Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Johannes de Doper in de gevangenis zijnde, zendt twee discipelen tot Christus. 4 Denwelken Christus uit Zijn leer en werken bewijst, dat Hij de beloofde Messias is. 7 Geeft tot het volk van Johannes’ persoon en ambt een heerlijke getuigenis. 16 Verwijt den Joden onder zekere gelijkenis hun onbekeerlijkheid. 20 En dreigt daarom de steden van Chorazin en Bethsaïda en Kapernaüm met zeer zware straffen. 25 Stelt daartegen het welbehagen Zijns Vaders in het onderwijzen der kleinen. 28 Noodt alle vermoeide zondaars tot Zich en belooft denzelven verkwikking. |
| | De vraag van Johannes den Doper |
1 Καὶ ἐγένετο ὅτε ἐτέλεσεν ὁ Ἰησοῦς διατάσσων τοῖς δώδεκα μαθηταῖς αὐτοῦ, μετέβη ἐκεῖθεν τοῦ διδάσκειν καὶ κηρύσσειν ἐν ταῖς πόλεσιν αὐτῶν. | | 1 EN het is geschied toen Jezus geëindigd had Zijn twaalf discipelen 1bevelen te geven, dat Hij vandaar voortging, om te leren en te prediken in 2hun steden. |
| 1 Namelijk die in het voorgaande hoofdstuk verhaald staan. |
| 2 Namelijk van Galilea, vanwaar Zijn discipelen waren. Zie Hand. 2:7. |
| Hand. 2:7 En zij ontzetten zich allen en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Zie, zijn niet al dezen die daar spreken, Galileeërs? |
| | |
2 Ὁ δὲ Ἰωάννης ἀκούσας ἐν τῷ δεσμωτηρίῳ τὰ ἔργα τοῦ Χριστοῦ, πέμψας δύο τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, | | 2 aEn Johannes in de 3gevangenis gehoord hebbende 4de werken van Christus, zond twee van zijn discipelen, |
| a Luk. 7:18. |
| Luk. 7:18 En de discipelen van Johannes boodschapten hem van al deze dingen. |
| 3 Zie van de oorzaak en het einde dezer gevangenis van Johannes den Doper Mattheüs 14. Markus 6. |
| Mattheüs 14 TE dienzelven tijde hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus; Markus 6 EN Hij ging vandaar weg en kwam in Zijn vaderland, en Zijn discipelen volgden Hem. |
| 4 Dat is, wondertekenen of mirakelen. |
| | |
3 εἶπεν αὐτῷ, Σὺ εἶ ὁ ἐρχόμενος, ἢ ἕτερον προσδοκῶμεν; | | 3 En 5zeide tot Hem: Zijt Gij Degene 6Die komen zou, of verwachten wij een ander? |
| 5 Dat is, liet Hem zeggen. |
| 6 Dat is, de Messias door de profeten beloofd. Dit doet Johannes vragen, niet omdat hij zelf daaraan twijfelde, want hij had lang tevoren zulks openlijk betuigd, Joh. 1:29, maar om uit het antwoord van Christus oorzaak te nemen om zijn discipelen, die daaraan nog enigszins twijfelden, hiervan daarna breder te onderrichten. |
| Joh. 1:29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. |
| | |
4 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Πορευθέντες ἀπαγγείλατε Ἰωάννῃ ἃ ἀκούετε καὶ βλέπετε· | | 4 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet: |
5 τυφλοὶ ἀναβλέπουσι, καὶ χωλοὶ περιπατοῦσι, λεπροὶ καθαρίζονται, καὶ κωφοὶ ἀκούουσι, νεκροὶ ἐγείρονται, καὶ πτωχοὶ εὐαγγελίζονται· | | 5 bDe 7blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en den 8armen wordt het Evangelie verkondigd. |
| b Jes. 29:18; 35:5; 61:1. Luk. 4:18. |
| Jes. 29:18 En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. Jes. 35:5 Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden. Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; Luk. 4:18 De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart; |
| 7 Deze dingen waren voorzegd, dat zij van den Messias zouden gedaan worden. Zie Jes. 35:5. |
| Jes. 35:5 Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden. |
| 8 Namelijk zo van staat als van geest, Matth. 5:3, gelijk het ook wordt genomen Jes. 61:1, waarop Christus hier ziet. |
| Matth. 5:3 Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; |
| | |
6 καὶ μακάριός ἐστιν, ὃς ἐὰν μὴ σκανδαλισθῇ ἐν ἐμοί. | | 6 En zalig is hij die aan Mij niet zal 9geërgerd worden. |
| 9 Dat is, die uit Mijn geringen staat of leringen geen aanstoot neemt om in Mij niet te geloven. Zie Mark. 6:3. Joh. 6:41, 52, 66. |
| Mark. 6:3 Is Deze niet de Timmerman, de Zoon van Maria, en de Broeder van Jakobus en van Joses, en van Judas en van Simon? En zijn Zijn zusters niet hier bij ons? En zij werden aan Hem geërgerd. Joh. 6:41 De Joden dan murmureerden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het Brood Dat uit den hemel nedergedaald is. Joh. 6:52 De Joden dan streden onder elkander, zeggende: Hoe kan ons Deze Zijn vlees te eten geven? Joh. 6:66 Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem. |
| | Jezus’ getuigenis over Johannes |
7 τούτων δὲ πορευομένων, ἤρξατο ὁ Ἰησοῦς λέγειν τοῖς ὄχλοις περὶ Ἰωάννου, Τί ἐξήλθετε εἰς τὴν ἔρημον θεάσασθαι; κάλαμον ὑπὸ ἀνέμου σαλευόμενον; | | 7 cAls nu dezen heengingen, heeft Jezus tot de scharen begonnen te zeggen van Johannes: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een 10riet dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? |
| c Luk. 7:24. |
| Luk. 7:24 Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tot de scharen, van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? |
| 10 Dat is, een ongestadige leraar, die met allerlei winden der leringen gedreven wordt, Ef. 4:14. |
| Ef. 4:14 Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te brengen; |
| | |
8 ἀλλὰ τί ἐξήλθετε ἰδεῖν; ἄνθρωπον ἐν μαλακοῖς ἱματίοις ἠμφιεσμένον; ἰδού, οἱ τὰ μαλακὰ φοροῦντες ἐν τοῖς οἴκοις τῶν βασιλέων εἰσίν. | | 8 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens met 11zachte klederen bekleed? Zie, die zachte klederen dragen, zijn in der koningen huizen. |
| 11 Dat is, kostelijke en sierlijke. |
| | |
9 ἀλλὰ τί ἐξήλθετε ἰδεῖν; προφήτην; ναί, λέγω ὑμῖν, καὶ περισσότερον προφήτου· | | 9 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. |
10 οὗτος γάρ ἐστι περὶ οὗ γέγραπται, Ἰδού, ἐγὼ ἀποστέλλω τὸν ἄγγελόν μου πρὸ προσώπου σου, ὃς κατασκευάσει τὴν ὁδόν σου ἔμπροσθέν σου. | | 10 Want deze is het van denwelken geschreven staat: dZie, Ik zend Mijn 12engel voor Uw aangezicht, die Uw weg bereiden zal 13voor U heen. |
| d Mal. 3:1. Mark. 1:2. Luk. 7:27. |
| Mal. 3:1 ZIE, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen. Mark. 1:2 Gelijk geschreven is in de Profeten: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. Luk. 7:27 Deze is het van welken geschreven is: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. |
| 12 Dat is, gezant of zendbode. |
| 13 Bij den profeet, Mal. 3:1, staat: voor Mij, omdat Christus daar Zelf spreekt; en hier brengt Christus den Vader in, sprekende tot Zijn Zoon, alzo Johannes zowel van den Vader als van den Zoon gezonden is, Luk. 3:2. Joh. 1:6. |
| Mal. 3:1 ZIE, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen. Luk. 3:2 Onder de hogepriesters Annas en Kájafas, geschiedde het woord Gods tot Johannes, den zoon van Zacharías, in de woestijn. Joh. 1:6 Er was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes. |
| | |
11 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, οὐκ ἐγήγερται ἐν γεννητοῖς γυναικῶν μείζων Ἰωάννου τοῦ Βαπτιστοῦ· ὁ δὲ μικρότερος ἐν τῇ βασιλείᾳ τῶν οὐρανῶν μείζων αὐτοῦ ἐστιν. | | 11 Voorwaar zeg Ik u: Onder degenen die van vrouwen geboren zijn, is niemand 14opgestaan *meerder dan Johannes de Doper; doch die 15de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij. |
| 14 Gr. verwekt. |
| * Of: een, meerder. |
| 15 Gr. de mindere, namelijk onder de leraars des Evangelies; overmits dezelve Christus nog klaarder aanwijzen, als nu alles tot onze zaligheid nodig, volkomenlijk volbracht hebbende, en dat niet alleen aan de Joden, maar ook aan de heidenen verkondigen. |
| | |
12 ἀπὸ δὲ τῶν ἡμερῶν Ἰωάννου τοῦ Βαπτιστοῦ ἕως ἄρτι ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν βιάζεται, καὶ βιασταὶ ἁρπάζουσιν αὐτήν. | | 12 eEn van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen 16geweld aangedaan, en de 17geweldigers nemen hetzelve met geweld. |
| e Luk. 16:16. |
| Luk. 16:16 De Wet en de Profeten zijn tot op Johannes; van dien tijd af wordt het Koninkrijk Gods verkondigd en een iegelijk doet geweld op hetzelve. |
| 16 Dat is, wordt met grote menigte en ijver aangenomen. |
| 17 Dat is, die met groten ernst en ijver naar de zaligheid trachten, gelijk als die met geweld iets tot zich willen trekken, Filipp. 3:8, 12. |
| Filipp. 3:8 Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen; Filipp. 3:12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. |
| | |
13 πάντες γὰρ οἱ προφῆται καὶ ὁ νόμος ἕως Ἰωάννου προεφήτευσαν· | | 13 Want al de Profeten en de Wet hebben tot Johannes toe 18geprofeteerd. |
| 18 Dat is, hebben de komst van den Messias voorzegd en afgebeeld, Dien Johannes heeft aangewezen als nu tegenwoordig en gekomen zijnde. |
| | |
14 καὶ εἰ θέλετε δέξασθαι, αὐτός ἐστιν Ἠλίας ὁ μέλλων ἔρχεσθαι. | | 14 fEn zo gij het wilt aannemen: Hij is 19Elía die komen zou. |
| f Mal. 4:5. Luk. 1:17. |
| Mal. 4:5 Zie, Ik zend ulieden den profeet Elía, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal. Luk. 1:17 En hij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk. |
| 19 Niet Elia, de Tisbiet, in zijn persoon, Joh. 1:21, maar die in den geest en kracht van Elia komen zou, Luk. 1:17. |
| Joh. 1:21 En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elía? En hij zeide: Ik ben die niet. Zijt gij de Profeet? En hij antwoordde: Neen. Luk. 1:17 En hij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk. |
| | |
15 ὁ ἔχων ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω. | | 15 20Wie oren heeft om te horen, die hore. |
| 20 Dat is, die van God den Geest des verstands ontvangen heeft, die lette hierop met aandacht, 2 Kor. 3:5. |
| 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; |
| | |
16 τίνι δὲ ὁμοιώσω τὴν γενεὰν ταύτην; ὁμοία ἐστὶ παιδαρίοις ἐν ἀγοραῖς καθημένοις, καὶ προσφωνοῦσι τοῖς ἑταίροις αὐτῶν, | | 16 Doch waarbij zal Ik dit geslacht 21vergelijken? gHet is gelijk den kinderkens die op de markten zitten en hun gezellen toeroepen, |
| 21 Met deze gelijkenis leert Christus, dat Hij op alle manieren, zo zacht als hard, gezocht heeft hen tot bekering te brengen. |
| g Luk. 7:31. |
| Luk. 7:31 En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk? |
| | |
17 καὶ λέγουσιν, Ηὐλήσαμεν ὑμῖν, καὶ οὐκ ὠρχήσασθε· ἐθρηνήσαμεν ὑμῖν, καὶ οὐκ ἐκόψασθε. | | 17 En zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen en gij hebt niet 22geweend. |
| 22 Gr. niet op de borst geslagen, dat is, geen teken van droefheid getoond. |
| | |
18 ἦλθε γὰρ Ἰωάννης μήτε ἐσθίων μήτε πίνων, καὶ λέγουσι, Δαιμόνιον ἔχει. | | 18 hWant Johannes is gekomen, 23noch etende noch drinkende, en zij zeggen: Hij heeft den duivel. |
| h Matth. 3:4. Mark. 1:6. |
| Matth. 3:4 En dezelve Johannes had zijn kleding van kemelshaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing. Mark. 1:6 En Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen gordel om zijn lendenen, en at sprinkhanen en wilden honing. |
| 23 Namelijk naar de gewone wijze van andere mensen. |
| | |
19 ἦλθεν ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐσθίων καὶ πίνων, καὶ λέγουσιν, Ἰδού, ἄνθρωπος φάγος καὶ οἰνοπότης, τελωνῶν φίλος καὶ ἁμαρτωλῶν. καὶ ἐδικαιώθη ἡ σοφία ἀπὸ τῶν τέκνων αὐτῆς. | | 19 De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en zij zeggen: Ziedaar een Mens Die een vraat en wijnzuiper is, een vriend van tollenaren en zondaren. Doch de Wijsheid is 24gerechtvaardigd geworden van Haar kinderen. |
| 24 Dat is, Christus, Die de Wijsheid des Vaders genoemd wordt, Spr. 8:12, enz. 1 Kor. 1:24, of Zijn leer is voor goed en recht bekend en ontvangen geweest van haar rechte discipelen. |
| Spr. 8:12 Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vind de kennis van alle bedachtzaamheid. 1 Kor. 1:24 Maar hun die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, prediken wij Christus, de Kracht Gods en de Wijsheid Gods. |
| | De drie onboetvaardige steden |
20 Τότε ἤρξατο ὀνειδίζειν τὰς πόλεις ἐν αἷς ἐγένοντο αἱ πλεῖσται δυνάμεις αὐτοῦ, ὅτι οὐ μετενόησαν. | | 20 iToen begon Hij de steden in dewelke Zijn krachten meest geschied waren, te 25verwijten, omdat zij zich niet bekeerd hadden: |
| i Luk. 10:13. |
| Luk. 10:13 Wee u, Chórazin, wee u, Bethsáïda; want zo in Tyrus en Sidon de krachten geschied waren die in u geschied zijn, zij zouden eertijds in zak en as zittende zich bekeerd hebben. |
| 25 Dat is, tot hun schande te bestraffen en het wee te dreigen. |
| | |
21 Οὐαί σοι, Χοραζίν, οὐαί σοι, Βηθσαϊδάν, ὅτι εἰ ἐν Τύρῳ καὶ Σιδῶνι ἐγένοντο αἱ δυνάμεις αἱ γενόμεναι ἐν ὑμῖν, πάλαι ἂν ἐν σάκκῳ καὶ σποδῷ μετενόησαν. | | 21 Wee u, Chórazin, wee u, Bethsáïda. Want zo in 26Tyrus en Sidon de krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zouden zich 27eertijds in k28zak en as bekeerd hebben. |
| 26 Dit waren twee steden der heidenen aan de Middellandse Zee in Fenicië gelegen, die eertijds in grote weelde, pracht en dartelheid leefden. Zie Jesaja 23. Ezechiël 26; 27. |
| Jesaja 23 DE last van Tyrus. Huilt, gij schepen van Tarsis, want zij is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er meer ingaat; uit het land Chittim is het aan hen openbaar geworden. Ezechiël 26 EN het gebeurde in het elfde jaar, op den eerste der maand, dat des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende: Ezechiël 27 WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
| 27 Namelijk als zij nog in hun bloeienden staat en weelde waren, eer zij door Alexander den Grote met geweld ingenomen en verwoest waren. |
| k 2 Sam. 13:19. 2 Kon. 6:30; 19:1. |
| 2 Sam. 13:19 Toen nam Thamar as op haar hoofd en scheurde den veelvervigen rok dien zij aanhad; en zij legde haar hand op haar hoofd en ging vast heen en kreet. 2 Kon. 6:30 En het geschiedde als de koning de woorden dezer vrouw gehoord had, dat hij zijn klederen scheurde, alzo hij op den muur voortging; en het volk zag, dat, zie, een zak vanbinnen over zijn vlees was. 2 Kon. 19:1 EN het geschiedde als de koning Hizkía dat hoorde, zo scheurde hij zijn klederen, en bedekte zich met een zak en ging in het huis des HEEREN. |
| 28 Met zulke tekenen werd eertijds de boetvaardigheid betoond. Zie Jes. 58:5. Klgld. 2:10. Dan. 9:3. Jona 3:6. |
| Jes. 58:5 Zou het zulk een vasten zijn dat Ik verkiezen zou, dat de mens zijn ziel een dag kwelle? Dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze, en een zak en as onder zich spreide? Zoudt gij dat een vasten heten en een dag den HEERE aangenaam? Klgld. 2:10 Jod. De oudsten der dochter Sions zitten op de aarde, zij zwijgen stil, zij werpen stof op hun hoofd, zij hebben zakken aangegord; de jongedochters van Jeruzalem laten haar hoofd ter aarde hangen. Dan. 9:3 En ik stelde mijn aangezicht tot God den Heere, om Hem te zoeken met het gebed en smekingen, met vasten, en zak, en as. Jona 3:6 Want dit woord geraakte tot den koning van Ninevé, en hij stond op van zijn troon en deed zijn heerlijk overkleed van zich; en hij bedekte zich met een zak, en zat neder in de as. |
| | |
22 πλὴν λέγω ὑμῖν, Τύρῳ καὶ Σιδῶνι ἀνεκτότερον ἔσται ἐν ἡμέρᾳ κρίσεως, ἢ ὑμῖν. | | 22 lDoch Ik zeg u: Het zal Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan ulieden. |
| l Matth. 10:15. |
| Matth. 10:15 Voorwaar zeg Ik u: Het zal den lande van Sódom en Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad. |
| | |
23 καὶ σύ, Καπερναούμ, ἡ ἕως τοῦ οὐρανοῦ ὑψωθεῖσα, ἕως ᾅδου καταβιβασθήσῃ· ὅτι εἰ ἐν Σοδόμοις ἐγένοντο αἱ δυνάμεις αἱ γενόμεναι ἐν σοί, ἔμειναν ἂν μέχρι τῆς σήμερον. | | 23 En gij Kapérnaüm, die tot den hemel toe zijt 29verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sódom die krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zou tot op den huidigen dag gebleven zijn. |
| 29 Zo door uw welvaren als door de bijwoning, leer en wonderen van Christus. |
| | |
24 πλὴν λέγω ὑμῖν, ὅτι γῇ Σοδόμων ἀνεκτότερον ἔσται ἐν ἡμέρᾳ κρίσεως, ἢ σοί. | | 24 Doch Ik zeg u, mdat het den lande van Sódom verdraaglijker zal zijn in den dag des oordeels dan u. |
| m Matth. 10:15. |
| Matth. 10:15 Voorwaar zeg Ik u: Het zal den lande van Sódom en Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad. |
| | Des Vaders welbehagen |
25 Ἐν ἐκείνῳ τῷ καιρῷ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Ἐξομολογοῦμαί σοι, Πάτερ, Κύριε τοῦ οὐρανοῦ καὶ τῆς γῆς, ὅτι ἀπέκρυψας ταῦτα ἀπὸ σοφῶν καὶ συνετῶν, καὶ ἀπεκάλυψας αὐτὰ νηπίοις. | | 25 nIn dienzelven tijd 30antwoordde Jezus en zeide: Ik 31dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, odat Gij deze dingen voor 32de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve 33den kinderkens geopenbaard. |
| n Luk. 10:21. |
| Luk. 10:21 Te dier ure verheugde Zich Jezus in den geest, en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard; ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U. |
| 30 Dit schijnt te zien op het verhaal hetwelk Hem de zeventig discipelen hadden gedaan van de uitkomst van hun reis, gelijk af te leiden is uit Luk. 10:17. |
| Luk. 10:17 En de zeventig zijn wedergekeerd met blijdschap, zeggende: Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen in Uw Naam. |
| 31 Gr. belijd, dat is, dank of prijs. |
| o Job 5:12. Jes. 29:14. Luk. 10:21. 1 Kor. 1:19; 2:7, 8. |
| Job 5:12 Hij maakt teniet de gedachten der arglistigen, dat hun handen niet één ding uitrichten. Jes. 29:14 Daarom, zie, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen. Luk. 10:21 Te dier ure verheugde Zich Jezus in den geest, en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard; ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U. 1 Kor. 1:19 Want er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik tenietmaken. 1 Kor. 2:7 Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande
in verborgenheid, die bedekt was, welke God tevoren verordineerd heeft tot onze heerlijkheid, eer de wereld was; 1 Kor. 2:8 Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. |
| 32 Namelijk naar het vlees, of van deze wereld. Zie 1 Kor. 1:20, 26. |
| 1 Kor. 1:20 Waar is de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? 1 Kor. 1:26 Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt
naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen. |
| 33 Dat is, die kinderen in verstand zijn, of die kleingeacht worden. Zie 1 Kor. 1:27; 14:20. |
| 1 Kor. 1:27 Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen; 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. |
| | |
26 ναὶ ὁ Πατήρ, ὅτι οὕτως ἐγένετο εὐδοκία ἔμπροσθέν σου. | | 26 Ja Vader, want alzo is geweest 34het welbehagen voor U. |
| 34 Dat is, Uw welbehagen; van welk welbehagen zie Luk. 2:14; 12:32. Ef. 1:5. |
| Luk. 2:14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Luk. 12:32 Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. Ef. 1:5 Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; |
| | |
27 πάντα μοι παρεδόθη ὑπὸ τοῦ Πατρός μου· καὶ οὐδεὶς ἐπιγινώσκει τὸν Υἱόν, εἰ μὴ ὁ Πατήρ· οὐδὲ τὸν Πατέρα τις ἐπιγινώσκει, εἰ μὴ ὁ Υἱός, καὶ ᾧ ἐὰν βούληται ὁ Υἱὸς ἀποκαλύψαι. | | 27 pAlle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en qniemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil 35openbaren. |
| p Matth. 28:18. Luk. 10:22. Joh. 3:35. |
| Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Luk. 10:22 Alle dingen zijn Mij van Mijn Vader overgegeven; en niemand weet wie de Zoon is dan de Vader, en wie de Vader is dan de Zoon, en dien het de Zoon zal willen openbaren. Joh. 3:35 De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. |
| q Joh. 1:18; 6:46. |
| Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. Joh. 6:46 Niet dat iemand den Vader gezien heeft dan Die van God is; Deze heeft den Vader gezien. |
| 35 Namelijk door Zijn Woord en Geest, 1 Kor. 2:11, 12. |
| 1 Kor. 2:11 Want wie van de mensen weet hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand hetgeen Gods is, dan de Geest Gods. 1 Kor. 2:12 Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn; |
| | |
28 δεῦτε πρός με πάντες οἱ κοπιῶντες καὶ πεφορτισμένοι, κἀγὼ ἀναπαύσω ὑμᾶς. | | 28 Komt herwaarts tot Mij, allen 36die vermoeid en 37belast zijt, en Ik zal u rust geven. |
| 36 Of: tot vermoeidheid arbeidt. |
| 37 Namelijk met den last der zonden, of ook der wet en der menselijke inzettingen. |
| | |
29 ἄρατε τὸν ζυγόν μου ἐφ’ ὑμᾶς καὶ μάθετε ἀπ’ ἐμοῦ, ὅτι πρᾷός εἰμι καὶ ταπεινὸς τῇ καρδίᾳ· καὶ εὑρήσετε ἀνάπαυσιν ταῖς ψυχαῖς ὑμῶν. | | 29 Neemt Mijn 38juk op u, en leert van Mij dat Ik rzachtmoedig ben en nederig van hart; sen gij zult rust vinden voor uw zielen. |
| 38 Dat is, Mijn leer, bestaande zo in geboden als in beloften. |
| r Ps. 45:5. |
| Ps. 45:5 En rijd voorspoediglijk in Uw heerlijkheid, op het Woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid; en Uw rechterhand zal U vreselijke dingen leren. |
| s Jer. 6:16. |
| Jer. 6:16 Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel. Maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen. |
| | |
30 ὁ γὰρ ζυγός μου χρηστός, καὶ τὸ φορτίον μου ἐλαφρόν ἐστιν. | | 30 tWant Mijn juk is 39zacht en Mijn last 40is licht. |
| t 1 Joh. 5:3. |
| 1 Joh. 5:3 Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. |
| 39 Dat is, gemakkelijk of wel om te dragen. |
| 40 Wordt alzo genaamd omdat Christus denzelven door Zijn verdiensten en door de kracht Zijns Geestes licht maakt. Zie Rom. 8:26. 1 Joh. 5:3, 4. Hetwelk gesteld wordt tegen het ondraaglijk juk der wet, Hand. 15:10, en der menselijke inzettingen, Matth. 23:4. |
| Rom. 8:26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. 1 Joh. 5:3 Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. 1 Joh. 5:4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk
ons geloof. Hand. 15:10 Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? Matth. 23:4 Want zij binden lasten die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouders der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren. |