Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 2 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Samuël 2

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 TOEN bad Hanna en zeide: Mijn hart springt op van vreugde in den HEERE, mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden, want ik verheug mij in Uw heil.
2 Er is niemand heilig gelijk de HEERE, want er is niemand dan Gij, en er is geen Rotssteen gelijk onze God.
3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen en Zijn daden zijn recht gedaan.
4 De boog der sterken is gebroken; en die struikelden zijn met sterkte omgord.
5 Die verzadigd waren hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden.
6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen en Hij doet weder opkomen.
7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij.
8 Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet.
9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren, maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht.
10 Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd worden, Hij zal in den hemel over hen donderen; de HEERE zal de einden der aarde richten, en zal Zijn Koning sterkte geven en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen.
11 Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den HEERE dienende voor het aanschijn van den priester Eli.
12 Doch de zonen van Eli waren kinderen Belials; zij kenden den HEERE niet.
13 Want de wijze dier priesters met het volk was, dat wanneer iemand een offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in zijn hand,
14 En sloeg in de teil of in den ketel of in de pan of in den pot; al wat de krauwel optrok, dat nam de priester voor zich. Alzo deden zij aan al de Israëlieten die daar te Silo kwamen.
15 Ook eer zij het vet aanstaken, kwam des priesters jongen en zeide tot den man die offerde: Geef dat vlees om te braden voor den priester, want hij zal geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw.
16 Wanneer nu die man tot hem zeide: Zij zullen dat vet als heden ganselijk aansteken, zo neem dan voor u gelijk als het uw ziel lusten zal; zo zeide hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen.
17 Alzo was de zonde dezer jongelingen zeer groot voor het aangezicht des HEEREN; want de lieden verachtten het spijsoffer des HEEREN.
18 Doch Samuël diende voor het aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok.
19 En zijn moeder maakte hem een kleinen rok en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij opkwam met haar man om het jaarlijkse offer te offeren.
20 En Eli zegende Elkana en zijn huisvrouw, en zeide: De HEERE geve u zaad uit deze vrouw voor de bede die zij den HEERE afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats.
21 Want de HEERE bezocht Hanna, en zij werd bevrucht en baarde drie zonen en twee dochters; en de jongeling Samuël werd groot bij den HEERE.
22 Doch Eli was zeer oud, en hoorde al wat zijn zonen aan gans Israël deden en dat zij sliepen bij de vrouwen die met hopen samenkwamen aan de deur van de tent der samenkomst.
23 En hij zeide tot hen: Waarom doet gij zulke dingen, dat ik deze uw boze stukken hoor van dit ganse volk?
24 Niet, mijn zonen; want dit is geen goed gerucht dat ik hoor; gij maakt dat het volk des HEEREN overtreedt.
25 Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, want de HEERE wilde hen doden.
26 En de jongeling Samuël nam toe en werd groot en aangenaam, beide bij den HEERE en ook bij de mensen.
27 En er kwam een man Gods tot Eli, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Heb Ik Mij niet klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, toen zij in Egypte waren, in het huis van Farao?
28 En Ik heb hem uit alle stammen Israëls Mij ten priester verkoren om te offeren op Mijn altaar, om het reukwerk aan te steken, om den efod voor Mijn aangezicht te dragen; en heb aan het huis uws vaders gegeven al de vuuroffers der kinderen Israëls.
29 Waarom slaat gijlieden achteruit tegen Mijn slachtoffer en tegen Mijn spijsoffer, hetwelk Ik geboden heb in de woning; en eert uw zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israël?
30 Daarom spreekt de HEERE, de God Israëls: Ik had wel klaarlijk gezegd: Uw huis en uws vaders huis zouden voor Mijn aangezicht wandelen tot in eeuwigheid; maar nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij, want die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden.
31 Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal.
32 En gij zult aanschouwen de benauwdheid der woning Gods in plaats van al het goede dat Hij Israël zou gedaan hebben; en er zal te genen dage een oud man in uw huis zijn.
33 Doch de man dien Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, zou zijn om uw ogen te verteren en om uw ziel te bedroeven; en al de menigte uws huizes zal sterven, mannen geworden zijnde.
34 Dit nu zal u een teken zijn, hetwelk over uw beide zonen, over Hofni en Pínehas, komen zal: op één dag zullen zij beiden sterven.
35 En Ik zal Mij een getrouwen priester verwekken, die zal doen gelijk als in Mijn hart en in Mijn ziel zijn zal; dien zal Ik een bestendig huis bouwen, en hij zal altijd voor het aangezicht Mijns gezalfden wandelen.
36 En het zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn, zal komen om zich voor hem neder te buigen voor een stukje geld en een bol brood, en zal zeggen: Neem mij toch aan tot enige priesterlijke bediening, dat ik een bete broods moge eten.

Einde 1 Samuël 2