Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Mattheüs 10 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Mattheüs 10

1 Christus geeft Zijn apostelen macht om wonderwerken te doen. 2 Hun namen. 5 Zendt hen om te prediken onder het volk van Israël. 8 Onderricht hen hoe zij zich tot de reis schikken, en hoe zij zich gedragen zullen jegens degenen die hen ontvangen en niet ontvangen. 16 Wat hun voor zwarigheid ontmoeten zal, en waarmede zij zich in dit alles hebben te troosten. 32 Leert wat voor loon zij hebben te verwachten die Hem standvastelijk belijden. 40 En jegens Zijn dienstknechten weldadig zijn.
  
De uitzending der twaalve
1 καὶ προσκαλεσάμενος τοὺς δώδεκα μαθητὰς αὐτοῦ, ἔδωκεν αὐτοῖς ἐξουσίαν πνευμάτων ἀκαθάρτων, ὥστε ἐκβάλλειν αὐτά, καὶ θεραπεύειν πᾶσαν νόσον καὶ πᾶσαν μαλακίαν. 1 ENa Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun 1macht gegeven 2over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en alle kwaal te genezen.
a Mark. 3:13. Luk. 6:13; 9:1. verwijsteksten
1 Namelijk om in Zijn Naam en door de kracht Gods, niet door hun kracht, wonderen te doen. Zie Hand. 3:12, 16. verwijsteksten
2 Of: tegen.
   
2 Τῶν δὲ δώδεκα ἀποστόλων τὰ ὀνόματά ἐστι ταῦτα· πρῶτος Σίμων ὁ λεγόμενος Πέτρος, καὶ Ἀνδρέας ὁ ἀδελφὸς αὐτοῦ· Ἰάκωβος ὁ τοῦ Ζεβεδαίου, καὶ Ἰωάννης ὁ ἀδελφὸς αὐτοῦ· 2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de 3eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder;
3 Petrus wordt hier de eerste genaamd, niet omdat hij macht en autoriteit had over de anderen, hetwelk Gods Woord nergens leert, alzo de apostelen in dezen elkander gelijk waren, Joh. 20:22, 23, maar omdat hij zo het schijnt, de oudste en van Christus tot het apostelschap eerst geroepen was, Matth. 4:18. Anders wordt ook Jakobus eerst genaamd voor Petrus, Gal. 2:9. Of omdat hij eerst met zijn broeder Andreas het eerste paar is dat uitgezonden werd. verwijsteksten
   
3 Φίλιππος, καὶ Βαρθολομαῖος· Θωμᾶς, καὶ Ματθαῖος ὁ τελώνης· Ἰάκωβος ὁ τοῦ Ἀλφαίου, καὶ Λεββαῖος ὁ ἐπικληθεὶς Θαδδαῖος· 3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de 4tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd 5Thaddéüs;
4 Dat is, die tollenaar geweest was. Zie Matth. 9:9. Wordt ook Levi genaamd, Mark. 2:14. Luk. 5:27, 29. verwijsteksten
5 Thaddai in het Syrisch, is Judas in het Hebreeuws, hetwelk zijn voornaam was. Zie Joh. 14:22. Hoewel sommigen menen dat dit nog een derde naam is van dezen apostel, van een anderen oorsprong. Is ook toegenaamd Lebbeüs. verwijsteksten
   
4 Σίμων ὁ Κανανίτης, καὶ Ἰούδας *Ἰσκαριώτης ὁ καὶ παραδοὺς αὐτόν.
* Ἰσκαριώτης St, B-edd, Sc, M | ὁ Ἰσκαριώτης B-edd, Elz
4 Simon 6Kananítes, en Judas 7Iskáriot, die Hem ook 8verraden heeft.
6 Dat is, ijveraar. Gr. Zelotes. Gelijk de eerste Simon is toegenaamd Petrus, zo is deze tweede toegenaamd Kananites, dat is, ijveraar, om van den ander onderscheiden te worden. Zie Luk. 6:15. Hand. 1:13. verwijsteksten
7 Sommigen menen dat deze Judas zo genaamd wordt van de stad Kerioth, gelegen in den stam van Juda, Joz. 15:25, anderen van secarjuth, hetwelk een buidel betekent, omdat hij de beurs droeg, Joh. 12:6. verwijsteksten
8 Gr. overgeleverd heeft.
   
5 τούτους τοὺς δώδεκα ἀπέστειλεν ὁ Ἰησοῦς, παραγγείλας αὐτοῖς, λέγων, Εἰς ὁδὸν ἐθνῶν μὴ ἀπέλθητε, καὶ εἰς πόλιν Σαμαρειτῶν μὴ εἰσέλθητε· 5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende: Gij zult niet heengaan op den weg der heidenen, en gij zult niet ingaan in enige stad der 9Samaritanen;
9 De Samaritanen worden hier bij de heidenen gevoegd en onderscheiden, omdat, hoewel zij van heidense afkomst waren, zij vele ceremoniën der Joden aangenomen hadden. Zie 2 Koningen 17. verwijsteksten
   
6 πορεύεσθε δὲ μᾶλλον πρὸς τὰ πρόβατα τὰ ἀπολωλότα οἴκου Ἰσραήλ. 6 bMaar gaat veelmeer heen tot de verloren schapen van het huis 10Israëls.
b Hand. 3:26; 13:26, 46. verwijsteksten
10 Dat is, Joden, die als dwalende schapen zonder oprechte leraars waren. Dezen moest het Evangelie eerst gepredikt worden, Matth. 15:24. Hand. 13:46. verwijsteksten
   
7 πορευόμενοι δὲ κηρύσσετε, λέγοντες ὅτι Ἤγγικεν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν. 7 En heengaande cpredikt, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.
c Luk. 9:2. verwijsteksten
   
8 ἀσθενοῦντας θεραπεύετε, λεπροὺς καθαρίζετε, νεκροὺς ἐγείρετε, δαιμόνια ἐκβάλλετε. δωρεὰν ἐλάβετε, δωρεὰν δότε. 8 dGeneest de 11kranken, reinigt de melaatsen, wekt de doden op, werpt de duivelen uit. eGij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet.
d Luk. 10:9. verwijsteksten
11 Gr. krachtelozen.
e Hand. 8:18, 20. verwijsteksten
   
9 μὴ κτήσησθε χρυσόν, μηδὲ ἄργυρον, μηδὲ χαλκὸν εἰς τὰς ζώνας ὑμῶν, 9 f12Verkrijgt u noch goud noch zilver noch kopergeld in uw 13gordels,
f Mark. 6:8. Luk. 9:3; 22:35. verwijsteksten
12 Namelijk tot voorraad op uw reis.
13 Of: buidels. Want de Joden hadden brede riemen of gordels, om hun lange klederen daarmede op te schorten, waarin zij ook hun geld droegen.
   
10 μὴ πήραν εἰς ὁδόν, μηδὲ δύο χιτῶνας, μηδὲ ὑποδήματα, μηδὲ *ῥάβδον· ἄξιος γὰρ ὁ ἐργάτης τῆς τροφῆς αὐτοῦ ἐστιν.
* ῥάβδον St, B, Elz | ῥάβδους Sc, M
10 Noch male tot den weg, noch 14twee rokken, noch schoenen, noch staf; gwant de arbeider is zijn voedsel waardig.
14 Dat is, geen klederen dan die zij zouden aanhebben.
g Lev. 19:13. Deut. 24:14; 25:4. Luk. 10:7. 1 Kor. 9:4, 14. 1 Tim. 5:18. verwijsteksten
   
11 εἰς ἣν δ’ ἂν πόλιν ἢ κώμην εἰσέλθητε, ἐξετάσατε τίς ἐν αὐτῇ ἄξιός ἐστι· κἀκεῖ μείνατε, ἕως ἂν ἐξέλθητε. 11 hEn in wat stad of vlek gij zult inkomen, onderzoekt wie daarin 15waardig is; en blijft aldaar totdat gij 16daar uitgaat.
h Mark. 6:10. Luk. 9:4; 10:8. verwijsteksten
15 Dat is, die het Evangelie gaarne willen aannemen, Hand. 2:41, welke waardigheid niemand van zichzelven heeft, maar die de Heere door Zijn Geest daartoe waardig en bekwaam maakt, Matth. 22:8, 9. 2 Kor. 3:5. verwijsteksten
16 Dat is, uit die stad.
   
12 εἰσερχόμενοι δὲ εἰς τὴν οἰκίαν, ἀσπάσασθε αὐτήν. 12 En als gij in het huis gaat, zo 17groet hetzelve.
17 Dat is, wenst dengenen die daarin wonen, geluk en vrede, gelijk in het volgende vers blijkt. Anderen doen daarbij: zeggende: Vrede zij dezen huize. Zie Luk. 10:5. verwijsteksten
   
13 καὶ ἐὰν μὲν ᾖ ἡ οἰκία ἀξία, ἐλθέτω ἡ εἰρήνη ὑμῶν ἐπ’ αὐτήν· ἐὰν δὲ μὴ ᾖ ἀξία, ἡ εἰρήνη ὑμῶν πρὸς ὑμᾶς ἐπιστραφήτω. 13 En indien dat huis waardig is, zo kome uw vrede over datzelve; maar indien het niet waardig is, zo kere uw vrede weder tot u.
14 καὶ ὃς ἐὰν μὴ δέξηται ὑμᾶς μηδὲ ἀκούσῃ τοὺς λόγους ὑμῶν, ἐξερχόμενοι τῆς οἰκίας ἢ τῆς πόλεως ἐκείνης, ἐκτινάξατε τὸν κονιορτὸν τῶν ποδῶν ὑμῶν. 14 iEn zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, kschudt het 18stof uwer voeten af.
i Mark. 6:11. Luk. 9:5. verwijsteksten
k Hand. 13:51; 18:6. verwijsteksten
18 Om daarmede te betekenen, dat zij met hen voortaan gans geen gemeenschap begeerden te hebben. Zie Hand. 13:51; 18:6. Zie ook dergelijk Neh. 5:13. verwijsteksten
   
15 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἀνεκτότερον ἔσται γῇ Σοδόμων καὶ Γομόρρων ἐν ἡμέρᾳ κρίσεως, ἢ τῇ πόλει ἐκείνῃ. 15 lVoorwaar zeg Ik u: Het zal 19den lande van Sódom en Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad.
l Mark. 6:11. Luk. 10:12. verwijsteksten
19 Of: den lande van die van Sodom en Gomorra.
  
Niet vrezen
16 Ἰδού, ἐγὼ ἀποστέλλω ὑμᾶς ὡς πρόβατα ἐν μέσῳ λύκων· γίνεσθε οὖν φρόνιμοι ὡς οἱ ὄφεις, καὶ ἀκέραιοι ὡς αἱ περιστεραί. 16 mZie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en 20oprecht gelijk de duiven.
m Luk. 10:3. verwijsteksten
20 Of: eenvoudig. Het Griekse woord is genomen bij gelijkenis van dingen die onvermengd en onvervalst zijn.
   
17 προσέχετε δὲ ἀπὸ τῶν ἀνθρώπων· παραδώσουσι γὰρ ὑμᾶς εἰς συνέδρια, καὶ ἐν ταῖς συναγωγαῖς αὐτῶν μαστιγώσουσιν ὑμᾶς· 17 Maar wacht u voor de mensen; nwant zij zullen u overleveren in de 21raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen.
n Matth. 24:9. Luk. 21:12. Joh. 15:20; 16:2. Openb. 2:10. verwijsteksten
21 Gr. synedria. Zie daarvan de verklaring Matth. 5:22, en een voorbeeld Hand. 5:40. verwijsteksten
   
18 καὶ ἐπὶ ἡγεμόνας δὲ καὶ βασιλεῖς ἀχθήσεσθε ἕνεκεν ἐμοῦ, εἰς μαρτύριον αὐτοῖς καὶ τοῖς ἔθνεσιν. 18 oEn gij zult ook voor 22stadhouders en koningen geleid worden om Mijnentwil, hun en den heidenen tot getuigenis.
o Hand. 24:1; 25:4. verwijsteksten
22 Namelijk der provincies, gelijk waren Festus en Felix en dergelijken. Zie Hand. 24:10. 1 Petr. 2:14. verwijsteksten
   
19 ὅταν δὲ παραδιδῶσιν ὑμᾶς, μὴ μεριμνήσητε πῶς ἢ τί λαλήσητε· δοθήσεται γὰρ ὑμῖν ἐν ἐκείνῃ τῇ ὥρᾳ τί λαλήσετε· 19 pDoch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet 23bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult.
p Mark. 13:11. Luk. 12:11; 21:14. verwijsteksten
23 Niet dat wij ons tevoren niet zouden mogen bedenken, of God om wijsheid bidden, maar dat wij daarover niet te zeer beangst of bekommerd moeten zijn. Zie Hand. 4:29. verwijsteksten
   
20 οὐ γὰρ ὑμεῖς ἐστὲ οἱ λαλοῦντες, ἀλλὰ τὸ Πνεῦμα τοῦ Πατρὸς ὑμῶν τὸ λαλοῦν ἐν ὑμῖν. 20 Want gij zijt niet die spreekt, maar het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt.
21 παραδώσει δὲ ἀδελφὸς ἀδελφὸν εἰς θάνατον, καὶ πατὴρ τέκνον· καὶ ἐπαναστήσονται τέκνα ἐπὶ γονεῖς, καὶ θανατώσουσιν αὐτούς. 21 qEn de ene broeder zal den anderen broeder overleveren tot den dood, en de vader het kind; en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders en zullen hen 24doden.
q Micha 7:2, 5. Luk. 21:16. verwijsteksten
24 Of: ter dood brengen.
   
22 καὶ ἔσεσθε μισούμενοι ὑπὸ πάντων διὰ τὸ ὄνομά μου· ὁ δὲ ὑπομείνας εἰς τέλος, οὗτος σωθήσεται. 22 En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; rmaar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden.
r Matth. 24:13. Mark. 13:13. Luk. 21:19. Openb. 2:10; 3:10. verwijsteksten
   
23 ὅταν δὲ διώκωσιν ὑμᾶς ἐν τῇ πόλει ταύτῃ, φεύγετε εἰς τὴν ἄλλην· ἀμὴν γὰρ λέγω ὑμῖν, οὐ μὴ τελέσητε τὰς πόλεις τοῦ Ἰσραήλ, ἕως ἂν ἔλθῃ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου. 23 sWanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere; want voorwaar zeg Ik u: Gij zult uw reis door de steden Israëls niet geëindigd hebben, of de Zoon des mensen zal 25gekomen zijn.
s Matth. 2:13; 4:12; 12:15. Hand. 8:1; 9:25; 14:6. verwijsteksten
25 Dat is, zal wederom bij u komen en u ontmoeten.
   
24 Οὐκ ἔστι μαθητὴς ὑπὲρ τὸν διδάσκαλον, οὐδὲ δοῦλος ὑπὲρ τὸν κύριον αὐτοῦ. 24 tDe discipel is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven zijn heer.
t Luk. 6:40. Joh. 13:16; 15:20. verwijsteksten
   
25 ἀρκετὸν τῷ μαθητῇ ἵνα γένηται ὡς ὁ διδάσκαλος αὐτοῦ, καὶ ὁ δοῦλος ὡς ὁ κύριος αὐτοῦ. εἰ τὸν οἰκοδεσπότην *Βεελζεβοὺλ ἐκάλεσαν, πόσῳ μᾶλλον τοὺς οἰκιακοὺς αὐτοῦ;
* Βεελζεβοὺλ St, B, Elz, M | Βεελζεβοὺβ Sc (SV-kt)
25 Het zij den discipel genoeg dat hij worde gelijk zijn meester, en de dienstknecht gelijk zijn heer. vIndien zij den Heere des huizes 26Beëlzebul hebben geheten, hoeveel te meer Zijn huisgenoten!
v Matth. 9:34; 12:24. Mark. 3:22. Luk. 11:15. Joh. 8:48. verwijsteksten
26 Anderen lezen Beëlzebub, welke was de opperste afgod der Ekronieten, 2 Kon. 1:2. Met welken naam de Joden den overste der duivelen noemden, omdat de afgoden der heidenen duivelen waren. Zie 1 Kor. 10:20. verwijsteksten
   
26 μὴ οὖν φοβηθῆτε αὐτούς· οὐδὲν γάρ ἐστι κεκαλυμμένον ὃ οὐκ ἀποκαλυφθήσεται· καὶ κρυπτὸν ὃ οὐ γνωσθήσεται. 26 xVreest dan hen niet; ywant er is niets bedekt hetwelk niet zal ontdekt worden, en verborgen hetwelk niet zal geweten worden.
x Jes. 8:12. Jer. 1:8. verwijsteksten
y Job 12:22. Mark. 4:22. Luk. 8:17; 12:2. verwijsteksten
   
27 ὃ λέγω ὑμῖν ἐν τῇ σκοτίᾳ, εἴπατε ἐν τῷ φωτί· καὶ ὃ εἰς τὸ οὖς ἀκούετε, κηρύξατε ἐπὶ τῶν δωμάτων. 27 Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort 27in het oor, predikt dat 28op de daken.
27 Dat is, wat gij van Mij in het bijzonder hebt gehoord, verkondigt het openbaarlijk of overluid.
28 De daken van de Joodse huizen waren boven plat, met een leuning rondom, vanwaar men bekwamelijk de lieden op de straten kon aanspreken. Zie Deut. 22:8. verwijsteksten
   
28 καὶ μὴ φοβηθῆτε ἀπὸ τῶν ἀποκτεινόντων τὸ σῶμα, τὴν δὲ ψυχὴν μὴ δυναμένων ἀποκτεῖναι· φοβήθητε δὲ μᾶλλον τὸν δυνάμενον καὶ ψυχὴν καὶ σῶμα ἀπολέσαι ἐν γεέννῃ. 28 zEn vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel.
z Jer. 1:8. Luk. 12:4. verwijsteksten
   
29 οὐχὶ δύο στρουθία ἀσσαρίου πωλεῖται; καὶ ἓν ἐξ αὐτῶν οὐ πεσεῖται ἐπὶ τὴν γῆν ἄνευ τοῦ Πατρὸς ὑμῶν· 29 Worden niet twee 28*musjes om 29een penningsken verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader.
28* Anders: vogeltjes.
29 Gr. assarion, hetwelk een penningsken was, wegende omtrent vier greinen of azen zilver, doende omtrent een duit.
   
30 ὑμῶν δὲ καὶ αἱ τρίχες τῆς κεφαλῆς πᾶσαι ἠριθμημέναι εἰσί. 30 aEn ook uw haren des hoofds zijn alle geteld.
a 1 Sam. 14:45. verwijsteksten
   
31 μὴ οὖν φοβηθῆτε· πολλῶν στρουθίων διαφέρετε ὑμεῖς. 31 Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven.
32 πᾶς οὖν ὅστις ὁμολογήσει ἐν ἐμοὶ ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, ὁμολογήσω κἀγὼ ἐν αὐτῷ ἔμπροσθεν τοῦ Πατρός μου τοῦ ἐν οὐρανοῖς. 32 bEen iegelijk dan die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook 30belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.
b Mark. 8:38. Luk. 9:26; 12:8. 2 Tim. 2:12. verwijsteksten
30 Dat is, voor Mijn ware discipelen erkennen. Gelijk verloochenen is voor Zijn ware discipelen niet erkennen. Zie Matth. 7:23. verwijsteksten
   
33 ὅστις δ’ ἂν ἀρνήσηταί με ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, ἀρνήσομαι αὐτὸν κἀγὼ ἔμπροσθεν τοῦ Πατρός μου τοῦ ἐν οὐρανοῖς. 33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.
  
Jezus brengt verdeeldheid
34 Μὴ νομίσητε ὅτι ἦλθον βαλεῖν εἰρήνην ἐπὶ τὴν γῆν· οὐκ ἦλθον βαλεῖν εἰρήνην, ἀλλὰ μάχαιραν. 34 cMeent niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het 31zwaard.
c Luk. 12:51. verwijsteksten
31 Dat is, onenigheid en vervolging, die op de predicatie zou volgen, waarvan oorzaak is, niet eigenlijk Christus, Die de Vredevorst is, Jes. 9:5, of Zijn Evangelie, hetwelk een Evangelie des vredes is, Ef. 6:15, maar de moedwil dergenen die hetzelve verwerpen en de gelovigen haten en vijandelijk vervolgen. verwijsteksten
   
35 ἦλθον γὰρ διχάσαι ἄνθρωπον κατὰ τοῦ πατρὸς αὐτοῦ, καὶ θυγατέρα κατὰ τῆς μητρὸς αὐτῆς, καὶ νύμφην κατὰ τῆς πενθερᾶς αὐτῆς· 35 dWant Ik ben gekomen om den mens tweedrachtig te maken tegen zijn vader, en de dochter tegen haar moeder, en de 32schoondochter tegen haar schoonmoeder.
d Micha 7:6. verwijsteksten
32 Gr. nieuwgehuwde, of bruid.
   
36 καὶ ἐχθροὶ τοῦ ἀνθρώπου οἱ οἰκιακοὶ αὐτοῦ. 36 eEn zij zullen des mensen vijanden worden, die zijn huisgenoten zijn.
e Ps. 41:10; 55:13. Joh. 13:18. verwijsteksten
   
37 ὁ φιλῶν πατέρα ἢ μητέρα ὑπὲρ ἐμέ, οὐκ ἔστι μου ἄξιος· καὶ ὁ φιλῶν υἱὸν ἢ θυγατέρα ὑπὲρ ἐμέ, οὐκ ἔστι μου ἄξιος· 37 fDie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig;
f Luk. 14:26. verwijsteksten
   
38 καὶ ὃς οὐ λαμβάνει τὸν σταυρὸν αὐτοῦ καὶ ἀκολουθεῖ ὀπίσω μου, οὐκ ἔστι μου ἄξιος. 38 gEn die zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig.
g Matth. 16:24. Mark. 8:34. Luk. 9:23; 14:27. verwijsteksten
   
39 ὁ εὑρὼν τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἀπολέσει αὐτήν· καὶ ὁ ἀπολέσας τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἕνεκεν ἐμοῦ εὑρήσει αὐτήν. 39 hDie zijn 33ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden.
h Matth. 16:25. Mark. 8:35. Luk. 9:24; 17:33. Joh. 12:25. verwijsteksten
33 Dat is, die zijn leven zal willen behouden met verloochening van Mijn Naam, die zal het ware leven, namelijk de zaligheid, verliezen.
   
40 Ὁ δεχόμενος ὑμᾶς ἐμὲ δέχεται· καὶ ὁ ἐμὲ δεχόμενος δέχεται τὸν ἀποστείλαντά με. 40 iDie u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft.
i Luk. 10:16. Joh. 13:20. verwijsteksten
   
41 ὁ δεχόμενος προφήτην εἰς ὄνομα προφήτου μισθὸν προφήτου λήψεται· καὶ ὁ δεχόμενος δίκαιον εἰς ὄνομα δικαίου μισθὸν δικαίου λήψεται. 41 kDie een profeet ontvangt 34in den naam eens profeten, zal het loon eens profeten ontvangen; en die een rechtvaardige ontvangt in den naam eens rechtvaardigen, zal het loon eens rechtvaardigen ontvangen.
k 1 Kon. 17:10; 18:4. 2 Kon. 4:8. verwijsteksten
34 Dat is, deswege, dat hij een profeet of oprechte leraar is van het Heilig Evangelie.
   
42 καὶ ὃς ἐὰν ποτίσῃ ἕνα τῶν μικρῶν τούτων ποτήριον ψυχροῦ μόνον εἰς ὄνομα μαθητοῦ, ἀμὴν λέγω ὑμῖν, οὐ μὴ ἀπολέσῃ τὸν μισθὸν αὐτοῦ. 42 lEn zo wie een van deze 35kleinen te drinken geeft alleenlijk 36een beker koud water in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.
l Matth. 25:40. Mark. 9:41. Hebr. 6:10. verwijsteksten
35 Dat is, die hier kleingeacht worden; of die voor de allerminsten zouden mogen gerekend worden.
36 Dat is, ook den allerminsten dienst of weldaad, omdat hij een rechte discipel en lidmaat van Christus is.

Einde Mattheüs 10