Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Het zevende zegel wordt geopend, waarop een stilte volgt in den hemel. 2 Na welke stilte zeven engelen met zeven bazuinen gezien worden. 3 Doch eerst komt een andere Engel te voorschijn, Die reukwerk legt op het gouden altaar bij de gebeden der heiligen. 5 Vult daarna het wierookvat met vuur van het altaar, en werpt dat op de aarde. 7 Dit gedaan zijnde, bazuint de eerste engel. 8 En de tweede; waaruit schrikkelijke dingen volgen. 10 Daarna bazuint de derde engel, en een ster genaamd Alsem valt uit den hemel in de wateren. 12 Eindelijk bazuint de vierde engel, en het derde deel der zon, der maan en der sterren wordt met duisterheid geslagen. 13 Waarna een andere engel wee roept vanwege de plagen der drie volgende bazuinen. |
Opening van het zevende zegel |
1 EN toen Het 1het zevende zegel geopend had, werd er 2een stilzwijgen in den hemel, omtrent van een halfuur. |
| 1 Namelijk het laatste van het boek met zeven zegelen, hetwelk het Lam uit de hand Desgenen Die op den troon zat, heeft ontvangen, Openb. 5:7. |
| Openb. 5:7 En Het kwam, en heeft het boek genomen uit de rechterhand Desgenen Die op den troon zat. |
| 2 Dat is, een stilte van spreken en van geluid van andere stemmen, die tevoren gehoord waren; door welke stilte sommigen verstaan een stilte van vervolging der gemeente op aarde, die na het ten onder brengen der heidense tirannen door Constantijn voor een kleinen tijd heeft geduurd. Anderen nemen deze stilte voor een ernstige verwachting van alle geesten in den hemel op hetgeen de opening van dit zevende zegel zou volgen. En wordt ook van enigen genomen van de wijze van doen die in den tempel op de ure des gebeds placht gebruikt te worden, als de priesters in het heilige gingen om te roken, gelijk hier de Engel terstond zal doen, en de gehele gemeente die buiten was in stilte, verwachtte het uitkomen van den priester, gelijk te zien is Luk. 1:10. |
| Luk. 1:10 En al de menigte des volks was buiten biddende ter ure des reukoffers. |
|
2 En ik zag 3de zeven engelen, die voor God stonden, en hun werden 4zeven bazuinen gegeven. |
| 3 Door deze zeven engelen verstaan sommigen de gehele menigte der heilige engelen, die rondom den troon Gods geduriglijk staan; omdat het getal van zeven een volmaakt getal is. Doch dit kan alhier ook wel van zeven bijzondere engelen worden verstaan, die uit al de menigte waren ontboden om dezen bijzonderen last van God te ontvangen. De engelen worden gezegd voor God te staan, hier en Luk. 1:19, en het aangezicht des Vaders in den hemel altijd te zien, Matth. 18:10, omdat zij altijd toegang hebben tot den troon Gods, en altijd bereid zijn om Gods bevelen te ontvangen en uit te voeren, Hebr. 1:14. |
| Luk. 1:19 En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor God sta, en ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te verkondigen. Matth. 18:10 Ziet toe dat gij niet een van deze kleinen veracht; want Ik zeg ulieden, dat hun engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is. Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? |
| 4 Namelijk om, de een voor en de ander na, Gods oordelen over de mensen te verkondigen, gelijk van het zevende vers tot het einde van het negende hoofdstuk zal verhaald worden. |
|
3 En er kwam 5een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk 6gegeven, opdat Hij het met
a7de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is. |
| 5 Namelijk van een andere natuur, Die hier tussenbeide is gekomen eer de andere zeven hebben gebazuind; door dezen Engel wordt hier noodwendiglijk Christus, onze Middelaar, verstaan, de Engel des verbonds en des aanschijns Gods, Jes. 63:9. Mal. 3:1, Die alleen de Priester des hemels is, en onze gebeden met het reukwerk Zijner verdiensten op het gouden altaar, dat is, op Zichzelven, Gode tot een aangenamen reuk offert en voordraagt, gelijk betuigd wordt Rom. 8:34. Ef. 5:2. Hebr. 4:14; 9:24; 13:10, 15. 1 Joh. 2:1. |
| Jes. 63:9 In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen op en Hij droeg hen al de dagen vanouds. Mal. 3:1 ZIE, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen. Rom. 8:34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. Hebr. 4:14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Hebr. 9:24 Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons; Hebr. 13:10 Wij hebben een Altaar, van Hetwelk geen macht hebben te eten die den tabernakel dienen. Hebr. 13:15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden. 1 Joh. 2:1 MIJNE kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; |
| 6 Namelijk van God Zijn Vader, dewijl Hij Hem tot een Middelaar heeft gesteld. |
| a Openb. 5:8. |
| Openb. 5:8 En als Het het boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citers en gouden fiolen, zijnde vol reukwerk, welke zijn de gebeden der heiligen. |
| 7 Gr. zou geven aan de gebeden. Dit verstaan enigen van de gebeden aller gelovigen op aarde, die gedurig tot God roepen en zuchten, dat Zijn Rijk kome en dat Hij hen verlosse van den boze. Anderen verstaan dit van de gebeden der martelaren in het bijzonder, waarvan hiervoor is gesproken, Openb. 6:10, doch kan wel van al de gebeden der kinderen Gods in het gemeen verstaan worden. |
| Openb. 6:10 En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? |
|
4 bEn de rook des reukwerks 8met de gebeden der heiligen 9ging op van de hand des Engels voor God. |
| b Ps. 141:2. |
| Ps. 141:2 Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. |
| 8 Of: gelegd bij de gebeden. |
| 9 Namelijk om van den Vader verhoord te worden; waarna de volgende oordelen Gods, als een vrucht derzelver verhoring, zouden volgen. Zie Hand. 10:4. |
| Hand. 10:4 En hij de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: Wat is het, Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God. |
|
5 En de Engel nam 10het wierookvat, en vulde dat met 11het vuur des altaars, en 12wierp het op de aarde; 13en er geschiedden stemmen en donderslagen en bliksemen en aardbeving. |
| 10 Het Griekse woord betekent eigenlijk wierook, maar uit hetgeen volgt, blijkt dat het hier voor het wierookvat moet worden genomen, gelijk ook vers 3. |
| vers 3 En er kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met
de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is. |
| 11 Hierdoor wordt Christus’ vurige begeerte bekwamelijk verstaan, waardoor Hij begeert dat onze gebeden gevoegd met Zijn verdiensten, Gode aangenaam zijn en van Hem verhoord worden, Joh. 17:24. |
| Joh. 17:24 Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. |
| 12 Namelijk het vuur des altaars, waardoor gelijk Hij altijd begeert hetgeen zalig is voor Zijn gelovigen, alzo begeert Hij ook dat de rechtvaardigheid van God, Zijn Vader, uitgevoerd wordt tegen de onbekeerlijke verdrukkers Zijner gemeente, zie Ps. 2:12, gelijk ook dit uit de vruchten van het bazuinen der zeven engelen zal blijken. |
| Ps. 2:12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. |
| 13 Namelijk tot een teken dat de voorbidding van dezen Engel verhoord was, gelijk zij altijd verhoord wordt. Zie Joh. 11:41, 42; 12:28, 29. |
| Joh. 11:41 Zij namen dan den steen weg, waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen opwaarts en zeide: Vader, Ik dank U dat Gij Mij gehoord hebt. Joh. 11:42 Doch Ik wist dat Gij Mij altijd hoort; maar om der schare wil die rondom staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij zouden geloven dat Gij Mij gezonden hebt. Joh. 12:28 Vader, verheerlijk Uw Naam. Er kwam dan een stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb hem
verheerlijkt, en Ik zal hem wederom verheerlijken. Joh. 12:29 De schare dan, die daar stond en dit hoorde, zeide dat er een donderslag geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken. |
|
6 14En de zeven engelen, die de zeven bazuinen hadden, bereidden zich om te bazuinen. |
| 14 Gelijk op het tweede vers van het voorgaande zesde hoofdstuk is aangetekend dat enige uitleggers de gezichten van de eerste zes zegelen duiden op de politieke veranderingen en zwarigheden die de wereld, en inzonderheid het Romeinse rijk, vanwege de verdrukkingen der kerk van Christus, tot de tijden van Constantijn toe, zijn overkomen, alzo zijn er ook enigen die deze bazuinen van de volgende veranderingen en zwarigheden verstaan, die het Romeinse rijk door verscheidene barbaarse natiën uit alle gewesten der wereld, tot verscheidene reizen en in verscheidene tijden, heeft uitgestaan; waardoor hetzelve rijk in het westen geheel onder den voet is geraakt, en in vele koninkrijken en prinsdommen is verdeeld, die daarna door de geestelijke heerschappij van den bisschop van Rome op een andere wijze aan elkander enigszins zijn gehecht. Welk gevoelen met de wijzen van spreken die hier gebruikt worden, en met de vergelijking van dergelijke uit het Oude Testament, ook schijnt gestijfd te worden; waarvan zie Jes. 28:2; 30:30. Jer. 15:9. Ez. 32:7. Doch aangezien tevoren is gezegd dat Christus hier niet als een Heerschapper van wereldse koninkrijken, maar als een geestelijk Regeerder Zijner gemeente alom wordt ingevoerd, en dat door de voorbidding en voorspraak van Christus alhier, en door Zijn tekening in het voorgaande hoofdstuk en in het volgende hoofdstuk in het vierde vers, de ware gelovigen van deze volgende oordelen en zwarigheden vrij worden gehouden, gelijk Christus ook voor Petrus bidt, Luk. 22:32, en alle gelovigen verzekert dat zij van de valse profeten niet verleid zullen worden, Matth. 24:24, terwijl zij van de lichamelijke zwarigheden niet vrij zijn, zo is het gevoeglijker dat dit van den geestelijken stand der kerk verstaan wordt, en van den wereldlijken stand alleen voor zoveel hij den geestelijken stand raakt. |
| Jes. 28:2 Zie, de Heere heeft een sterke en machtige, er is gelijk een hagelvloed, een poort des verderfs; gelijk een vloed der sterke wateren die overvloeien, zal hij ze ter aarde nederwerpen met de hand. Jes. 30:30 En de HEERE zal Zijn heerlijke stem doen horen en de nederlating Zijns arms doen zien, met grimmigheid van toorn en een vlam des verterenden vuurs, stralen en een vloed en hagelstenen. Jer. 15:9 Zij die zeven baarde, is zwak geworden; zij heeft haar ziel uitgeblazen, haar zon is ondergegaan als het nog dag was, zij is beschaamd en schaamrood geworden; en hunlieder overblijfsel zal Ik ten zwaarde overgeven voor het aangezicht hunner vijanden, spreekt de HEERE. Ez. 32:7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten. Luk. 22:32 Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders. Matth. 24:24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. |
De eerste vier bazuinen. Zware rampen |
7 En de eerste engel heeft gebazuind, 15en er is geworden 16hagel en vuur, gemengd met bloed, en zij zijn op de aarde geworpen; en het derde deel der bomen is verbrand, en al het groene gras is verbrand. |
| 15 Hierdoor wordt gevoeglijk verstaan de eerste hoofdketterij, die na een weinig rust der kerk ten tijde van Constantijn de gezonde leer heeft verdorven, namelijk de ketterij der arianen, die de eeuwige Godheid van Christus loochenden, bij welke zich gevoegd heeft de ketterij der macedonianen, die met de arianen de Godheid des Heiligen Geestes ontkenden, en welke een groot deel der kerk bedierf. |
| 16 Gelijk de gezonde leer bij regen wordt vergeleken, Jes. 55:10, 11, alzo wordt deze verderfelijke leer bekwamelijk bij hagel en vuur vergeleken, die het aardrijk doet verdorren. Hier wordt ook bloed bij gesteld, omdat zij met grote vervolging, onder den keizer Constantius en anderen, door een groot deel der wereld gevoegd was, waardoor een derde deel der bomen, dat is, der leraren en andere aanzienlijke leden der gemeente, zijn verleid, en het groene gras is verbrand, dat is, de gemene leden, die wel schenen te groenen in de gemeente, maar zonder rechten wortel, zijn bedorven, gelijk Christus van zulken die afvallen spreekt, Matth. 13:20, 21. |
| Jes. 55:10 Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde en maakt dat zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaier en brood den eter; Jes. 55:11 Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij wederkeren; maar het zal doen hetgeen dat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend. Matth. 13:20 Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene die het Woord hoort en dat terstond met vreugde ontvangt; Matth. 13:21 Doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo wordt hij terstond geërgerd. |
|
8 En de tweede engel heeft gebazuind, en 17er werd iets als een grote berg, van vuur brandende, 18in de zee geworpen; en het derde deel der zee is bloed geworden; |
| 17 Hierdoor wordt de tweede hoofdketterij verstaan, namelijk der pelagianen, die omtrent het jaar 400 is opgestaan, en een merkelijken tijd de kerk van Christus heeft bestreden; die daarom bij een vurigen berg wordt vergeleken, omdat zij den vrijen wil des mensen tegen de genade van Christus heeft verheven, en den mens alzo heeft doen opzwellen door zijn schijnheiligheid en eigendunk van zijn volmaaktheid en natuurlijke krachten in hemelse en geestelijke zaken, gelijk de Schrift ook elders zodanigen hoogmoed bij bergen vergelijkt, Jes. 2:14, 15. Zach. 4:7. |
| Jes. 2:14 En tegen alle hoge bergen, en tegen alle verheven heuvelen; Jes. 2:15 En tegen allen hogen toren, en tegen allen vasten muur; Zach. 4:7 Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbábel zult gij worden tot een vlak veld; want hij zal den hoofdsteen voortbrengen met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven. |
| 18 Dit wordt alzo gezegd omdat deze ketterij benevens andere plaatsen vele eilanden daarna heeft ingenomen, als Rhodos, Sicilië, Brittannië, en andere meer, gelijk de historiën getuigen. Anders worden ook de volken in dit boek somtijds wateren genaamd, gelijk Openb. 17:15 verklaard wordt; en door de schepen die daarin zijn, worden dikmaals de particuliere gemeenten verstaan, die door deze leer zijn verdorven; alzo nochtans dat Christus de twee derde delen derzelve door de vlijtigheid der trouwe leraars bij de rechtzinnige leer nog heeft behouden. |
| Openb. 17:15 En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen. |
|
9 En het derde deel der schepselen in de zee, die leven hebben, is gestorven; en het derde deel der schepen is vergaan. |
10 En de derde engel heeft gebazuind, 19en er is een grote ster, brandende als een fakkel, gevallen uit den hemel, en is gevallen op het derde deel der rivieren en op de fonteinen der wateren. |
| 19 Hierdoor wordt bekwamelijk verstaan de derde hoofdketterij, die omtrent het jaar 425 haar begin heeft gehad door enen Nestorius, bisschop van Constantinopel, een welsprekende en aanzienlijke bisschop, die de twee naturen in Christus verdeelde, en twee personen van Christus maakte, namelijk een die mens en een die God was; ten aanzien waarvan hij een grote ster wordt genaamd, brandende als een fakkel. En hoewel zijn leer scheen de arianen te wederspreken, zo was hij nochtans bitter als alsem, waarbij ook de verleidende leer Hebr. 12:15 wordt vergeleken, en verbreidde zich door vele volken, gelijk fonteinen en rivieren plegen, totdat zij in de synode van Efeze door al de kerken is veroordeeld. |
| Hebr. 12:15 Toeziende dat niet iemand verachtere van de genade Gods; dat niet enige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, beroerte make, en door dezelve velen ontreinigd worden. |
|
11 En de naam der ster 20wordt genaamd Alsem; en het derde deel der wateren werd tot alsem; en vele mensen zijn gestorven van de wateren, want zij waren bitter geworden. |
| 20 Dat is, was inderdaad als alsem, dat is, bitter, want zij maakte de leer bitter als alsem en onbekwaam tot recht voedsel, hoewel zij in het eerste aanzien anders scheen. |
|
12 En de vierde engel heeft gebazuind, 21en het derde deel der zon werd geslagen, en het derde deel der maan, en het derde deel der sterren; opdat het derde deel van dezelve zou verduisterd worden, en dat het derde deel van den dag niet zou lichten, en van den nacht desgelijks. |
| 21 Hierdoor wordt bekwamelijk de vierde hoofdketterij, namelijk der eutychianen verstaan, die omtrent het jaar 450 is opgerezen, de nestoriaanse geheel tegengesteld, die leerde dat de twee naturen in Christus waren vermengd, en de ene in de andere veranderd, waardoor Christus, de Zon der gerechtigheid, een groot deel van Zijn eer werd ontroofd; de maan, dat is, de kerk van Christus, en de sterren, dat is, haar leraren, een groot deel verduisterd, en het licht der leer zelve zijn rechten glans en schijnsel benomen, totdat in de synode van Chalcedon dezelve leer als verderfelijk en kwaad is veroordeeld. Na welke hoofdketterij vele verdeeldheden in de christenheid, en inzonderheid onder de bisschoppen en leraren zijn gevolgd, en vele andere zwarigheden en twistingen over de voorzittingen gerezen, die de kerken van oosten en westen eindelijk hebben gescheurd en in vele zwarigheden gebracht, waaruit ook in het volgende hoofdstuk meerder zwarigheden zullen ontstaan, gelijk de engel hier verkondigt. |
|
13 En ik zag, en ik hoorde een engel vliegen in het midden des hemels, zeggende met grote stem: Wee, wee, wee dengenen die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen der bazuin der drie engelen die nog bazuinen zullen. |