Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 28 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Samuël 28

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 EN het geschiedde in die dagen, als de Filistijnen hun legers vergaderden tot den strijd, om tegen Israël te strijden, zo zeide Achis tot David: Gij zult zekerlijk weten dat gij met mij in het leger zult uittrekken, gij en uw mannen.
2 Toen zeide David tot Achis: Aldus zult gij weten wat uw knecht doen zal. En Achis zeide tot David: Daarom zal ik u ten bewaarder mijns hoofds zetten, te alle dagen.
3 Samuël nu was gestorven en gans Israël had rouw over hem bedreven, en zij hadden hem begraven te Rama, te weten in zijn stad. En Saul had uit het land weggedaan de waarzeggers en de duivelskunstenaars.
4 En de Filistijnen kwamen en vergaderden zich, en zij legerden zich te Sunem; en Saul vergaderde gans Israël, en zij legerden zich op Gilbóa.
5 Toen Saul het leger der Filistijnen zag, zo vreesde hij en zijn hart beefde zeer.
6 En Saul vraagde den HEERE, maar de HEERE antwoordde hem niet, noch door dromen, noch door de Urim, noch door de profeten.
7 Toen zeide Saul tot zijn knechten: Zoekt mij een vrouw die een waarzeggenden geest heeft, dat ik tot haar ga en door haar onderzoeke. Zijn knechten nu zeiden tot hem: Zie, te Endor is een vrouw die een waarzeggenden geest heeft.
8 En Saul verstelde zich en trok andere klederen aan, en ging heen en twee mannen met hem, en zij kwamen des nachts tot de vrouw; en hij zeide: Voorzeg mij toch door den waarzeggenden geest, en doe mij opkomen dien ik tot u zeggen zal.
9 Toen zeide de vrouw tot hem: Zie, gij weet wat Saul gedaan heeft, hoe hij de waarzegsters en de duivelskunstenaars uit dit land heeft uitgeroeid; waarom stelt gij dan mijn ziel een strik, om mij te doden?
10 Saul nu zwoer haar bij den HEERE, zeggende: Zo waarachtig als de HEERE leeft, indien u een straf om deze zaak zal overkomen!
11 Toen zeide de vrouw: Wien zal ik u doen opkomen? En hij zeide: Doe mij Samuël opkomen.
12 Toen nu de vrouw Samuël zag, zo riep zij met luider stem; en de vrouw sprak tot Saul, zeggende: Waarom hebt gij mij bedrogen? Want gij zijt Saul.
13 En de koning zeide tot haar: Vrees niet; maar wat ziet gij? Toen zeide de vrouw tot Saul: Ik zie goden uit de aarde opkomende.
14 Hij dan zeide tot haar: Hoe is zijn gedaante? En zij zeide: Er komt een oud man op en hij is met een mantel bekleed. Toen Saul vernam dat het Samuël was, zo neigde hij zich met het aangezicht ter aarde en hij boog zich.
15 En Samuël zeide tot Saul: Waarom hebt gij mij onrustig gemaakt, mij doende opkomen? Toen zeide Saul: Ik ben zeer beangstigd, want de Filistijnen krijgen tegen mij, en God is van mij geweken en antwoordt mij niet meer, noch door den dienst der profeten, noch door dromen; daarom heb ik u geroepen, dat gij mij te kennen geeft wat ik doen zal.
16 Toen zeide Samuël: Waarom vraagt gij mij toch, dewijl de HEERE van u geweken en uw vijand geworden is?
17 Want de HEERE heeft voor Zich gedaan, gelijk als Hij door mijn dienst gesproken heeft; en heeft het koninkrijk van uw hand gescheurd en Hij heeft dat gegeven aan uw naaste, aan David.
18 Gelijk als gij naar de stem des HEEREN niet gehoord hebt en de hittigheid Zijns toorns niet uitgericht hebt tegen Amalek, daarom heeft de HEERE u deze zaak gedaan te dezen dage.
19 En de HEERE zal ook Israël met u in de hand der Filistijnen geven, en morgen zult gij en uw zonen bij mij zijn; ook zal de HEERE het leger Israëls in de hand der Filistijnen geven.
20 Toen viel Saul haastelijk ter aarde, zo lang als hij was, en hij vreesde zeer vanwege de woorden van Samuël; ook was er geen kracht in hem, want hij had den gehelen dag en den gehelen nacht geen brood gegeten.
21 De vrouw nu kwam tot Saul en zag dat hij zeer verbaasd was; en zij zeide tot hem: Zie, uw dienstmaagd heeft naar uw stem gehoord, en ik heb mijn ziel in mijn hand gesteld en ik heb uw woorden gehoord, die gij tot mij gesproken hebt.
22 Zo hoor toch gij nu ook naar de stem uwer dienstmaagd en laat mij een bete broods voor u zetten, en eet; zo zal er kracht in u zijn, dat gij over weg gaat.
23 Doch hij weigerde het en zeide: Ik zal niet eten. Maar zijn knechten en ook de vrouw hielden aan bij hem. Toen hoorde hij naar hunlieder stem, en hij stond op van de aarde en zette zich op het bed.
24 En de vrouw had een gemest kalf in het huis, en zij haastte zich en slachtte het; en zij nam meel en kneedde het en bakte daar ongezuurde koeken van.
25 En zij bracht ze voor Saul en voor zijn knechten, en zij aten; daarna stonden zij op en gingen weg in dienzelven nacht.

Einde 1 Samuël 28