Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 10 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Samuël 10

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 TOEN nam Samuël een oliekruik en goot ze uit op zijn hoofd en kuste hem, en zeide: Is het niet alzo, dat de HEERE u tot een voorganger over Zijn erfdeel gezalfd heeft?
2 Als gij heden van mij gaat, zo zult gij twee mannen vinden bij het graf van Rachel, aan de landpale van Benjamin te Zelzah; die zullen tot u zeggen: De ezelinnen zijn gevonden, die gij zijt gaan zoeken, en zie, uw vader heeft de zaken der ezelinnen verlaten en hij is bekommerd voor ulieden, zeggende: Wat zal ik om mijn zoon doen?
3 Als gij u vandaar en verder aan begeeft en zult komen tot aan Elon-Thabor, daar zullen u drie mannen vinden, opgaande tot God naar Bethel; één, dragende drie bokjes, en één, dragende drie bollen brood, en één, dragende een fles wijn.
4 En zij zullen u naar uw welstand vragen, en zij zullen u twee broden geven; die zult gij van hun hand nemen.
5 Daarna zult gij komen op den heuvel Gods, waar der Filistijnen bezettingen zijn; en het zal geschieden als gij aldaar in de stad komt, zo zult gij ontmoeten een hoop profeten, van de hoogte afkomende, en voor hun aangezichten luiten en trommels en pijpen en harpen, en zij zullen profeteren.
6 En de Geest des HEEREN zal vaardig worden over u en gij zult met hen profeteren, en gij zult in een anderen man veranderd worden.
7 En het zal geschieden als u deze tekenen zullen komen, doe gij wat uw hand vinden zal, want God zal met u zijn.
8 Gij nu zult voor mijn aangezicht afgaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot u afkomen om brandoffers te offeren, om te offeren offeranden der dankzegging; zeven dagen zult gij daar beiden, totdat ik tot u kom en u bekendmaak wat gij doen zult.
9 Het geschiedde nu, toen hij zijn schouder keerde om van Samuël te gaan, veranderde hem God het hart in een ander; en al die tekenen kwamen ten zelven dage.
10 Toen zij daar aan den heuvel kwamen, zie, zo kwam hem een hoop profeten tegemoet; en de Geest des HEEREN werd vaardig over hem en hij profeteerde in het midden van hen.
11 En het geschiedde als een iegelijk die hem van tevoren gekend had, zag dat hij, zie, profeteerde met de profeten, zo zeide het volk, eenieder tot zijn metgezel: Wat is dit, dat den zoon van Kis geschied is? Is Saul ook onder de profeten?
12 Toen antwoordde een man vandaar en zeide: Wie is toch hun Vader? Daarom is het tot een spreekwoord geworden: Is Saul ook onder de profeten?
13 Toen hij nu voleind had te profeteren, zo kwam hij op de hoogte.
14 En Sauls oom zeide tot hem en tot zijn jongen: Waar zijt gijlieden heen gegaan? Hij nu zeide: Om de ezelinnen te zoeken; toen wij zagen dat zij er niet waren, zo kwamen wij tot Samuël.
15 Toen zeide Sauls oom: Geef mij toch te kennen, wat heeft Samuël ulieden gezegd?
16 Saul nu zeide tot zijn oom: Hij heeft ons voorzeker te kennen gegeven, dat de ezelinnen gevonden waren. Maar de zaak des koninkrijks, waarvan Samuël gezegd had, gaf hij hem niet te kennen.
17 Doch Samuël riep het volk tezamen tot den HEERE te Mizpa.
18 En hij zeide tot de kinderen Israëls: Alzo heeft de HEERE, de God Israëls, gesproken: Ik heb Israël uit Egypte opgebracht, en Ik heb ulieden van de hand der Egyptenaars gered en van de hand van alle koninkrijken die u onderdrukten.
19 Maar gijlieden hebt heden uw God verworpen, Die u uit al uw ellenden en uw noden verlost heeft, en hebt tot Hem gezegd: Zet een koning over ons. Nu dan, stelt u voor het aangezicht des HEEREN naar uw stammen en naar uw duizenden.
20 Toen nu Samuël al de stammen Israëls had doen naderen, zo is de stam van Benjamin geraakt.
21 Toen hij den stam van Benjamin deed aankomen naar zijn geslachten, zo werd het geslacht van Matri geraakt; en Saul, de zoon van Kis, werd geraakt. En zij zochten hem, maar hij werd niet gevonden.
22 Toen vraagden zij verder den HEERE of die man nog derwaarts komen zou. De HEERE dan zeide: Zie, hij heeft zich tussen de vaten verstoken.
23 Zij nu liepen en namen hem vandaar, en hij stelde zich in het midden des volks; en hij was hoger dan al het volk, van zijn schouder en opwaarts.
24 Toen zeide Samuël tot het ganse volk: Ziet gij wien de HEERE verkoren heeft? Want gelijk hij is er niemand onder het ganse volk. Toen juichte het ganse volk, en zij zeiden: De koning leve!
25 Samuël nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks en schreef het in een boek en legde het voor het aangezicht des HEEREN. Toen liet Samuël het ganse volk gaan, elk naar zijn huis.
26 En Saul ging ook naar zijn huis te Gíbea, en van het heir gingen met hem, welker hart God geroerd had.
27 Doch de kinderen Belials zeiden: Wat zou ons deze verlossen? En zij verachtten hem en brachten hem geen geschenk. Doch hij was als doof.

Einde 1 Samuël 10