Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De verzegelden uit Israël |
1 EN na dezen zag ik vier engelen staan op de vier hoeken der aarde, houdende de vier winden der aarde, opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enigen boom. |
2 En ik zag een anderen Engel opkomen van den opgang der zon, hebbende het zegel des levenden Gods; en Hij riep met een grote stem tot de vier engelen aan welke macht gegeven was de aarde en de zee te beschadigen, |
3 Zeggende: aBeschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben baan hun voorhoofden. a Openb. 9:4. b Ez. 9:4. |
a Openb. 9:4 En hun werd gezegd dat zij het gras der aarde niet zouden beschadigen, noch enige groente, noch enigen boom, dan de mensen alleen die het zegel Gods aan hun voorhoofden niet hebben. b Ez. 9:4 En de HEERE zeide tot Hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden die zuchten en uitroepen over al die gruwelen die in het midden derzelve gedaan worden. |
4 En ik hoorde het getal dergenen die verzegeld waren: chonderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israëls. c Openb. 14:1. |
c Openb. 14:1 EN ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden. |
5 Uit het geslacht van Juda waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Ruben waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Gad waren twaalfduizend verzegeld; |
6 Uit het geslacht van Aser waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Naftali waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Manasse waren twaalfduizend verzegeld; |
7 Uit het geslacht van Simeon waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Levi waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Issaschar waren twaalfduizend verzegeld; |
8 Uit het geslacht van Zebulon waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Jozef waren twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht van Benjamin waren twaalfduizend verzegeld. |
De schare die niemand tellen kan |
9 Na dezen zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten en volken en talen, staande voor den troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. |
10 En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam. |
11 En al de engelen stonden rondom den troon en rondom de ouderlingen en de vier dieren; en vielen voor den troon neder
op hun aangezicht, en aanbaden God, |
12 Zeggende: Amen. De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen. |
13 En een uit de ouderlingen antwoordde, zeggende tot mij: Dezen, die bekleed zijn met de lange witte klederen, wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen? |
14 En ik sprak tot hem: Heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams. |
15 Daarom zijn zij voor den troon Gods en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen. |
16 Zij zullen niet meer dhongeren en zullen niet meer dorsten, en ede zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. d Jes. 49:10. e Ps. 121:6. |
d Jes. 49:10 Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden. e Ps. 121:6 De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. |
17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen fweiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen gafwissen. f Ps. 23:1. g Jes. 25:8. Openb. 21:4. |
f Ps. 23:1 EEN psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. g Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Openb. 21:4 En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. |