij in hun synagoge.
i Mark. 3:1. Luk. 6:6. verwijsteksten
   
10 καὶ ἰδού, ἄνθρωπος ἦν τὴν χεῖρα ἔχων ξηράν· καὶ ἐπηρώτησαν αὐτόν, λέγοντες, Εἰ ἔξεστι τοῖς σάββασι θεραπεύειν; (ἵνα κατηγορήσωσιν αὐτοῦ.) 10 En zie, er was een mens die een dorre hand had; en zij vraagden Hem, zeggende: kIs het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? (opdat zij Hem mochten beschuldigen)
k Luk. 14:3. verwijsteksten
   
11 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Τίς ἔσται ἐξ ὑμῶν ἄνθρωπος, ὃς ἕξει πρόβατον ἕν, καὶ ἐὰν ἐμπέσῃ τοῦτο τοῖς σάββασιν εἰς βόθυνον, οὐχὶ κρατήσει αὐτὸ καὶ ἐγερεῖ; 11 En Hij zeide tot hen: Wat mens zal er zijn onder u, die één schaap heeft, en zo datzelve op een sabbatdag lin een gracht valt, die hetzelve niet zal aangrijpen en uitheffen?
l Ex. 23:4. Deut. 22:4. verwijsteksten
   
12 πόσῳ οὖν διαφέρει ἄνθρωπος προβάτου. ὥστε ἔξεστι τοῖς σάββασι καλῶς ποιεῖν. 12 mHoeveel 10gaat nu een mens een schaap te boven? Zo is het dan op de sabbatdagen geoorloofd 11wel te doen.
m Gen. 1:27. verwijsteksten
10 Gr. verschilt van een schaap.
11 Dat is, werken der liefde te oefenen.
   
13 τότε λέγει τῷ ἀνθρώπῳ, Ἔκτεινον τὴν χεῖρά σου. καὶ ἐξέτεινε, καὶ ἀποκατεστάθη ὑγιὴς ὡς ἡ ἄλλη. 13 Toen zeide Hij tot dien mens: Strek uw hand uit. En hij strekte ze uit, en zij werd hersteld, gezond gelijk de andere.
14 οἱ δὲ Φαρισαῖοι συμβούλιον ἔλαβον κατ’ αὐτοῦ ἐξελθόντες, ὅπως αὐτὸν ἀπολέσωσιν. 14 nEn de farizeeën uitgegaan zijnde, hielden tezamen raad tegen Hem, hoe zij Hem 12doden mochten.
n Mark. 3:6. Joh. 5:18; 10:39; 11:53. verwijsteksten
12 Gr. verderven, of: vernielen.
  
De Knecht des Heeren
15 ὁ δὲ Ἰησοῦς γνοὺς ἀνεχώρησεν ἐκεῖθεν· καὶ ἠκολούθησαν αὐτῷ ὄχλοι πολλοί, καὶ ἐθεράπευσεν αὐτοὺς πάντας, 15 Maar Jezus dat wetende, overtrok vandaar, en vele scharen volgden Hem; en Hij genas hen allen,
o Matth. 10:23. verwijsteksten
   
16 καὶ ἐπετίμησεν αὐτοῖς, ἵνα μὴ φανερὸν αὐτὸν ποιήσωσιν· 16 pEn gebood hun scherpelijk dat zij Hem niet openbaar maken zouden;
p Matth. 9:30. Luk. 5:14. verwijsteksten
   
17 ὅπως πληρωθῇ τὸ ῥηθὲν διὰ Ἠσαΐου τοῦ προφήτου, λέγοντος, 17 Opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:
18 Ἰδού, ὁ παῖς μου ὃν ᾑρέτισα· ὁ ἀγαπητός μου εἰς ὃν εὐδόκησεν ἡ ψυχή μου· θήσω τὸ Πνεῦμά μου ἐπ’ αὐτόν, καὶ κρίσιν τοῖς ἔθνεσιν ἀπαγγελεῖ. 18 qZie, Mijn 13Knecht, Welken Ik verkoren heb, Mijn Beminde, in Welken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik zal Mijn Geest op Hem leggen, en Hij zal het 14oordeel den heidenen verkondigen.
q Jes. 42:1. Matth. 3:17; 17:5. Mark. 1:11. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17. verwijsteksten
13 Christus wordt een Knecht des Vaders genaamd, omdat Hij de gedaante eens dienstknechts aangenomen heeft, Filipp. 2:7, en omdat de raad des Vaders van onze verlossing door Hem uitgevoerd is, Jes. 53:10, 11. Zie ook de aant. op Jes. 42:1. verwijsteksten
14 Dat is, de zaligmakende leer of waren godsdienst, en wat daartoe behoort.
   
19 οὐκ ἐρίσει, οὐδὲ κραυγάσει· οὐδὲ ἀκούσει τις ἐν ταῖς πλατείαις τὴν φωνὴν αὐτοῦ. 19 Hij zal niet twisten noch 15roepen, noch zal er iemand Zijn stem op de straten horen.
15 Namelijk uit eergierigheid of twistgierigheid.
   
20 κάλαμον συντετριμμένον οὐ κατεάξει, καὶ λίνον τυφόμενον οὐ σβέσει· ἕως ἂν ἐκβάλῃ εἰς νῖκος τὴν κρίσιν. 20 16Het 17gekrookte riet zal Hij niet verbreken en het rokende 18lemmet zal Hij niet uitblussen, totdat Hij 19het oordeel zal 20uitbrengen tot overwinning.
16 Dat is, Hij zal de verslagen gemoederen en de zwakgelovigen niet verstoten, maar met alle toegenegenheid ontmoeten.
17 Of: gepletterde.
18 Gr. vlas, omdat de lemmeten of wieken daarvan gemaakt werden.
19 Dat is, zal met de waarheid Zijner leer krachtiglijk doordringen, totdat dezelve de overhand behoudt.
20 Of: tevoorschijn brengen. Gr. uitstoten, uitwerpen.
   
21 καὶ ἐν τῷ ὀνόματι αὐτοῦ ἔθνη ἐλπιοῦσι. 21 En in Zijn Naam zullen de heidenen hopen.
  
Jezus en Beëlzebul
22 Τότε προσηνέχθη αὐτῷ δαιμονιζόμενος, τυφλὸς καὶ κωφός· καὶ ἐθεράπευσεν αὐτόν, ὥστε τὸν τυφλὸν καὶ κωφὸν καὶ λαλεῖν καὶ βλέπειν. 22 rToen werd tot Hem gebracht een van den duivel bezeten, die 21blind en stom was; en Hij genas hem, alzo dat de blinde en stomme beide sprak en zag.
r Matth. 9:32. Luk. 11:14. verwijsteksten
21 Dat is, dien de duivel het gebruik der ogen en tong benomen had.
   
23 καὶ ἐξίσταντο πάντες οἱ ὄχλοι καὶ ἔλεγον, Μήτι οὗτός ἐστιν ὁ Υἱὸς Δαβίδ; 23 En al de scharen ontzetten zich en zeiden: sIs niet Deze de Zone Davids?
s Joh. 4:29. verwijsteksten
   
24 οἱ δὲ Φαρισαῖοι ἀκούσαντες εἶπον, Οὗτος οὐκ ἐκβάλλει τὰ δαιμόνια, εἰ μὴ ἐν τῷ Βεελζεβοὺλ ἄρχοντι τῶν δαιμονίων. 24 Maar de farizeeën dit gehoord hebbende, zeiden: tDeze werpt de duivelen niet uit dan door 22Beëlzebul, den overste der duivelen.
t Matth. 9:34. Mark. 3:22. Luk. 11:15. verwijsteksten
22 Zie Matth. 10:25. verwijsteksten
   
25 εἰδὼς δὲ ὁ Ἰησοῦς τὰς ἐνθυμήσεις αὐτῶν εἶπεν αὐτοῖς, Πᾶσα βασιλεία μερισθεῖσα καθ’ ἑαυτῆς ἐρημοῦται· καὶ πᾶσα πόλις ἢ οἰκία μερισθεῖσα καθ’ ἑαυτῆς οὐ σταθήσεται. 25 Doch Jezus kennende hun gedachten, zeide tot hen: Een ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en een iedere stad of huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet bestaan.
26 καὶ εἰ ὁ Σατανᾶς τὸν Σατανᾶν ἐκβάλλει, ἐφ’ ἑαυτὸν ἐμερίσθη· πῶς οὖν σταθήσεται ἡ βασιλεία αὐτοῦ; 26 En indien de satan den satan uitwerpt, zo is hij tegen zichzelven verdeeld; hoe zal dan zijn rijk bestaan?
27 καὶ εἰ ἐγὼ ἐν Βεελζεβοὺλ ἐκβάλλω τὰ δαιμόνια, οἱ υἱοὶ ὑμῶν ἐν τίνι ἐκβάλλουσι; διὰ τοῦτο αὐτοὶ ὑμῶν ἔσονται κριταί. 27 En indien Ik door Beëlzebul de duivelen uitwerp, door wien werpen ze dan uw 23zonen uit? Daarom zullen die uw rechters zijn.
23 Hierdoor worden verstaan óf de discipelen van Christus, die in Zijn Naam duivelen uitwierpen, Luk. 10:17, óf enige andere Joden, die ook somwijlen zulks deden. Zie Luk. 9:49. verwijsteksten
   
28 εἰ δὲ ἐγὼ ἐν Πνεύματι Θεοῦ ἐκβάλλω τὰ δαιμόνια, ἄρα ἔφθασεν ἐφ’ ὑμᾶς ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ. 28 Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen.
29 ἢ πῶς δύναταί τις εἰσελθεῖν εἰς τὴν οἰκίαν τοῦ ἰσχυροῦ καὶ τὰ σκεύη αὐτοῦ διαρπάσαι, ἐὰν μὴ πρῶτον δήσῃ τὸν ἰσχυρόν; καὶ τότε τὴν οἰκίαν αὐτοῦ διαρπάσει. 29 Of hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen en zijn 24vaten ontroven, tenzij dat hij eerst den sterke gebonden heeft? En alsdan zal hij zijn huis beroven.
24 Dat is, huisraad of goed. Want de Hebreeën noemen vaten allerlei gereedschap, waarmede het huis voorzien wordt.
   
30 ὁ μὴ ὢν μετ’ ἐμοῦ, κατ’ ἐμοῦ ἐστι, καὶ ὁ μὴ συνάγων μετ’ ἐμοῦ, σκορπίζει. 30 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit.
31 διὰ τοῦτο λέγω ὑμῖν, Πᾶσα ἁμαρτία καὶ βλασφημία ἀφεθήσεται τοῖς ἀνθρώποις· ἡ δὲ τοῦ Πνεύματος βλασφημία οὐκ ἀφεθήσεται τοῖς ἀνθρώποις. 31 vDaarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen 23*vergeven worden; maar de lastering 24*tegen den Geest zal den mensen 25niet vergeven worden.
v Mark. 3:28. Luk. 12:10. 1 Joh. 5:16. verwijsteksten
23* Namelijk indien zij zich bekeren.
24* Deze zonde tegen den Heiligen Geest is, wanneer iemand, niet uit zwakheid of vrees gelijk Petrus, noch uit onwetendheid gelijk Paulus, de evangelische waarheid verzaakt of bestrijdt, maar dezelve uit enkel haat en moedwil, tegen de overtuiging des Heiligen Geestes, wederstaat, lastert en vervolgt.
25 Namelijk omdat zij zich niet bekeren, en door het rechtvaardig oordeel Gods niet bekeerd kunnen worden. Zie Hebr. 6:4. verwijsteksten
   
32 καὶ ὃς ἂν εἴπῃ λόγον κατὰ τοῦ Υἱοῦ τοῦ ἀνθρώπου, ἀφεθήσεται αὐτῷ· ὃς δ’ ἂν εἴπῃ κατὰ τοῦ Πνεύματος τοῦ Ἁγίου, οὐκ ἀφεθήσεται αὐτῷ, οὔτε ἐν τούτῳ τῷ αἰῶνι οὔτε ἐν τῷ μέλλοντι. 32 xEn zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; ymaar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, 26noch in deze eeuw, noch in de toekomende.
x 1 Sam. 2:25. verwijsteksten
y Num. 15:30. 1 Joh. 5:16. verwijsteksten
26 Dat is, nimmermeer, gelijk het verklaard wordt Mark. 3:29, noch hier, noch hiernamaals in het uiterste oordeel, hetwelk ook de toekomende eeuw genaamd wordt, Luk. 18:30. verwijsteksten
  
De goede en de boze mens
33 ἢ ποιήσατε τὸ δένδρον καλόν, καὶ τὸν καρπὸν αὐτοῦ καλόν, ἢ ποιήσατε τὸ δένδρον σαπρόν, καὶ τὸν καρπὸν αὐτοῦ σαπρόν· ἐκ γὰρ τοῦ καρποῦ τὸ δένδρον γινώσκεται. 33 zOf 27maakt den boom goed en zijn vrucht goed; of maakt den boom 28kwaad en zijn vrucht kwaad; want uit de vrucht wordt de boom gekend.
z Matth. 7:18. verwijsteksten
27 Dat is, houdt en oordeelt.
28 Gr. verrot.
   
34 γεννήματα ἐχιδνῶν, πῶς δύνασθε ἀγαθὰ λαλεῖν, πονηροὶ ὄντες; ἐκ γὰρ τοῦ περισσεύματος τῆς καρδίας τὸ στόμα λαλεῖ. 34 aGij adderengebroedsels, hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? bWant uit den overvloed des harten spreekt de mond.
a Matth. 3:7. verwijsteksten
b Ps. 40:11. Luk. 6:45. verwijsteksten
   
35 ὁ ἀγαθὸς ἄνθρωπος ἐκ τοῦ ἀγαθοῦ θησαυροῦ τῆς καρδίας ἐκβάλλει τὰ ἀγαθά· καὶ ὁ πονηρὸς ἄνθρωπος ἐκ τοῦ πονηροῦ θησαυροῦ ἐκβάλλει πονηρά. 35 De goede mens brengt goede dingen voort uit den goeden schat des harten, en de boze mens brengt boze dingen voort uit den bozen schat.
36 λέγω δὲ ὑμῖν, ὅτι πᾶν ῥῆμα ἀργόν, ὃ ἐὰν λαλήσωσιν οἱ ἄνθρωποι, ἀποδώσουσι περὶ αὐτοῦ λόγον ἐν ἡμέρᾳ κρίσεως. 36 Maar Ik zeg u, cdat van elk 29ijdel woord hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven din den dag des oordeels.
c Ef. 5:4. verwijsteksten
29 Gr. ledig, dat is, dat geen nuttigheid heeft tot stichting, Ef. 4:29, hoeveel meer dan de lasterwoorden. verwijsteksten
d Pred. 12:14. verwijsteksten
   
37 ἐκ γὰρ τῶν λόγων σου δικαιωθήσῃ, καὶ ἐκ τῶν λόγων σου καταδικασθήσῃ. 37 eWant uit uw woorden zult gij 30gerechtvaardigd worden, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden.
e 2 Sam. 1:16. Luk. 19:22. verwijsteksten
30 Dat is, voor rechtvaardig erkend en verklaard worden.
  
Het teken van Jona
38 Τότε ἀπεκρίθησάν τινες τῶν γραμματέων καὶ Φαρισαίων, λέγοντες, Διδάσκαλε, θέλομεν ἀπὸ σοῦ σημεῖον ἰδεῖν. 38 fToen antwoordden sommigen der schriftgeleerden en farizeeën, zeggende: Meester, wij wilden van U wel een teken zien.
f Matth. 16:1. Mark. 8:11. Luk. 11:29. 1 Kor. 1:22. verwijsteksten
   
39 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Γενεὰ πονηρὰ καὶ μοιχαλὶς σημεῖον ἐπιζητεῖ· καὶ σημεῖον οὐ δοθήσεται αὐτῇ, εἰ μὴ τὸ σημεῖον Ἰωνᾶ τοῦ προφήτου. 39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en 31overspelig geslacht verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet.
31 Of: ontaard en verbasterd. Zie Joh. 8:39. verwijsteksten
   
40 ὥσπερ γὰρ ἦν Ἰωνᾶς ἐν τῇ κοιλίᾳ τοῦ κήτους τρεῖς ἡμέρας καὶ τρεῖς νύκτας, οὕτως ἔσται ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐν τῇ καρδίᾳ τῆς γῆς τρεῖς ἡμέρας καὶ τρεῖς νύκτας. 40 gWant gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen 32drie dagen en drie nachten wezen in het 33hart der aarde.
g Jona 1:17; 2:10. verwijsteksten
32 Voor een deel der dagen worden hier genomen gehele dagen en nachten; gelijk dat bij de Hebreeën gebruikelijk is. Zie 1 Sam. 30:12, vergeleken met vers 13, en Esth. 4:16, vergeleken met Esth. 5:1. En zo men het neemt naar de Romeinse rekening, die de dagen op den middernacht begonnen en eindigden, zo valt het nog klaarder. verwijsteksten
33 Dat is, binnen in de aarde, naar de Hebreeuwse wijze van spreken. Zo wordt Tyrus gezegd te liggen in het hart der zee, Ez. 27:4. verwijsteksten
   
41 ἄνδρες Νινευῖται ἀναστήσονται ἐν τῇ κρίσει μετὰ τῆς γενεᾶς ταύτης καὶ κατακρινοῦσιν αὐτήν· ὅτι μετενόησαν εἰς τὸ κήρυγμα Ἰωνᾶ· καὶ ἰδού, πλεῖον Ἰωνᾶ ὧδε. 41 hDe mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en zullen hetzelve 34veroordelen; want zij hebben zich bekeerd iop de prediking van Jona; en zie, meer dan Jona is hier.
h Luk. 11:32. verwijsteksten
34 Namelijk door hun voorbeeld.
i Jona 3:5. verwijsteksten
   
42 βασίλισσα νότου ἐγερθήσεται ἐν τῇ κρίσει μετὰ τῆς γενεᾶς ταύτης καὶ κατακρινεῖ αὐτήν· ὅτι ἦλθεν ἐκ τῶν περάτων τῆς γῆς ἀκοῦσαι τὴν σοφίαν Σολομῶντος· καὶ ἰδού, πλεῖον Σολομῶντος ὧδε. 42 kDe koningin van het 35zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht en hetzelve veroordelen; want zij is gekomen van de 36einden der aarde, om te horen de wijsheid van Sálomo; en zie, meer dan Sálomo is hier.
k 1 Kon. 10:1. 2 Kron. 9:1. Luk. 11:31. verwijsteksten
35 Dat is, van Scheba, 1 Kon. 10:1, hetwelk zuidwaarts van Judea gelegen was. verwijsteksten
36 Dat is, van vergelegen plaatsen.
  
Terugkeer van den onreinen geest
43 ὅταν δὲ τὸ ἀκάθαρτον πνεῦμα ἐξέλθῃ ἀπὸ τοῦ ἀνθρώπου, διέρχεται δι’ ἀνύδρων τόπων, ζητοῦν ἀνάπαυσιν, καὶ οὐχ εὑρίσκει. 43 lEn wanneer de onreine geest van den mens uitgegaan is, zo gaat hij door 37dorre plaatsen, zoekende rust, en vindt ze niet.
l Luk. 11:24. verwijsteksten
37 Dat is, droge of waterloze plaatsen.
   
44 τότε λέγει, Ἐπιστρέψω εἰς τὸν οἶκόν μου ὅθεν ἐξῆλθον· καὶ ἐλθὸν εὑρίσκει σχολάζοντα, σεσαρωμένον, καὶ κεκοσμημένον. 44 Dan zegt hij: Ik zal wederkeren in mijn huis, vanwaar ik uitgegaan ben; en komende vindt hij het ledig, met bezemen gekeerd, en 38versierd.
38 Of: opgeschikt.
   
45 τότε πορεύεται καὶ παραλαμβάνει μεθ’ ἑαυτοῦ ἑπτὰ ἕτερα πνεύματα πονηρότερα ἑαυτοῦ, καὶ εἰσελθόντα κατοικεῖ ἐκεῖ· καὶ γίνεται τὰ ἔσχατα τοῦ ἀνθρώπου ἐκείνου χείρονα τῶν πρώτων. οὕτως ἔσται καὶ τῇ γενεᾷ ταύτῃ τῇ πονηρᾷ. 45 Dan gaat hij heen en neemt met zich 39zeven andere geesten, bozer dan hij zelf, men ingegaan zijnde wonen zij aldaar; en het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. 40Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn.
39 Dat is, vele. Een Hebreeuwse wijze van spreken.
m Hebr. 6:4, 5; 10:26. 2 Petr. 2:20. verwijsteksten
40 Met deze gelijkenis leert Christus, dat wanneer een mens door de kennis van het Evangelie verlost is van zijn natuurlijke onwetendheid, en nochtans deze kennis niet beleeft, maar onderdrukt, hij veel erger wordt dan tevoren. Zie 2 Petr. 2:20, 21. verwijsteksten
  
Jezus’ ware verwanten
46 Ἔτι δὲ αὐτοῦ λαλοῦντος τοῖς ὄχλοις, ἰδού, ἡ μήτηρ καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ εἱστήκεισαν ἔξω, ζητοῦντες αὐτῷ λαλῆσαι. 46 nEn als Hij nog tot de scharen sprak, zie, Zijn moeder en 41broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken.
n Mark. 3:31. Luk. 8:20. verwijsteksten
41 Dat is, bloedverwanten, die bij de Hebreeën ook broeders genaamd worden. Zie Gen. 13:8, 11. verwijsteksten
   
47 εἶπε δέ τις αὐτῷ, Ἰδού, ἡ μήτηρ σου καὶ οἱ ἀδελφοί σου ἔξω ἑστήκασι, ζητοῦντές σοι λαλῆσαι. 47 En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daarbuiten, zoekende U te spreken.
48 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπε τῷ εἰπόντι αὐτῷ, Τίς ἐστιν ἡ μήτηρ μου; καὶ τίνες εἰσὶν οἱ ἀδελφοί μου; 48 Maar Hij antwoordende zeide tot dengene die Hem dat zeide: 42Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broeders?
42 Christus spreekt hier niet uit verachting van Zijn moeder, maar prijst alleen het geestelijke maagschap boven het vleselijke.
   
49 καὶ ἐκτείνας τὴν χεῖρα αὐτοῦ ἐπὶ τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ εἶπεν, Ἰδού, ἡ μήτηρ μου καὶ οἱ ἀδελφοί μου. 49 En Zijn hand uitstrekkende over Zijn discipelen, zeide Hij: Zie, Mijn moeder en Mijn broeders.
50 ὅστις γὰρ ἂν ποιήσῃ τὸ θέλημα τοῦ Πατρός μου τοῦ ἐν οὐρανοῖς, αὐτός μου ἀδελφὸς καὶ ἀδελφὴ καὶ μήτηρ ἐστίν. 50 oWant zo wie den wil Mijns Vaders doet, Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder en zuster en moeder.
o Joh. 15:14. 2 Kor. 5:16. Gal. 5:6; 6:15. Kol. 3:11. verwijsteksten

Einde Mattheüs 12