Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Boaz als losser |
1 EN Boaz ging op in de poort en zette zich aldaar; en zie, de losser, van welken Boaz gesproken had, ging voorbij; zo zeide hij: Wijk herwaarts, zet u hier, gij, zulk een. En hij week derwaarts en zette zich. |
2 En hij nam tien mannen van de oudsten der stad en zeide: Zet u hier. En zij zetten zich. |
3 Toen zeide hij tot dien losser: Het stuk land dat van onzen broeder Elimélech was, heeft Naómi, die uit der Moabieten land wedergekomen is, verkocht. |
4 En ik heb gezegd: Ik zal het voor uw oor openbaren, zeggende: Aanvaard het in tegenwoordigheid der inwoners en in tegenwoordigheid der oudsten mijns volks; zo gij het zult lossen, los het; en zo men het ook niet zou lossen, verklaar het mij, dat ik het wete; want er is niemand behalve gij, die het losse, en ik na u. Toen zeide hij: Ik zal het lossen. |
5 Maar Boaz zeide: Ten dage als gij het land aanvaardt van de hand van Naómi, zo zult gij het ook aanvaarden van Ruth, de Moabitische, de huisvrouw des verstorvenen, om den naam des verstorvenen te verwekken over zijn erfdeel. |
6 Toen zeide die losser: Ik zal het voor mij niet kunnen lossen, opdat ik mijn erfdeel niet misschien verderve; los gij mijn lossing voor u, want ik zal niet kunnen lossen. |
7 aNu was dit vanouds een gewoonheid in Israël bij de lossing en bij de verwisseling, om de ganse zaak te bevestigen, zo trok de man zijn schoen uit en gaf dien aan zijn naaste; en dit was tot een getuigenis in Israël. a Deut. 25:7. |
a Deut. 25:7 Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet bevallen zal te nemen, zo zal zijns broeders vrouw opgaan naar de poort tot de oudsten en zeggen: Mijns mans broeder weigert zijn broeder een naam te verwekken in Israël, hij wil mij den plicht van eens mans broeder niet doen. |
8 Zo zeide deze losser tot Boaz: Aanvaard gij het voor u. En hij trok zijn schoen uit. |
9 Toen zeide Boaz tot de oudsten en al het volk: Gijlieden zijt heden getuigen, dat ik aanvaard heb alles wat van Elimélech geweest is, en alles wat van Chiljon en Machlon geweest is, van de hand van Naómi. |
10 Daartoe aanvaard ik mij ook Ruth, de Moabitische, Machlons huisvrouw, tot een vrouw, om den naam des verstorvenen over zijn erfdeel te verwekken, opdat de naam des verstorvenen niet worde uitgeroeid van zijn broederen en van de poort zijner plaats; gijlieden zijt heden getuigen. |
11 En al het volk dat in de poort was, mitsgaders de oudsten, zeiden: Wij zijn getuigen; de HEERE make deze vrouw die in uw huis komt, als bRachel en als Lea, die beiden het huis Israëls gebouwd hebben; en handel kloekelijk in Efratha en maak uw naam vermaard in Bethlehem. b Gen. 29:32, enz.; 30:24, 25; 35:17, 18. |
b Gen. 29:32 En Lea werd bevrucht en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben. Gen. 30:24 En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe. Gen. 30:25 En het geschiedde als Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats en naar mijn land. Gen. 35:17 En het geschiedde als zij het hard had in haar baren, zo zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet, want dezen zoon zult gij ook hebben. Gen. 35:18 En het geschiedde als haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. |
12 En uw huis zij als het huis van cPerez (dien Thamar aan Juda baarde), van het zaad dat de HEERE u geven zal uit deze jonge vrouw. c Gen. 38:29. 1 Kron. 2:4. Matth. 1:3. |
c Gen. 38:29 Maar het geschiedde als hij zijn hand weder intoog, zie, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? Op u is de breuk. En men noemde zijn naam Perez. 1 Kron. 2:4 Maar Thamar, zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf. Matth. 1:3 En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar; en Fares gewon Esrom, en Esrom gewon Aram; |
Geboorte van Obed |
13 Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem ter vrouw en hij ging tot haar in; en de HEERE gaf haar, dat zij zwanger werd en een zoon baarde. |
14 Toen zeiden de vrouwen tot Naómi: Geloofd zij de HEERE, Die niet heeft nagelaten u heden een losser te geven; en zijn naam worde vermaard in Israël. |
15 Die zal u zijn tot een verkwikker der ziel en om uw ouderdom te onderhouden; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, dewelke u beter is dan zeven zonen. |
16 En Naómi nam dat kind en zette het op haar schoot en werd zijn voedster. |
17 En de naburinnen gaven hem een naam, zeggende: Aan Naómi is een zoon geboren. En zij noemden zijn naam Obed; deze is de vader van Isaï, Davids vader. |
18 Dit nu zijn de geboorten van Perez: dPerez gewon Hezron; d 1 Kron. 2:5. Matth. 1:3. |
d 1 Kron. 2:5 De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul. Matth. 1:3 En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar; en Fares gewon Esrom, en Esrom gewon Aram; |
19 En Hezron gewon Ram, en Ram gewon Amminádab; |
20 En Amminádab gewon Nahesson, en Nahesson gewon Salma; |
21 En Salmon gewon Boaz, en Boaz gewon Obed; |
22 En Obed gewon Isaï, en Isaï gewon David. |