Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Samuël wordt in een nacht driemaal van den Heere geroepen, en meende dat het Eli was die hem riep, vs. 1, enz. Maar ten vierden male geroepen zijnde, antwoordt hij den Heere, 10. Die hem openbaart dat Hij het huis van Eli zou uitroeien, 11. Hetwelk hem des morgens Samuël, op zijn verzoek, te kennen geeft, 15. Eli onderwerpt zich aan den wil des Heeren, 18. Samuël wordt van geheel Israël voor een profeet gekend, dewijl Zich de Heere meermalen aan Samuël openbaarde, 19. |
De roeping van Samuël |
1 EN de jongeling Samuël diende den HEERE 1voor het aangezicht van Eli; en het woord des HEEREN 2was dierbaar in die dagen; er was geen 3openbaar gezicht. |
| 1 Zie 1 Sam. 2:11. |
| 1 Sam. 2:11 Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den HEERE dienende voor het aanschijn van den priester Eli. |
| 2 Hij wil zeggen dat er te dien tijde weinig profeten of getrouwe leraars in Israël waren; zodat als er een man Gods kwam, dat was wat zeldzaams. |
| 3 Hebr. doorgebroken, uitgebroken. Anders: menigvuldig. |
|
2 En het geschiedde 4te dien dage, als Eli op zijn plaats nederlag (en azijn ogen begonnen donker te worden, dat hij 5niet zien kon), |
| 4 Te weten, als het woord des Heeren zo dierbaar was. |
| a 1 Sam. 4:15. |
| 1 Sam. 4:15 (Eli nu was een man van acht en negentig jaren, en zijn ogen stonden stijf, dat hij niet zien kon.) |
| 5 Dat is, niet wel. Alzo staat er Gen. 48:10 van Jakob dat hij niet zag; dat is, hij zag niet wel, want vers 8 staat dat hij de zonen van Jozef zag. |
| Gen. 48:10 Doch Israëls ogen waren zwaar van ouderdom, hij kon niet zien; en hij deed hen naderen tot hem; toen kuste hij hen en omhelsde hen. Gen. 48:8 En Israël zag de zonen van Jozef, en zeide: Wiens zijn dezen? |
|
3 En Samuël zich ook nedergelegd had, eer 6de lamp Gods uitgedaan werd, in 7den tempel des HEEREN, waar de ark Gods was, |
| 6 Hij spreekt van de lamp die op den gouden kandelaar stond, die den gansen nacht van den avond tot aan den morgen moest branden, dan bluste men dezelve uit, Ex. 27:21. Lev. 24:3. 2 Kron. 13:11. |
| Ex. 27:21 In de tent der samenkomst, van buiten den voorhang die vóór de getuigenis is, zal ze Aäron en zijn zonen toerichten, van den avond tot den morgen, voor het aangezicht des HEEREN; dit zal een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten vanwege de kinderen Israëls. Lev. 24:3 Aäron zal die voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk toerichten, van den avond tot den morgen, buiten den voorhang van de getuigenis, in de tent der samenkomst; het is een eeuwige inzetting voor uw geslachten. 2 Kron. 13:11 En zij steken aan voor den HEERE brandoffers op elken morgen en op elken avond, ook reukwerk van welriekende specerijen, nevens de toerichting des broods op de reine tafel, en den gouden kandelaar en zijn lampen, om die op elken avond te doen branden, want wij nemen waar de wacht des HEEREN onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. |
| 7 Dat is, in een van de kamertjes nabij of omtrent den tabernakel, want de tempel was te dezen tijde nog niet gebouwd. |
|
4 Dat de HEERE Samuël riep; en hij zeide: Zie, hier ben ik. |
5 En hij liep tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Doch hij zeide: Ik heb niet geroepen, keer weder, leg u neder. En hij ging heen en legde zich neder. |
6 Toen riep de HEERE Samuël wederom; en Samuël stond op, en ging tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Hij dan zeide: Ik heb niet geroepen, mijn zoon, keer weder, leg u neder. |
7 8Doch Samuël kende den HEERE nog niet; en het woord des HEEREN was aan hem nog niet geopenbaard. |
| 8 Dat is, hij kende de roepende stem des Heeren niet, als die hij niet gewoon was te horen. Of hij had nog geen verstand van die manier van openbaringen door welke de Heere door aanspraak aan de mensen verschijnt. |
|
8 Toen riep de HEERE Samuël wederom, ten derden male; en hij stond op, en ging tot Eli en zeide: Zie, hier ben ik, want gij hebt mij geroepen. Toen verstond Eli dat de HEERE den jongeling riep. |
9 Daarom zeide Eli tot Samuël: Ga heen, leg u neder, en het zal geschieden, zo Hij u roept, zo zult gij zeggen: Spreek, HEERE, want Uw knecht hoort. Toen ging Samuël heen en legde zich aan 9zijn plaats. |
| 9 Zie op vers 2. |
| vers 2 (kt.) En het geschiedde te dien dage, als Eli op zijn plaats nederlag (en zijn ogen begonnen donker te worden, dat hij niet zien kon), |
|
10 Toen kwam de HEERE 10en stelde Zich daar, en riep 11gelijk de andere malen: Samuël, Samuël. En Samuël zeide: Spreek, want Uw knecht hoort. |
| 10 Anders: en Hij bleef staande, dat is, Hij ging niet weder weg, gelijk Hij tevoren gedaan had. |
| 11 Hebr. als beurt op beurt. |
|
11 En de HEERE zeide tot Samuël: Zie, Ik doe 12een ding in Israël, dat al wie het horen zal, 13dien
bzullen zijn beide oren klinken. |
| 12 Versta de nederlagen der Israëlieten waarvan gesproken wordt 1 Sam. 4:2, 10. |
| 1 Sam. 4:2 En de Filistijnen stelden zich in slagorde om Israël te ontmoeten; en als zich de strijd uitspreidde, zo werd Israël voor der Filistijnen aangezicht geslagen; want zij sloegen in de slagorde in het veld omtrent vierduizend man. 1 Sam. 4:10 Toen streden de Filistijnen, en Israël werd geslagen en zij vloden een iegelijk in zijn tenten; en er geschiedde een zeer grote nederlaag, zodat er van Israël vielen dertigduizend voetvolks. |
| 13 Hij wil zeggen dat degenen die de grote nederlaag der Israëlieten zullen horen, die zullen hun zinnen van verbaasdheid als verliezen. |
| b 2 Kon. 21:12. Jer. 19:3. |
| 2 Kon. 21:12 Daarom, alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat eenieder die het hoort, beide zijn oren klinken zullen. Jer. 19:3 En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem. Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal een kwaad brengen over deze plaats, van hetwelk eenieder die het hoort, zijn oren klinken zullen; |
|
12 Te dienzelven dage zal Ik verwekken over Eli alles wat cIk tegen zijn huis 14gesproken heb; Ik zal het beginnen en voleinden. |
| c 1 Sam. 2:31. |
| 1 Sam. 2:31 Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal. |
| 14 Te weten door den man Gods, 1 Sam. 2:27, enz. |
| 1 Sam. 2:27 En er kwam een man Gods tot Eli, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Heb Ik Mij niet klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, toen zij in Egypte waren, in het huis van Farao? |
|
13 Want Ik heb hem te kennen gegeven, 15dat Ik zijn huis richten zal tot in eeuwigheid, om der ongerechtigheid wil die hij geweten heeft; want als zijn zonen zich hebben 16vervloekt gemaakt, zo heeft hij hen niet eens 17zuur aangezien. |
| 15 Dat is, dat Ik Mijn rechtvaardige straf en wraak over hem en zijn huis zal uitvoeren. |
| 16 Anders: licht, veracht, dat is, als zij met hun boze stukken en kwaad leven gemaakt hebben dat men hen vloekte en verachtte, als lichte gezellen die geen eer waard waren. |
| 17 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk fronsen, of rimpels krijgen in het aangezicht, hetwelk geschiedt van diegenen die uit ongenoegen zuur zien. Versta hierbij: veel minder heeft hij hen gestraft naar behoren, hetwelk hij had behoren te doen, als vader, als hogepriester, en als richter die gesteld was om het kwaad te beletten en te straffen. |
|
14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: 18Zo de ongerechtigheid van het huis van Eli tot in der eeuwigheid 19zal verzoend worden, door slachtoffer of door spijsoffer! |
| 18 Deze manier van zweren zie Gen. 14:22, 23. |
| Gen. 14:22 Doch Abram zeide tot den koning van Sódom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten God, Die hemel en aarde bezit; Gen. 14:23 Zo ik van een draad af tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles wat uwe is, iets neme; opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt. |
| 19 Alzo namelijk dat Ik de tijdelijke straffen die Ik over het huis van Eli uitgesproken heb, zou terughouden en niet uitvoeren. |
|
15 Samuël nu lag tot aan den morgen; toen deed hij de deuren van het huis des HEEREN open; doch Samuël vreesde dit 20gezicht aan Eli te kennen te geven. |
| 20 Dat is, die dingen die de Heere hem in een gezicht geopenbaard had, alhoewel dit niet alleen een gezicht was, maar ook een verschijning: Samuël heeft wakende deze woorden gehoord, en niet in een verrukking of vertrekking van zinnen, gelijk de gezichten plachten te geschieden. Zie Gen. 15:1. |
| Gen. 15:1 NA deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. |
|
16 Toen riep Eli Samuël en zeide: Mijn zoon Samuël. Hij dan zeide: Zie, hier ben ik. |
17 En hij zeide: Wat is het woord dat Hij tot u gesproken heeft? Verberg het toch niet voor mij. God 21doe u zo en zo doe Hij daartoe, indien gij een woord voor mij verbergt van al de woorden die Hij tot u gesproken heeft. |
| 21 Zie van deze manier van spreken Ruth 1:17. |
| Ruth 1:17 Waar gij zult sterven, zal ik sterven en aldaar zal ik begraven worden; alzo doe mij de HEERE en alzo doe Hij daartoe, zo niet de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en tussen u. |
|
18 Toen gaf hem Samuël te kennen al die woorden en verborg ze voor hem niet. En hij zeide: Hij is de HEERE, Hij doe wat goed is in Zijn ogen. |
19 Samuël nu werd groot; en de HEERE was met hem en liet 22niet één van al Zijn woorden op de aarde vallen. |
| 22 Dat is, de Heere volbracht metterdaad alles wat Hij door Samuël voorzegd had. Op de aarde vallen is zoveel te zeggen als tenietgaan of te schande komen, als Matth. 10:29. Vgl. 1 Kon. 8:56. |
| Matth. 10:29 Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader. 1 Kon. 8:56 Geloofd zij de HEERE, Die Zijn volk Israël rust gegeven heeft naar alles wat Hij gesproken heeft; niet één enig woord is er gevallen van al Zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door den dienst van Mozes, Zijn knecht. |
|
20 En gans Israël van Dan tot Berséba toe bekende, dat Samuël 23bevestigd was tot een profeet des HEEREN. |
| 23 Anders: getrouw geacht of bevonden. |
|
21 En de HEERE voer voort te verschijnen te Silo, 24want de HEERE openbaarde Zich aan Samuël te Silo door het woord des HEEREN. |
| 24 Hij wil zeggen dat de Heere door dromen, gezichten en aanspraak Zijn woord aan Samuël openbaarde, hetwelk tevoren zelden geschiedde. Zie vers 1. |
| vers 1 EN de jongeling Samuël diende den HEERE voor het aangezicht van Eli; en het woord des HEEREN was dierbaar in die dagen; er was geen openbaar gezicht. |