Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Boaz handelt voor het gericht met den anderen bloedvriend, die nader was dan hij, of hij zijn recht van lossing wil gebruiken, en Ruth trouwen, of niet, vs. 1, enz. Als die dat weigerde, en zijn recht afstond, neemt Boaz het gericht en het volk tot getuigen, en met gelukwensing van alle omstanders trouwt hij Ruth, 6. Die hem baart Obed, Davids grootvader, 13. Geslachtsregister van Perez tot op David, 18. |
Boaz als losser |
1 EN Boaz ging op in de 1poort en zette zich aldaar; en zie, de losser, van welken Boaz 2gesproken had, ging voorbij; zo zeide 3hij: Wijk herwaarts, zet u hier, 4gij, zulk een. En hij week derwaarts en zette zich. | | 1 Waar men het gericht hield, en het volk bijeenkwam. |
2 Zie Ruth 3:12. Ruth 3:12 Nu dan, wel is waar, dat ik een losser ben; maar er is nog een losser, nader dan ik. |
3 Boaz. |
4 Hebr. peloni almoni. Een manier van spreken bij de Hebreeën wanneer zij iemand menen, wiens naam zij juist niet weten, of mogen vergeten hebben, of niet willen noemen, in plaats waarvan wij plegen te gebruiken N.N. of gij man, hoe gij dan heet. Zie ook 2 Kon. 6:8. 2 Kon. 6:8 En de koning van Syrië voerde krijg tegen Israël, en beraadslaagde zich met zijn knechten, zeggende: Mijn legering zal zijn in de plaats van zulk een. |
2 En 5hij nam tien mannen van 6de oudsten der stad en zeide: Zet u hier. En zij zetten zich. | | 5 Boaz. |
6 Zie 1 Kon. 21 op vers 8. 1 Kon. 21:8 (kt.) Zij dan schreef brieven in den naam van Achab en verzegelde ze met zijn signet, en zond de brieven tot de oudsten en tot de edelen, die in zijn stad waren, wonende met Naboth. |
3 Toen zeide hij tot dien losser: Het stuk land dat van onzen 7broeder Elimélech was, heeft Naómi, die uit der Moabieten land wedergekomen is, 8verkocht. | | 7 Dat is, bloedverwant. |
8 Te weten door nood en gebrek. Zie Lev. 25:25. Lev. 25:25 Wanneer uw broeder zal verarmd zijn en iets van zijn bezitting verkocht zal hebben, zo zal zijn losser, die hem nabestaande is, komen en zal het verkochte zijns broeders lossen. |
4 En ik heb 9gezegd: 10Ik zal het voor uw oor openbaren, zeggende: 11Aanvaard het in tegenwoordigheid der inwoners en in tegenwoordigheid der oudsten mijns volks; zo gij het zult lossen, los het; en zo men het ook niet zou lossen, verklaar het mij, dat ik het wete; want er is niemand behalve gij, die het losse, en ik 12na u. Toen zeide hij: Ik zal het lossen. | | 9 Anders: gedacht. Zie Gen. 20 op vers 11. Gen. 20:11 (kt.) En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden. |
10 Hebr. Ik zal uw oor ontdekken, dat is, ik zal het zeggen, dat gij het hoort, ik zal het u openbaren, of doen weten wat u onbekend is; opdat gij, als de naaste zijnde, u zoudt mogen verklaren. Als de oren toegedekt zijn, zo kan men kwalijk horen; daarentegen, als ze ontdekt en vrij zijn, hoort men wel. Zie gelijke manier van spreken 1 Sam. 9:15 en de aant. aldaar. Insgelijks 2 Sam. 7:27. Job 33:16. 1 Sam. 9:15 Want de HEERE had het voor Samuëls oor geopenbaard, één dag eer Saul kwam, zeggende: 2 Sam. 7:27 Want Gij, HEERE der heirscharen, Gij God Israëls, Gij hebt voor het oor Uws knechts geopenbaard, zeggende: Ik zal u een huis bouwen. Daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, dit gebed tot U te bidden. Job 33:16 Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun kastijding; |
11 Anders: koop, en zo in het volgende. |
12 Dat is, ik ben de naaste na u. |
5 Maar Boaz zeide: Ten dage als gij het land aanvaardt 13van de hand van Naómi, zo zult gij het ook aanvaarden van Ruth, de Moabitische, de huisvrouw des 14verstorvenen, om den naam des verstorvenen te verwekken over zijn erfdeel. | | 13 Dat is, als verkocht en vervreemd zijnde, niet alleen van Naomi, maar ook van Ruth, en overzulks meteen Ruth moeten trouwen, om haar verstorven man, wiens naaste bloedverwant gij zijt, zaad te verwekken, naar de wet Deut. 25:5. Deut. 25:5 Wanneer broeders tezamen wonen, en één van hen sterft en geen zoon heeft, zo zal de vrouw des verstorvenen aan geen vreemden man daarbuiten geworden; haars mans broeder zal tot haar ingaan en nemen haar zich ter vrouw, en doen haar den plicht van eens mans broeder. |
14 Van Machlon, den zoon van Elimelech. |
6 Toen zeide die losser: Ik zal het voor mij niet kunnen lossen, opdat ik mijn erfdeel niet misschien 15verderve; los gij 16mijn lossing voor u, want ik zal niet kunnen lossen. | | 15 Dat is, verlieze, en tegelijk mijn naam uitsterve. Want indien hij maar één zoon bij Ruth mocht gewinnen, die zou moeten gehouden worden als een zoon van den verstorvene, en zijn naam voeren, naar de wet Deut. 25:6. Zodat de naam van dezen losser daarmede als dood zou zijn. Deut. 25:6 En het zal geschieden dat de eerstgeborene dien zij zal baren, zal staan in den naam zijns broeders, des verstorvenen; opdat zijn naam niet uitgedelgd worde uit Israël. |
16 Dat is, hetgeen waartoe ik het recht van lossen heb. |
7 aNu was dit 17vanouds een gewoonheid in Israël bij de lossing en bij de 18verwisseling, om de ganse zaak te bevestigen, zo trok de man 19zijn schoen uit en gaf dien aan 20zijn naaste; en dit was tot een 21getuigenis in Israël. | | a Deut. 25:7. Deut. 25:7 Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet bevallen zal te nemen, zo zal zijns broeders vrouw opgaan naar de poort tot de oudsten en zeggen: Mijns mans broeder weigert zijn broeder een naam te verwekken in Israël, hij wil mij den plicht van eens mans broeder niet doen. |
17 Of: tevoren, in voortijden. |
18 Bij alle overdracht of publieke vervreemding. |
19 Vgl. Deut. 25 op vers 9. Deut. 25:9 (kt.) Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen der oudsten tot hem toetreden en zijn schoen van zijn voet uittrekken en spuwen in zijn aangezicht, en zal betuigen en zeggen: Alzo zal dien man gedaan worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen. |
20 Wien hij zijn recht overdroeg, en daarmede van hetzelve in toekomende tijden verstoken was. |
21 Dat iemand het recht van enig land of erfgoed, als zijn eigen, te betreden en te bezitten, aan een ander overdroeg. |
8 Zo zeide deze losser tot Boaz: Aanvaard gij het voor u. En 22hij trok zijn schoen uit. | | 22 Dewijl hier van Ruth geen mentie wordt gemaakt, en Naomi haar bevolen had dat zij zich zou stilhouden en Boaz laten begaan, Ruth 3:18; zo is daaruit af te leiden dat Ruth hier niet tegenwoordig was, noch deze zaak bij het gericht dreef, maar Boaz; daarom heeft deze man zijn schoen aan Boaz gegeven. Anders zou de wet Deut. 25:9 ongetwijfeld gevolgd zijn geweest, tenware dan dat zij door menselijk goeddunken en vermetelheid verzacht mocht geweest zijn. Ruth 3:18 Toen zeide zij: Zit stil, mijn dochter, totdat gij weet hoe de zaak zal vallen; want die man zal niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind hebbe. Deut. 25:9 Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen der oudsten tot hem toetreden en zijn schoen van zijn voet uittrekken en spuwen in zijn aangezicht, en zal betuigen en zeggen: Alzo zal dien man gedaan worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen. |
9 Toen zeide Boaz tot de oudsten en al het volk: Gijlieden zijt heden getuigen, dat ik aanvaard heb alles wat van Elimélech geweest is, en alles wat van Chiljon en Machlon geweest is, 23van de hand van Naómi. | | 23 Dat is, van Naomi vervreemd of verkocht zijnde; als vers 5. vers 5 Maar Boaz zeide: Ten dage als gij het land aanvaardt van de hand van Naómi, zo zult gij het ook aanvaarden van Ruth, de Moabitische, de huisvrouw des verstorvenen, om den naam des verstorvenen te verwekken over zijn erfdeel. |
10 Daartoe 24aanvaard ik mij ook Ruth, de Moabitische, Machlons huisvrouw, tot een vrouw, om den naam des verstorvenen over zijn erfdeel te verwekken, opdat de naam des verstorvenen niet worde uitgeroeid van zijn broederen en van de poort zijner plaats; gijlieden zijt heden getuigen. | | 24 Hebr. koop, verkrijg, bekom. |
11 En al het volk dat in de poort was, mitsgaders de oudsten, zeiden: Wij zijn getuigen; de HEERE make deze vrouw die in uw huis komt, als bRachel en als Lea, die beiden het huis Israëls 25gebouwd hebben; en 26handel kloekelijk in Efratha en 27maak uw naam vermaard in Bethlehem. | | b Gen. 29:32, enz.; 30:24, 25; 35:17, 18. Gen. 29:32 En Lea werd bevrucht en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben. Gen. 30:24 En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe. Gen. 30:25 En het geschiedde als Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats en naar mijn land. Gen. 35:17 En het geschiedde als zij het hard had in haar baren, zo zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet, want dezen zoon zult gij ook hebben. Gen. 35:18 En het geschiedde als haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. |
25 Dat is, het huis Jakobs vermenigvuldigd hebben, door voortbrengen van kinderen. Zie Gen. 16 op vers 2. Gen. 16:2 (kt.) Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. |
26 Of: maak, verkrijg rijkdom, bekom vermogen, word machtig, vermogende. |
27 Hebr. roep den naam uit. |
12 En uw huis zij als het huis van cPerez 28(dien Thamar aan Juda baarde), van het zaad dat de HEERE u geven zal uit deze jonge vrouw. | | c Gen. 38:29. 1 Kron. 2:4. Matth. 1:3. Gen. 38:29 Maar het geschiedde als hij zijn hand weder intoog, zie, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? Op u is de breuk. En men noemde zijn naam Perez. 1 Kron. 2:4 Maar Thamar, zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf. Matth. 1:3 En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar; en Fares gewon Esrom, en Esrom gewon Aram; |
28 Hier en in het volgende wordt ontdekt de voornaamste oorzaak, waarom het den Heiligen Geest beliefd heeft deze ganse historie van Ruth in de canonieke boeken van de Heilige Schrift in te lijven en te bewaren; te weten, opdat blijken mocht van de waarheid der belofte Gods dat de Messias uit Juda (Gen. 49:10) zou voortkomen, Wiens geslacht (naar het vlees) in het volgende verhaald wordt tot op David; en voorts van David tot Christus, Mattheüs 1 en Lukas 3. Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Mattheüs 1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham. Lukas 3 EN in het vijftiende jaar der regering van den keizer Tibérius, als Pontius Pilatus stadhouder was over Judéa, en Herodes een viervorst over Galiléa, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Ituréa en over het land Trachonítis, en Lysánias een viervorst over Abiléne, |
Geboorte van Obed |
13 Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem ter vrouw en hij 29ging tot haar in; en de HEERE gaf haar, 30dat zij zwanger werd en een zoon baarde. | | 29 Zie Gen. 6 op vers 4. Gen. 6:4 (kt.) In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren en zich kinderen gewonnen hadden; dezen zijn de geweldigen, die vanouds geweest zijn mannen van naam. |
30 Hebr. ontvangenis. |
14 Toen zeiden de vrouwen tot Naómi: 31Geloofd zij de HEERE, 32Die niet heeft nagelaten u heden een 33losser te geven; en zijn naam worde 34vermaard in Israël. | | 31 Hebr. gezegend. |
32 Hebr. Die u heden niet heeft doen ophouden een losser. |
33 Versta den zoon van Ruth, die in de plaats van zijn vader Machlon (die Naomi’s zoon geweest was) als erfgenaam zou treden, als uit het vervolg is af te leiden. Anderen verstaan het van Boaz. |
34 Hebr. uitgeroepen of genoemd. Vgl. vers 11. vers 11 En al het volk dat in de poort was, mitsgaders de oudsten, zeiden: Wij zijn getuigen; de HEERE make deze vrouw die in uw huis komt, als Rachel en als Lea, die beiden het huis Israëls gebouwd hebben; en handel kloekelijk in Efratha en maak uw naam vermaard in Bethlehem. |
15 Die zal u zijn tot een 35verkwikker der ziel en om uw ouderdom te 36onderhouden; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, 37dewelke u beter is dan 38zeven zonen. | | 35 Hebr. wederbrenger der ziel; dat is, hij zal uw leven en lust herstellen, verkwikken, u als verjeugdigen. Vgl. Ps. 19 op vers 8. Ps. 23:3. Klgld. 1:11, 19. Ps. 19:8 (kt.) De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, den slechte wijsheid gevende. Ps. 23:3 Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil. Klgld. 1:11 Caph. Al haar volk zucht, brood zoekende, zij hebben hun gewenste dingen voor spijze gegeven om de ziel te verkwikken. Zie, HEERE, en aanschouw, dat ik onwaard geworden ben. Klgld. 1:19 Koph. Ik riep tot mijn liefhebbers, maar
zij hebben mij bedrogen; mijn priesters en mijn oudsten hebben in de stad den geest gegeven, als zij spijze voor zich zochten, opdat zij hun ziel mochten verkwikken. |
36 Of: voeden, ondersteunen. Zie gelijk gebruik van het Hebreeuwse woord Gen. 45:11; 47:12. 1 Kon. 18:4. Ps. 55:23. Gen. 45:11 En ik zal u aldaar onderhouden, want er zullen nog vijf jaren des hongers zijn; opdat gij niet verarmt, gij en uw huis en alles wat gij hebt. Gen. 47:12 En Jozef onderhield zijn vader en zijn broeders en het ganse huis zijns vaders, met brood, tot den mond der kinderkens toe. 1 Kon. 18:4 Want het geschiedde als Izébel de profeten des HEEREN uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam en verborg hen bij vijftig man in een spelonk en onderhield hen met brood en water. Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. |
37 Schoondochter Ruth. |
38 Dat is, dan vele zonen. Zie Gen. 4 op vers 15. Gen. 4:15 (kt.) Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden. En de HEERE stelde een teken aan Kaïn, opdat hem niet versloeg al wie hem vond. |
16 En Naómi nam dat kind en zette het op haar schoot en werd zijn voedster. | | |
17 En de naburinnen gaven hem een naam, zeggende: Aan Naómi is een zoon geboren. En zij noemden zijn naam Obed; deze is de vader van 39Isaï, Davids vader. | | 39 Hebr. Ischaï. |
18 Dit nu zijn de 40geboorten van Perez: dPerez gewon 41Hezron; | | 40 Dat is, nakomelingen die van Perez geboren en afgekomen zijn. |
d 1 Kron. 2:5. Matth. 1:3. 1 Kron. 2:5 De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul. Matth. 1:3 En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar; en Fares gewon Esrom, en Esrom gewon Aram; |
41 Hebr. Chetsron. |
19 En Hezron gewon Ram, en Ram gewon Amminádab; | | |
20 En Amminádab gewon 42Nahesson, en Nahesson gewon Salma; | | 42 Hebr. Nachschon. |
21 En Salmon gewon Boaz, en Boaz gewon Obed; | | |
22 En Obed gewon Isaï, en Isaï gewon David. | | |