Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 27 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Samuël 27

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

David Saul niet vertrouwende, besluit het land van Israël te verlaten, vs. 1, enz. Hij trekt met zeshonderd man tot den koning Achis, 2. Waar hij met zijn gehele huisgezin een tijdlang blijft, 3. Saul dit horende, laat af van hem te vervolgen, 4. David verzoekt een stad om daarin te wonen, 5. Achis geeft hem Ziklag, 6. Hier woonde hij een jaar en vier maanden, 7. David berooft enige der genabuurde volken, 8. En laat daar niemand in het leven, 9. Opdat hem niemand bij Achis zou beklagen, 11. Achis gelooft en betrouwt David te zeer, 12.
 
David te Ziklag
1 DAVID nu zeide 1in zijn hart: Nu zal ik 2een der dagen door Sauls hand omkomen; 3mij is niet beter dan 4dat ik haastelijk ontkome in het land der Filistijnen, opdat Saul van mij de hoop verlieze, om mij meer te zoeken in de ganse landpale Israëls; zo zal ik ontkomen uit zijn hand.
1 Dat is, bij zichzelven. Dit is een bewijs van de zwakheid van David in het geloof en het vertrouwen op de treffelijke beloften Gods.
2 Dat is, den enen tijd of den anderen tijd.
3 Dit is de raad van het zwakke vlees geweest. Zie 1 Sam. 22:5, alwaar de profeet Gad David in gelijke zaak bestraft heeft. verwijsteksten
4 Hebr. ontkomende ontkome.
 
2 Toen maakte zich David op en 5hij ging door, hij en de zeshonderd mannen die bij hem waren, tot Achis, den zoon van Maoch, den koning van 6Gath.
5 Vermoedelijk eerst vrijgeleide van Achis begeerd en verkregen hebbende om daar te mogen komen en blijven; en niet voor zijn persoon alleen, gelijk hij eerst gedaan heeft, 1 Sam. 21:10, maar met al de mannen en vrouwen die bij hem waren. verwijsteksten
6 In het land der Filistijnen gelegen, uit welke stad Goliath was, 1 Sam. 6:17. verwijsteksten
 
3 En David bleef bij Achis te Gath, hij en zijn mannen, een iegelijk met zijn huis; David met zijn beide vrouwen, Ahinóam, de Jizreëlitische, en Abígaïl, 7de huisvrouw van Nabal, de Karmelitische.
7 Dat is, die Nabals huisvrouw geweest was. Aldus wordt zij ook genoemd 1 Sam. 30:5. verwijsteksten
 
4 Toen Saul geboodschapt werd, dat David gevlucht was naar Gath, zo voer hij niet meer voort hem te zoeken.
5 En David zeide tot Achis: Indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, 8men geve mij een plaats in een van de steden des lands, dat ik daar wone; 9want waarom zou uw knecht in de koninklijke stad bij u wonen?
8 David zocht ergens alleen te wonen met de zijnen, om te ontgaan het gevaar zo van het lichaam als van de ziel, hetwelk hem van de Filistijnen had mogen overkomen.
9 David verstond wel hoe zorgelijk het was voor vreemdelingen (inzonderheid die van enig vermogen zijn) bij een koning in zijn eigen stad te wonen. Daarom wilde hij deze jaloezie gaarne voorkomen. Maar hij geeft het een anderen naam, alsof hij zeide: Deze eer komt mij niet toe, heer koning.
 
6 Toen gaf hem Achis te dien dage 10Ziklag; daarom is Ziklag van de koningen van Juda geweest tot op dezen dag.
10 Deze stad is eerst den stam van Juda toegekomen, zoveel hun God die steden des lands geschonken had, als te zien is Joz. 15:31. Maar de Filistijnen hadden dezelve den Israëlieten afgenomen en tot dezen tijd toe ingehouden. Nu geeft Achis haar aan David. verwijsteksten
 
7 Het getal nu der dagen die David in het land der Filistijnen woonde, 11was één jaar en vier maanden.
11 Hebr. was dagen en vier maanden. Het woord dagen in het meervoud wordt dikwijls bij de Hebreeën voor een jaar genomen. Zie Lev. 25:29. David is te Ziklag gebleven tot den dood van Saul, toen kwam hij te Hebron, 2 Sam. 2:1. Sommigen nemen het aldus: enige dagen en vier maanden. verwijsteksten
 
8 David nu toog op met zijn mannen en zij overvielen de 12Gesurieten en de 13Girzieten en de 14Amalekieten (want 15dezen die zijn vanouds geweest de inwoners 16des lands), waar gij gaat naar Sur en tot aan Egypteland.
12 Zie Joz. 16:3 en de aant. op Joz. 12:5. verwijsteksten
13 Voor Gizrieten. Dit waren Kanaänieten die tevoren te Gezer of te Gazer gewoond hadden, in het land van Efraïm. Dezen vandaar ook verdreven zijnde, gingen wonen tegen het zuiden van het land Kanaän.
14 Dezen waren van de nakomelingen van Ezau, welke God aan Saul geboden had geheel uit te roeien en te verdelgen. Doch hij heeft enigen laten overblijven, tegen dewelke David hier den oorlog voert.
15 Te weten de Gesurieten en Girzieten. Dezen hebben eertijds het land Kanaän bewoond.
16 Te weten des Joodsen lands, beide aan deze en aan gene zijde van de Jordaan.
 
9 En David sloeg dat 17land 18en liet noch man noch vrouw leven; ook nam hij de schapen en runderen, en de ezels en kemels en klederen, en keerde weder en kwam tot Achis.
17 Dat is, de inwoners des lands. Dit nu moet verstaan worden van al de Amalekieten die hij daar vond, dewelke God bevolen had uit te roeien, Ex. 17:14. Deut. 25:19. 1 Sam. 15:3. verwijsteksten
18 Dit deed hij daarom, opdat zij hem niet zouden beklappen bij de Filistijnen, denwelken hij zocht wijs te maken dat hij in het land der Israëlieten gevallen was.
 
10 Als Achis zeide: Waar zijt gijlieden heden ingevallen? zo zeide David: 19Tegen het zuiden van Juda, en tegen het zuiden 20der Jerahmeëlieten, en tegen het zuiden der 21Kenieten.
19 Maar niet in het land van Juda, gelijk Achis dat verstond en ook David scheen te zeggen; maar David is gevallen in die landen die daaraan paalden, te weten in het land van de Amalekieten en van hun naburen, en alzo heeft David den koning Achis uit menselijke zwakheid bedrogen door dubbelzinnige woorden.
20 Dezen waren inwoners van het land van Juda, nakomelingen van Hezron, 1 Kron. 2:9, 25. verwijsteksten
21 Dezen waren de nakomelingen van Jethro, den schoonvader van Mozes. Zie de aant. op Richt. 1:16. verwijsteksten
 
11 En 22David liet noch man noch vrouw leven om te Gath te brengen, 23zeggende: 24Dat zij misschien van ons niet boodschappen, zeggende: Alzo heeft David gedaan. En alzo was zijn wijze, al de dagen die hij in der Filistijnen land gewoond heeft.
22 Dit deed David daarom, opdat niemand tijding aan Achis brengen zou, gelijk straks gezegd wordt. Doch zo lag ook Ziklag zo ver van Gath, dat ook deswege de tijding hiervan niet haast aan Achis kon gebracht worden. Ondertussen voerde David de wrake Gods uit over deze verbannen volken.
23 Dat is, bij zichzelven denkende.
24 Versta hierbij: ik moet wel toezien.
 
12 En Achis geloofde David, 25zeggende: Hij heeft zich 26ten enenmale stinkende gemaakt bij zijn volk, in Israël; daarom zal hij 27eeuwiglijk mij tot een knecht zijn.
25 Te weten bij zichzelven.
26 Hebr. stinkende makende stinkende gemaakt, dat is, zo stinkende, gehaat en verachtzaam gemaakt dat zijn eigen volk hem niet kan verdragen. Zie de aant. op Gen. 34:30. verwijsteksten
27 Dat is, altoos of zijn leven lang.

Einde 1 Samuël 27