Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De uitzending der twaalve |
1 καὶ προσκαλεσάμενος τοὺς δώδεκα μαθητὰς αὐτοῦ, ἔδωκεν αὐτοῖς ἐξουσίαν πνευμάτων ἀκαθάρτων, ὥστε ἐκβάλλειν αὐτά, καὶ θεραπεύειν πᾶσαν νόσον καὶ πᾶσαν μαλακίαν. | | 1 ENa Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en alle kwaal te genezen. a Mark. 3:13. Luk. 6:13; 9:1. a Mark. 3:13 En Hij klom op den berg en riep tot Zich die Hij wilde; en zij kwamen tot Hem. Luk. 6:13 En als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: Luk. 9:1 EN Zijn twaalf discipelen samengeroepen hebbende, gaf Hij hun kracht en macht over al de duivelen, en om ziekten te genezen; |
2 Τῶν δὲ δώδεκα ἀποστόλων τὰ ὀνόματά ἐστι ταῦτα· πρῶτος Σίμων ὁ λεγόμενος Πέτρος, καὶ Ἀνδρέας ὁ ἀδελφὸς αὐτοῦ· Ἰάκωβος ὁ τοῦ Ζεβεδαίου, καὶ Ἰωάννης ὁ ἀδελφὸς αὐτοῦ· | | 2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder; |
3 Φίλιππος, καὶ Βαρθολομαῖος· Θωμᾶς, καὶ Ματθαῖος ὁ τελώνης· Ἰάκωβος ὁ τοῦ Ἀλφαίου, καὶ Λεββαῖος ὁ ἐπικληθεὶς Θαδδαῖος· | | 3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; |
4 Σίμων ὁ Κανανίτης, καὶ Ἰούδας *Ἰσκαριώτης ὁ καὶ παραδοὺς αὐτόν. * Ἰσκαριώτης St, B-edd, Sc, M | ὁ Ἰσκαριώτης B-edd, Elz | | 4 Simon Kananítes, en Judas Iskáriot, die Hem ook verraden heeft. |
5 τούτους τοὺς δώδεκα ἀπέστειλεν ὁ Ἰησοῦς, παραγγείλας αὐτοῖς, λέγων, Εἰς ὁδὸν ἐθνῶν μὴ ἀπέλθητε, καὶ εἰς πόλιν Σαμαρειτῶν μὴ εἰσέλθητε· | | 5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende: Gij zult niet heengaan op den weg der heidenen, en gij zult niet ingaan in enige stad der Samaritanen; |
6 πορεύεσθε δὲ μᾶλλον πρὸς τὰ πρόβατα τὰ ἀπολωλότα οἴκου Ἰσραήλ. | | 6 bMaar gaat veelmeer heen tot de verloren schapen van het huis Israëls. b Hand. 3:26; 13:26, 46. b Hand. 3:26 God opgewekt hebbende Zijn Kind Jezus, heeft Denzelven eerst tot u gezonden, dat Hij ulieden zegenen zou, daarin dat Hij een iegelijk van u afkere van uw boosheden. Hand. 13:26 Mannen broeders, kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder u God vrezen, tot u is het woord dezer zaligheid gezonden. Hand. 13:46 Maar Paulus en Bárnabas vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zie, wij keren ons tot de heidenen. |
7 πορευόμενοι δὲ κηρύσσετε, λέγοντες ὅτι Ἤγγικεν ἡ βασιλεία τῶν οὐρανῶν. | | 7 En heengaande cpredikt, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. c Luk. 9:2. c Luk. 9:2 En zond hen heen om te prediken het Koninkrijk Gods, en de kranken gezond te maken. |
8 ἀσθενοῦντας θεραπεύετε, λεπροὺς καθαρίζετε, νεκροὺς ἐγείρετε, δαιμόνια ἐκβάλλετε. δωρεὰν ἐλάβετε, δωρεὰν δότε. | | 8 dGeneest de kranken, reinigt de melaatsen, wekt de doden op, werpt de duivelen uit. eGij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet. d Luk. 10:9. e Hand. 8:18, 20. d Luk. 10:9 En geneest de kranken die daarin zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u gekomen. e Hand. 8:18 En als Simon zag dat door de oplegging van de handen der apostelen de Heilige Geest gegeven werd, zo bood hij hun geld aan, Hand. 8:20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt dat de gave Gods door geld verkregen wordt. |
9 μὴ κτήσησθε χρυσόν, μηδὲ ἄργυρον, μηδὲ χαλκὸν εἰς τὰς ζώνας ὑμῶν, | | 9 fVerkrijgt u noch goud noch zilver noch kopergeld in uw gordels, f Mark. 6:8. Luk. 9:3; 22:35. f Mark. 6:8 En Hij gebood hun, dat zij niets zouden nemen tot den weg, dan alleenlijk een staf; geen male, geen brood, geen geld in den gordel; Luk. 9:3 En Hij zeide tot hen: Neemt niets mede tot den weg, noch staven, noch male, noch brood, noch geld; noch iemand van u zal twee rokken hebben. Luk. 22:35 En Hij zeide tot hen: Als Ik u uitzond, zonder buidel en male en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets. |
10 μὴ πήραν εἰς ὁδόν, μηδὲ δύο χιτῶνας, μηδὲ ὑποδήματα, μηδὲ *ῥάβδον· ἄξιος γὰρ ὁ ἐργάτης τῆς τροφῆς αὐτοῦ ἐστιν. * ῥάβδον St, B, Elz | ῥάβδους Sc, M | | 10 Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; gwant de arbeider is zijn voedsel waardig. g Lev. 19:13. Deut. 24:14; 25:4. Luk. 10:7. 1 Kor. 9:4, 14. 1 Tim. 5:18. g Lev. 19:13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. Deut. 24:14 Gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet verdrukken, die uit uw broederen is of uit uw vreemdelingen die in uw land en in uw poorten zijn. Deut. 25:4 Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst. Luk. 10:7 En blijft in datzelve huis, etende en drinkende hetgeen van hen voorgezet wordt; want de arbeider is zijn loon waardig; gaat niet over van het ene huis in het andere huis. 1 Kor. 9:4 Hebben wij niet macht om te eten en te drinken? 1 Kor. 9:14 Alzo heeft ook de Heere geordineerd dengenen die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven. 1 Tim. 5:18 Want de Schrift zegt: Een dorsenden os zult gij niet muilbanden; en: De arbeider is zijn loon waardig. |
11 εἰς ἣν δ’ ἂν πόλιν ἢ κώμην εἰσέλθητε, ἐξετάσατε τίς ἐν αὐτῇ ἄξιός ἐστι· κἀκεῖ μείνατε, ἕως ἂν ἐξέλθητε. | | 11 hEn in wat stad of vlek gij zult inkomen, onderzoekt wie daarin waardig is; en blijft aldaar totdat gij daar uitgaat. h Mark. 6:10. Luk. 9:4; 10:8. h Mark. 6:10 En Hij zeide tot hen: Zo waar gij in een huis zult ingaan, blijft daar totdat gij vandaar uitgaat. Luk. 9:4 En in wat huis gij ook zult ingaan, blijft aldaar, en gaat vandaar uit. Luk. 10:8 En in wat stad gij zult ingaan en zij u ontvangen, eet hetgeen ulieden voorgezet wordt. |
12 εἰσερχόμενοι δὲ εἰς τὴν οἰκίαν, ἀσπάσασθε αὐτήν. | | 12 En als gij in het huis gaat, zo groet hetzelve. |
13 καὶ ἐὰν μὲν ᾖ ἡ οἰκία ἀξία, ἐλθέτω ἡ εἰρήνη ὑμῶν ἐπ’ αὐτήν· ἐὰν δὲ μὴ ᾖ ἀξία, ἡ εἰρήνη ὑμῶν πρὸς ὑμᾶς ἐπιστραφήτω. | | 13 En indien dat huis waardig is, zo kome uw vrede over datzelve; maar indien het niet waardig is, zo kere uw vrede weder tot u. |
14 καὶ ὃς ἐὰν μὴ δέξηται ὑμᾶς μηδὲ ἀκούσῃ τοὺς λόγους ὑμῶν, ἐξερχόμενοι τῆς οἰκίας ἢ τῆς πόλεως ἐκείνης, ἐκτινάξατε τὸν κονιορτὸν τῶν ποδῶν ὑμῶν. | | 14 iEn zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, kschudt het stof uwer voeten af. i Mark. 6:11. Luk. 9:5. k Hand. 13:51; 18:6. i Mark. 6:11 En zo wie u niet zullen ontvangen, noch u horen, vertrekkende vandaar, schudt het stof af dat onder aan uw voeten is, hun tot een getuigenis. Voorwaar zeg Ik u: Het zal Sódom of Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad. Luk. 9:5 En zo wie u niet zullen ontvangen, uitgaande van die stad, schudt ook het stof af van uw voeten, tot een getuigenis tegen hen. k Hand. 13:51 Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen dezelve, en kwamen te Ikónium. Hand. 18:6 Maar als zij wederstonden en lasterden, schudde hij zijn klederen af en zeide tot hen: Uw bloed zij op uw hoofd; ik ben rein; en van nu voortaan zal ik tot de heidenen heen gaan. |
15 ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἀνεκτότερον ἔσται γῇ Σοδόμων καὶ Γομόρρων ἐν ἡμέρᾳ κρίσεως, ἢ τῇ πόλει ἐκείνῃ. | | 15 lVoorwaar zeg Ik u: Het zal den lande van Sódom en Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad. l Mark. 6:11. Luk. 10:12. l Mark. 6:11 En zo wie u niet zullen ontvangen, noch u horen, vertrekkende vandaar, schudt het stof af dat onder aan uw voeten is, hun tot een getuigenis. Voorwaar zeg Ik u: Het zal Sódom of Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad. Luk. 10:12 En Ik zeg u, dat het dien van Sódom verdraaglijker wezen zal in dien dag dan dezelve stad. |
| | Niet vrezen |
16 Ἰδού, ἐγὼ ἀποστέλλω ὑμᾶς ὡς πρόβατα ἐν μέσῳ λύκων· γίνεσθε οὖν φρόνιμοι ὡς οἱ ὄφεις, καὶ ἀκέραιοι ὡς αἱ περιστεραί. | | 16 mZie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven. m Luk. 10:3. m Luk. 10:3 Gaat heen; zie, Ik zend u als lammeren in het midden der wolven. |
17 προσέχετε δὲ ἀπὸ τῶν ἀνθρώπων· παραδώσουσι γὰρ ὑμᾶς εἰς συνέδρια, καὶ ἐν ταῖς συναγωγαῖς αὐτῶν μαστιγώσουσιν ὑμᾶς· | | 17 Maar wacht u voor de mensen; nwant zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen. n Matth. 24:9. Luk. 21:12. Joh. 15:20; 16:2. Openb. 2:10. n Matth. 24:9 Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking en zullen u doden, en gij zult gehaat worden van alle volken om Mijns Naams wil. Luk. 21:12 Maar vóór dit alles zullen zij hun handen aan ulieden slaan, en u vervolgen, u overleverende in de synagogen en gevangenissen; en gij zult getrokken worden voor koningen en stadhouders om Mijns Naams wil. Joh. 15:20 Gedenkt het woord dat Ik u gezegd heb: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij Mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. Joh. 16:2 Zij zullen u uit de synagogen werpen; ja, de ure komt, dat een iegelijk die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen. Openb. 2:10 Vrees geen der dingen die gij lijden zult. Zie, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens. |
18 καὶ ἐπὶ ἡγεμόνας δὲ καὶ βασιλεῖς ἀχθήσεσθε ἕνεκεν ἐμοῦ, εἰς μαρτύριον αὐτοῖς καὶ τοῖς ἔθνεσιν. | | 18 oEn gij zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden om Mijnentwil, hun en den heidenen tot getuigenis. o Hand. 24:1; 25:4. o Hand. 24:1 EN vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananías af met de ouderlingen en een zekeren voorspraak, genaamd Tertúllus, dewelke verschenen voor den stadhouder tegen Paulus. Hand. 25:4 Doch Festus antwoordde dat Paulus te Cesaréa bewaard werd, en dat hij zelf haast derwaarts zou verreizen. |
19 ὅταν δὲ παραδιδῶσιν ὑμᾶς, μὴ μεριμνήσητε πῶς ἢ τί λαλήσητε· δοθήσεται γὰρ ὑμῖν ἐν ἐκείνῃ τῇ ὥρᾳ τί λαλήσετε· | | 19 pDoch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. p Mark. 13:11. Luk. 12:11; 21:14. p Mark. 13:11 Doch wanneer zij u leiden zullen om u over te leveren, zo zijt tevoren niet bezorgd wat gij spreken zult, en bedenkt het niet; maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, spreekt dat; want gij zijt het niet die spreekt, maar de Heilige Geest. Luk. 12:11 En wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen en tot de overheden en de machten, zo zijt niet bezorgd hoe of wat gij tot verantwoording zeggen of wat gij spreken zult; Luk. 21:14 Neemt dan in uw harten voor, van tevoren niet te overdenken hoe gij u verantwoorden zult. |
20 οὐ γὰρ ὑμεῖς ἐστὲ οἱ λαλοῦντες, ἀλλὰ τὸ Πνεῦμα τοῦ Πατρὸς ὑμῶν τὸ λαλοῦν ἐν ὑμῖν. | | 20 Want gij zijt niet die spreekt, maar het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt. |
21 παραδώσει δὲ ἀδελφὸς ἀδελφὸν εἰς θάνατον, καὶ πατὴρ τέκνον· καὶ ἐπαναστήσονται τέκνα ἐπὶ γονεῖς, καὶ θανατώσουσιν αὐτούς. | | 21 qEn de ene broeder zal den anderen broeder overleveren tot den dood, en de vader het kind; en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders en zullen hen doden. q Micha 7:2, 5. Luk. 21:16. q Micha 7:2 De goedertierene is vergaan uit het land, en er is niemand oprecht onder de mensen; zij loeren altemaal op bloed, zij jagen een iegelijk zijn broeder met een jachtgaren. Micha 7:5 Gelooft een vriend niet, vertrouwt niet op een voornaamsten vriend; bewaar de deuren uws monds voor haar die in uw schoot ligt. Luk. 21:16 En gij zult overgeleverd worden ook van ouders en broeders en magen en vrienden; en zij zullen er sommigen uit u doden; |
22 καὶ ἔσεσθε μισούμενοι ὑπὸ πάντων διὰ τὸ ὄνομά μου· ὁ δὲ ὑπομείνας εἰς τέλος, οὗτος σωθήσεται. | | 22 En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; rmaar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden. r Matth. 24:13. Mark. 13:13. Luk. 21:19. Openb. 2:10; 3:10. r Matth. 24:13 Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. Mark. 13:13 En gij zult gehaat worden van allen om Mijns Naams wil; maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. Luk. 21:19 Bezit uw zielen in uw lijdzaamheid. Openb. 2:10 Vrees geen der dingen die gij lijden zult. Zie, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens. Openb. 3:10 Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen. |
23 ὅταν δὲ διώκωσιν ὑμᾶς ἐν τῇ πόλει ταύτῃ, φεύγετε εἰς τὴν ἄλλην· ἀμὴν γὰρ λέγω ὑμῖν, οὐ μὴ τελέσητε τὰς πόλεις τοῦ Ἰσραήλ, ἕως ἂν ἔλθῃ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου. | | 23 sWanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere; want voorwaar zeg Ik u: Gij zult uw reis door de steden Israëls niet geëindigd hebben, of de Zoon des mensen zal gekomen zijn. s Matth. 2:13; 4:12; 12:15. Hand. 8:1; 9:25; 14:6. s Matth. 2:13 Toen zij nu vertrokken waren, zie, de engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, zeggende: Sta op, en neem tot u het Kindeken en Zijn moeder, en vlied in Egypte, en wees aldaar, totdat ik het u zeggen zal; want Herodes zal het Kindeken zoeken om Hetzelve te doden. Matth. 4:12 Als nu Jezus gehoord had dat Johannes overgeleverd was, is Hij wedergekeerd naar Galiléa; Matth. 12:15 Maar Jezus dat wetende, vertrok vandaar, en vele scharen volgden Hem; en Hij genas hen allen, Hand. 8:1 EN Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, behalve de apostelen. Hand. 9:25 Doch de discipelen namen hem des nachts en lieten hem neder door den muur, hem aflatende in een mand. Hand. 14:6 Zijn zij, alles overlegd hebbende, gevlucht naar de steden van Lycaónië, namelijk Lystre en Derbe, en het omliggende land; |
24 Οὐκ ἔστι μαθητὴς ὑπὲρ τὸν διδάσκαλον, οὐδὲ δοῦλος ὑπὲρ τὸν κύριον αὐτοῦ. | | 24 tDe discipel is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven zijn heer. t Luk. 6:40. Joh. 13:16; 15:20. t Luk. 6:40 De discipel is niet boven zijn meester; maar een iegelijk volmaakt discipel zal zijn gelijk zijn meester. Joh. 13:16 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder dan die hem gezonden heeft. Joh. 15:20 Gedenkt het woord dat Ik u gezegd heb: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij Mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. |
25 ἀρκετὸν τῷ μαθητῇ ἵνα γένηται ὡς ὁ διδάσκαλος αὐτοῦ, καὶ ὁ δοῦλος ὡς ὁ κύριος αὐτοῦ. εἰ τὸν οἰκοδεσπότην *Βεελζεβοὺλ ἐκάλεσαν, πόσῳ μᾶλλον τοὺς οἰκιακοὺς αὐτοῦ; * Βεελζεβοὺλ St, B, Elz, M | Βεελζεβοὺβ Sc (SV-kt) | | 25 Het zij den discipel genoeg dat hij worde gelijk zijn meester, en de dienstknecht gelijk zijn heer. vIndien zij den Heere des huizes Beëlzebul hebben geheten, hoeveel te meer Zijn huisgenoten! v Matth. 9:34; 12:24. Mark. 3:22. Luk. 11:15. Joh. 8:48. v Matth. 9:34 Maar de farizeeën zeiden: Hij werpt de duivelen uit door den overste der duivelen. Matth. 12:24 Maar de farizeeën dit gehoord hebbende, zeiden: Deze werpt de duivelen niet uit dan door Beëlzebul, den overste der duivelen. Mark. 3:22 En de schriftgeleerden, die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: Hij heeft Beëlzebul, en door den overste der duivelen werpt Hij de duivelen uit. Luk. 11:15 Maar sommigen van hen zeiden: Hij werpt de duivelen uit door Beëlzebul, den overste der duivelen. Joh. 8:48 De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij een Samaritaan zijt en den duivel hebt? |
26 μὴ οὖν φοβηθῆτε αὐτούς· οὐδὲν γάρ ἐστι κεκαλυμμένον ὃ οὐκ ἀποκαλυφθήσεται· καὶ κρυπτὸν ὃ οὐ γνωσθήσεται. | | 26 xVreest dan hen niet; ywant er is niets bedekt hetwelk niet zal ontdekt worden, en verborgen hetwelk niet zal geweten worden. x Jes. 8:12. Jer. 1:8. y Job 12:22. Mark. 4:22. Luk. 8:17; 12:2. x Jes. 8:12 Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, van alles waar dit volk van zegt: Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet en verschrikt niet. Jer. 1:8 Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE. y Job 12:22 Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods schaduw brengt Hij voort in het licht. Mark. 4:22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen. Luk. 8:17 Want er is niets verborgen, dat niet openbaar zal worden, noch heimelijk, dat niet bekend zal worden en in het openbaar komen. Luk. 12:2 En er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden. |
27 ὃ λέγω ὑμῖν ἐν τῇ σκοτίᾳ, εἴπατε ἐν τῷ φωτί· καὶ ὃ εἰς τὸ οὖς ἀκούετε, κηρύξατε ἐπὶ τῶν δωμάτων. | | 27 Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken. |
28 καὶ μὴ φοβηθῆτε ἀπὸ τῶν ἀποκτεινόντων τὸ σῶμα, τὴν δὲ ψυχὴν μὴ δυναμένων ἀποκτεῖναι· φοβήθητε δὲ μᾶλλον τὸν δυνάμενον καὶ ψυχὴν καὶ σῶμα ἀπολέσαι ἐν γεέννῃ. | | 28 zEn vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. z Jer. 1:8. Luk. 12:4. z Jer. 1:8 Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE. Luk. 12:4 En Ik zeg u, Mijne vrienden: Vreest niet voor degenen die het lichaam doden, en daarna niets meer kunnen doen. |
29 οὐχὶ δύο στρουθία ἀσσαρίου πωλεῖται; καὶ ἓν ἐξ αὐτῶν οὐ πεσεῖται ἐπὶ τὴν γῆν ἄνευ τοῦ Πατρὸς ὑμῶν· | | 29 Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader. |
30 ὑμῶν δὲ καὶ αἱ τρίχες τῆς κεφαλῆς πᾶσαι ἠριθμημέναι εἰσί. | | 30 aEn ook uw haren des hoofds zijn alle geteld. a 1 Sam. 14:45. a 1 Sam. 14:45 Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jónathan sterven, die deze grote verlossing in Israël gedaan heeft? Dat zij verre. Zo waarachtig als de HEERE leeft, zo er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal! Want hij heeft dit heden met God gedaan. Alzo verloste het volk Jónathan, dat hij niet stierf. |
31 μὴ οὖν φοβηθῆτε· πολλῶν στρουθίων διαφέρετε ὑμεῖς. | | 31 Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven. |
32 πᾶς οὖν ὅστις ὁμολογήσει ἐν ἐμοὶ ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, ὁμολογήσω κἀγὼ ἐν αὐτῷ ἔμπροσθεν τοῦ Πατρός μου τοῦ ἐν οὐρανοῖς. | | 32 bEen iegelijk dan die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. b Mark. 8:38. Luk. 9:26; 12:8. 2 Tim. 2:12. b Mark. 8:38 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, diens zal Zich de Zoon des mensen ook schamen, wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen. Luk. 9:26 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben, diens zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij komen zal in Zijn heerlijkheid en in de heerlijkheid des Vaders en der heilige engelen. Luk. 12:8 En Ik zeg u: Een iegelijk die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal ook de Zoon des mensen belijden voor de engelen Gods. 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; |
33 ὅστις δ’ ἂν ἀρνήσηταί με ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, ἀρνήσομαι αὐτὸν κἀγὼ ἔμπροσθεν τοῦ Πατρός μου τοῦ ἐν οὐρανοῖς. | | 33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. |
| | Jezus brengt verdeeldheid |
34 Μὴ νομίσητε ὅτι ἦλθον βαλεῖν εἰρήνην ἐπὶ τὴν γῆν· οὐκ ἦλθον βαλεῖν εἰρήνην, ἀλλὰ μάχαιραν. | | 34 cMeent niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. c Luk. 12:51. c Luk. 12:51 Meent gij dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Neen, zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid. |
35 ἦλθον γὰρ διχάσαι ἄνθρωπον κατὰ τοῦ πατρὸς αὐτοῦ, καὶ θυγατέρα κατὰ τῆς μητρὸς αὐτῆς, καὶ νύμφην κατὰ τῆς πενθερᾶς αὐτῆς· | | 35 dWant Ik ben gekomen om den mens tweedrachtig te maken tegen zijn vader, en de dochter tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder. d Micha 7:6. d Micha 7:6 Want de zoon veracht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; eens mans vijanden zijn zijn huisgenoten. |
36 καὶ ἐχθροὶ τοῦ ἀνθρώπου οἱ οἰκιακοὶ αὐτοῦ. | | 36 eEn zij zullen des mensen vijanden worden, die zijn huisgenoten zijn. e Ps. 41:10; 55:13. Joh. 13:18. e Ps. 41:10 Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzene tegen mij grotelijks verheven. Ps. 55:13 Want het is geen vijand die mij hoont, anders zou ik het hebben gedragen; het is mijn hater niet die zich tegen mij groot maakt, anders zou ik mij voor hem verborgen hebben. Joh. 13:18 Ik zeg niet van u allen; Ik weet welke Ik uitverkoren heb; maar dit geschiedt opdat de Schrift vervuld worde: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzene opgeheven. |
37 ὁ φιλῶν πατέρα ἢ μητέρα ὑπὲρ ἐμέ, οὐκ ἔστι μου ἄξιος· καὶ ὁ φιλῶν υἱὸν ἢ θυγατέρα ὑπὲρ ἐμέ, οὐκ ἔστι μου ἄξιος· | | 37 fDie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; f Luk. 14:26. f Luk. 14:26 Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder, en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. |
38 καὶ ὃς οὐ λαμβάνει τὸν σταυρὸν αὐτοῦ καὶ ἀκολουθεῖ ὀπίσω μου, οὐκ ἔστι μου ἄξιος. | | 38 gEn die zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig. g Matth. 16:24. Mark. 8:34. Luk. 9:23; 14:27. g Matth. 16:24 Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Mark. 8:34 En tot Zich geroepen hebbende de schare met Zijn discipelen, zeide Hij tot hen: Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Luk. 9:23 En Hij zeide tot allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op en volge Mij. Luk. 14:27 En wie zijn kruis niet draagt en Mij navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn. |
39 ὁ εὑρὼν τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἀπολέσει αὐτήν· καὶ ὁ ἀπολέσας τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἕνεκεν ἐμοῦ εὑρήσει αὐτήν. | | 39 hDie zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden. h Matth. 16:25. Mark. 8:35. Luk. 9:24; 17:33. Joh. 12:25. h Matth. 16:25 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden. Mark. 8:35 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven zal verliezen om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal hetzelve behouden. Luk. 9:24 Want zo wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal het behouden. Luk. 17:33 Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden. Joh. 12:25 Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. |
40 Ὁ δεχόμενος ὑμᾶς ἐμὲ δέχεται· καὶ ὁ ἐμὲ δεχόμενος δέχεται τὸν ἀποστείλαντά με. | | 40 iDie u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. i Luk. 10:16. Joh. 13:20. i Luk. 10:16 Wie u hoort, die hoort Mij; en wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Dengene Die Mij gezonden heeft. Joh. 13:20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zend, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. |
41 ὁ δεχόμενος προφήτην εἰς ὄνομα προφήτου μισθὸν προφήτου λήψεται· καὶ ὁ δεχόμενος δίκαιον εἰς ὄνομα δικαίου μισθὸν δικαίου λήψεται. | | 41 kDie een profeet ontvangt in den naam eens profeten, zal het loon eens profeten ontvangen; en die een rechtvaardige ontvangt in den naam eens rechtvaardigen, zal het loon eens rechtvaardigen ontvangen. k 1 Kon. 17:10; 18:4. 2 Kon. 4:8. k 1 Kon. 17:10 Toen maakte hij zich op en ging naar Zarfath; als hij nu aan de poort der stad kwam, zie, zo was daar een weduwvrouw hout lezende; en hij riep tot haar en zeide: Haal mij toch een weinig water in dit vat, dat ik drinke. 1 Kon. 18:4 Want het geschiedde als Izébel de profeten des HEEREN uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam en verborg hen bij vijftig man in een spelonk en onderhield hen met brood en water. 2 Kon. 4:8 Het geschiedde ook op een dag als Elísa naar Sunem doortrok, dat aldaar een grote vrouw was, dewelke hem aanhield om brood te eten. Voorts geschiedde het, zo dikwijls hij doortrok, week hij daar in om brood te eten. |
42 καὶ ὃς ἐὰν ποτίσῃ ἕνα τῶν μικρῶν τούτων ποτήριον ψυχροῦ μόνον εἰς ὄνομα μαθητοῦ, ἀμὴν λέγω ὑμῖν, οὐ μὴ ἀπολέσῃ τὸν μισθὸν αὐτοῦ. | | 42 lEn zo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker koud water in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen. l Matth. 25:40. Mark. 9:41. Hebr. 6:10. l Matth. 25:40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan. Mark. 9:41 Want zo wie ulieden een beker water zal geven te drinken in Mijn Naam, omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen. Hebr. 6:10 Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en den arbeid der liefde, die gij aan Zijn Naam bewezen hebt, als die de heiligen gediend hebt en nog dient. |