Statenvertaling.nl

sample header image

Openbaring 12 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Openbaring 12

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Den apostel wordt vertoond een gezicht van een vrouw die in barensnood is. 3 En van een roden draak, die voor haar stond om het Kind te verslinden. 5 Maar het Kind wordt opgenomen voor Gods troon, en de vrouw vliedt in de woestijn, alwaar haar plaats bereid is twaalfhonderd zestig dagen. 7 Daar ontstaat krijg in den hemel tussen Michaël en den draak. 9 Doch de draak wordt overwonnen, en geworpen op de aarde. 10 Waarop een lofzang volgt in den hemel. 13 De draak vervolgt de vrouw, die arendsvleugelen ontvangt, om in de woestijn te vluchten. 15 Achter welke de draak waterstromen uitwerpt, die de aarde indrinkt. 17 En de draak voert krijg tegen de overigen van haar zaad. 18 En Johannes staat op den oever van de zee.
 
De vrouw en de draak
1 EN1 er werd 2een groot teken gezien in den hemel, 3namelijk een vrouw, 4bekleed met de zon, en 5de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd 6een kroon van twaalf sterren;
1 Hier begint het vierde gezicht, en het wordt van velen daarvoor gehouden, dat hier ook het tweede deel dezer openbaring begint, waarin de staat der kerk van Christus, van de tijden der apostelen aan tot het einde der wereld, en de opkomst en heerschappij van den antichrist, met zijn eindelijken val, wat nader en breder wordt beschreven, nadat zulks in het kort in de voorgaande gezichten was gedaan.
2 Dat is, een gezicht dat grote dingen betekende, dat daarom in den hemel wordt gezegd gezien te zijn, omdat zulks in den geopenden hemel is vertoond, hoewel de zaken zelve meest op de aarde geschied zijn.
3 Door deze vrouw verstaan enigen de maagd Maria, die Christus heeft gebaard, en met Christus in Egypte is gevlucht; welken Christus de satan tot den dood toe heeft vervolgd, Die daarna is opgenomen ten hemel, en aldaar is gezeten ter rechterhand Gods Zijns Vaders, en met een ijzeren roede de volken regeert. Doch alzo dit nu al geschied was, eer aan Johannes deze openbaring is gedaan; en hier eigenlijk van dingen die nog toekomende waren, wordt geprofeteerd, gelijk Openb. 1:1; 4:1 is betuigd en Openb. 22:6 verhaald wordt; en vele dingen hier op de maagd Maria niet wel kunnen geduid worden, zo verstaat het merendeel der uitleggers door deze vrouw de gemeente van Christus, die naar het voorbeeld van Christus, haar Hoofd en Bruidegom, deze dingen zijn overkomen, die hier onder deze gelijkenis verstaan worden, gelijk in het vervolg zal blijken. verwijsteksten
4 Hierdoor wordt het ware geloof op Christus, de Zon der gerechtigheid, betekend; waarmede de gemeente van Christus is bekleed, versierd en verlicht. Zie Gal. 3:27. Ef. 3:17; 5:14. verwijsteksten
5 Hierdoor verstaan enigen de ceremoniën des Ouden Testaments, die naar de veranderingen van de maan zeer dikwijls werden gericht, en die nu met Christus’ komst waren krachteloos geworden en tenietgedaan, Kol. 2:14. Doch hierdoor worden bekwamelijker verstaan alle veranderlijke en wereldse dingen, die als de maan dikwijls veranderen, en die de ware kerk van Christus onder de voeten heeft en ten aanzien van de eeuwige, onveranderlijke en hemelse dingen kleinacht. Zie 1 Kor. 7:30, 31. 2 Kor. 4:18. verwijsteksten
6 Dat is, de leer der twaalf apostelen, waar zij alleen van roemt, en die zij voor haar kroon en versiering houdt, gelijk Openbaring 21 de fundamenten van het hemelse Jeruzalem bij twaalf kostelijke stenen worden vergeleken, op welke de namen der twaalf apostelen waren gegraveerd. verwijsteksten
 
2 En 7zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en 8zijnde in pijn om te baren.
7 Namelijk om Christus, door het Evangelie, te baren en een gedaante te geven in de harten der uitverkorenen Gods, door de gehele wereld, gelijk Paulus spreekt Gal. 4:19. Hetwelk hoewel het van de algemene kerk altijd waar is, zo is dit nochtans inzonderheid vervuld ten tijde, en enige honderden jaren na de tijden der apostelen, in welke de apostolische en eerste kerk, niettegenstaande den wederstand van den satan en van al zijn instrumenten, de leer van Christus door de wereld heeft voortgeplant, en vele bijzondere kerken als haar kinderen tevoorschijn gebracht, gelijk Paulus daarvan spreekt Gal. 4:26, 27, uit Jes. 54:1. verwijsteksten
8 Dit wordt hierbij gevoegd om de grote zorg, pijnen en angst, die de kerk van Christus en de getrouwe dienaars in dezelve menigmaal hebben, om de kinderen Gods te winnen en uit de wereld te vergaderen. Waarvan zie een voorbeeld in Paulus, 1 Kor. 4:11, enz. verwijsteksten
 
3 En er werd een ander teken gezien in den hemel; en zie, 9er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven 10koninklijke hoeden.
9 Dat deze draak de duivel of satan is, wordt vers 9 verklaard. En hij wordt hier groot en rood gezegd vanwege zijn bloedgierigheid en wreedheid; welken hier zeven hoofden worden toegeschreven vanwege zijn grote listigheid; en tien hoornen en zeven kronen vanwege zijn grote kracht en heerschappij in de wereld, gelijk de Schrift van hem spreekt, Joh. 8:44. 2 Kor. 11:3, 14. Ef. 6:12. Hoewel ook enigen door deze zeven hoofden verstaan de zeven bergen en zeven koningen der grote stad, waar de satan alstoen voornamelijk zijn heerschappij had; en door de tien hoornen en de tien kronen de tien voornaamste rijken die onder haar gebied stonden. Waarvan hierna Openb. 17:9, 10 zal gesproken worden. verwijsteksten
10 Gr. diademata, waarvan zie Openb. 13:1. verwijsteksten
 
4 En 11zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw die baren zou, opdat hij haar Kind zou verslinden, wanneer zij Het zou gebaard hebben.
11 Gelijk Openb. 1:20 verklaard is, dat de zeven sterren de zeven engelen der gemeenten zijn, alzo kan ook hier bekwamelijk het derde deel der leraren of voorgangers der gemeente verstaan worden, die door den staart, dat is, door de kracht en venijnigheid van dezen draak, in de tijden der vervolgingen en der ketterijen, waarvan Openb. 6:3, enz., is geprofeteerd, van de rechte leer en ware geestelijke zorg der kerk tot wereldse zorg zouden afvallen, gelijk hiervoor Openb. 9:1 is aangewezen; en gelijk de kerkelijke historiën getuigen dat in zulke tijden somwijlen geschied is. verwijsteksten
 
5 En 12zij baarde een mannelijken Zoon, aDie al 13de heidenen zou 14hoeden met een ijzeren roede; en haar Kind werd weggerukt tot God en Zijn troon.
12 Gr. zij baarde een Zoon, een Man, of Manneken. Sommigen verstaan hierdoor, gelijk ook door den volgenden strijd van Michaël tegen den draak, Constantijn, den eersten christelijken keizer, die voor de christenkerk, na driehonderd jaren vervolging, is tevoorschijn gebracht, en na vele oorlogen en victories over de dienaars van de afgoden en van den draak, eindelijk het Romeinse rijk onder het gebied der Christenen heeft gebracht, en de christenkerk boven alle andere heeft verheerlijkt, en tot aan den hemel verheven. Welke verklaring zeer oud is, alzo Constantijn zelf dit gezicht daarom in zijn wapen heeft gevoerd, nadat hij Maximinus, Maxentius, Licinius en andere vijanden en vervolgers der Christenen, met hun legers had overwonnen, en den afgodendienst uit het Romeinse rijk had geweerd. Doch alzo hier van dit mannelijk Kind, en hierna van dezen Michaël en draak vele dingen worden gezegd die zeer bezwaarlijk alleen op Constantijn en de zijnen kunnen geduid worden, zo is het wel zo gevoeglijk dat dit ook van Christus Zelven wordt genomen, en van Zijn geestelijke geboorte door de gehele wereld, in het hart en in de belijdenis der gelovigen, door den dienst der kerk, gelijk hiervoor op het tweede vers is aangewezen; tegen welken Christus en Zijn geestelijke geboorte de satan zich met alle geweld en listigheid heeft gesteld, zo door de vervolgingen der Joden en heidenen, als door verscheidene godslasterlijke ketterijen, die hij tegen den Persoon en de voldoening van Christus onder de Christenen heeft verwekt. Hoewel Christus nu zittende ter rechterhand Gods, als het Hoofd der uitverkorenen, altijd de overhand heeft behouden, en in Zijn troon altijd is gebleven.
a Ps. 2:9. Openb. 2:27. verwijsteksten
13 Of: volken.
14 Gr. weiden.
 
6 15En de vrouw vluchtte in de woestijn, 16alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, 17opdat zij haar aldaar zouden voeden bduizend tweehonderd zestig dagen.
15 Sommigen verstaan deze vlucht der kerk van Christus van den schuldigen plicht van alle gelovigen, wanneer zij nu Christus in hun hart hebben ontvangen, en met Hem gezeten zijn in den hemel, gelijk Paulus van hen spreekt Ef. 2:6, namelijk dat zij de wereld moeten vlieden, en zoeken hetgeen boven is, en niet dat beneden is, Kol. 3:1, 2. Maar dewijl deze schuldige plicht der kerk van Christus altijd duurt, en hier alleen van een zekeren tijd wordt gesproken, zo wordt het van anderen wel zo bekwamelijk genomen voor een voorbereiding tot dezelve vlucht dezer vrouw, waarvan hierna vers 13 nader zal worden gesproken. Welke voorbereiding zelfs ten tijde van Constantijn door de ariaanse en andere ketterijen, en door den hoogmoed en heerszucht van vele bisschoppen en andere wereldse wijze van doen onder hen in de kerk is begonnen, die het antichristendom allengskens hebben gebroed, totdat het omtrent het jaar 606 eindelijk is tevoorschijn gebracht; gelijk elders ook is aangeroerd. En zij menen dat dit hier maar wordt aangeroerd om de oorzaak van deze vlucht tussenbeide te verhalen, en breder daarvan hierna te spreken; hetwelk ook door de overeenkomst van den tijd in dit vers met het volgende 14de vers wordt bewezen. verwijsteksten
16 Namelijk van God door het afmeten des tempels en het uitsluiten der voorhoven, waarvan tevoren Openb. 11:1 gesproken is, gelijk de overeenkomst der twaalfhonderd zestig dagen alhier, en der twee en veertig maanden aldaar vers 3 ook medebrengt. verwijsteksten
17 Anders: dat zij daar zou gevoed worden, namelijk van de twee getuigen, die daartoe van God waren uitgezonden, om de gemeente Gods, gedurende dezen tijd, in de woestijn te onderhouden; hetwelk ook ziet op hetgeen in het voorgaande hoofdstuk is geprofeteerd. Want dat enigen dit willen verstaan van de vlucht der Christenen uit Jeruzalem en uit het Joodse land naar Pella over de Jordaan, ten tijde van de belegering van Jeruzalem, en verwoesting van het heilige land, die omtrent drie jaren en een half zou hebben geduurd, past op deze openbaring niet, omdat dezelve verwoesting ten tijde dezer openbaring al geschied was, en omdat hier van langeren tijd gesproken wordt, gelijk hiervoor is aangewezen, en hierna nog aangewezen zal worden.
b Openb. 11:3. verwijsteksten
 
Michaël overwint den draak
7 En 18er werd krijg in den hemel: 19Michaël en Zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen.
18 Dat hier, gelijk enigen menen, niet wordt gesproken van den eersten val des satans, en zijn wederspannigheid tegen den Zone Gods, waarvan Christus spreekt Joh. 8:44 en Jud. vs. 6, blijkt uit de reden meermalen verhaald, dat hier van toekomende dingen wordt gehandeld. Gelijk ook niet van den strijd dien Christus, de ware Michaël, dat is, Gode evengelijk zijnde, Filipp. 2:6, tegen den satan heeft gevoerd, wanneer Hij de gedaante eens dienstknechts heeft aangenomen, en in het huis des sterken is gekomen, om hem te binden en zijn vaten te ontroven, Matth. 12:29, en wanneer Hij hem door Zijn dood heeft tenietgedaan, en over denzelven aan het kruis getriomfeerd, Kol. 2:15. Hebr. 2:14. Want hoewel dit een eeuwigdurend fundament is van alle overwinning over den satan en zijn instrumenten, gelijk de inwoners des hemels hierna vss. 10 en 11 zingen, zo is dit fundament ook al tevoren vastgelegd geweest, eer deze openbaring aan Johannes geschiedde. Derhalve zo moet deze krijg en overwinning hier verstaan worden van een bijzondere toe-eigening van deze eerste overwinning van Christus, die nog over den satan zou volgen in de leden van Christus, waarvan Christus ook spreekt Matth. 16:18 en Paulus Rom. 16:20, namelijk in de tijden der vervolgingen en verleidingen, onder de heidense en ariaanse keizers en andere ketterse koningen, wanneer Christus in Zijn leden op het hoogste is bestreden, en voornamelijk ook wanneer de antichrist in het westen en de mohammedanen in het oosten de overhand hebben verkregen, en de kerk van Christus door de gehele wereld is verdrukt geworden; hetwelk klaarlijk bewezen wordt uit den tijd van twaalfhonderd zestig dagen, die na dezen strijd de vlucht van de vrouw in de woestijn wordt toegeschreven; en uit het triomflied der inwoners des hemels, vss. 10, 11, hetwelk van zulke overwinning, en derhalve ook van zulken strijd, hier merkelijk spreekt. verwijsteksten
19 Gelijk door dezen Michaël, dat is, wie is gelijk God, Christus Zelf van meest al de uitleggers wordt verstaan, alzo verstaan enigen door Zijn engelen de gelovigen, die door Christus, en met Christus, den draak en zijn engelen hebben overwonnen, gelijk vers 11 wordt betuigd. Doch nochtans kan deze naam engelen van de eigenlijk genaamde engelen ook wel verstaan worden, dewijl die van Christus, hun Hoofd, tot troost en hulp der gelovigen in dezen strijd ook dikmaals gezonden worden; gelijk te zien is Hebr. 1:14, en de voorbeelden van Elia, Elisa, van Daniël en zijn metgezellen, van Petrus en Paulus in hun gevangenissen, in de Schrift bewijzen; en gelijk de kerkelijke historiën getuigen dat de vrome martelaren, onder de heidense keizers en onder den antichrist, óf door de engelen uit hun handen zijn verlost, óf in hun pijnen verlicht, óf vertroost en gesterkt geweest. De vervolgers zijn ook van hen dikwijls door verscheidene plagen gestraft en gestuit, gelijk Herodes Hand. 12:23, tot verlichting van de gemeente, van den engel des Heeren is geslagen geweest. verwijsteksten
 
8 En zij hebben niet vermocht, 20cen hun plaats is niet meer gevonden in den hemel.
20 Dergelijke wijze van spreken gebruikt Christus ook van Zijn overwinning over den satan, Luk. 10:18. Hier wordt ook merkelijk gezien op enige gezichten des Ouden Testaments, waar dergelijke strijd en aanklacht des satans voor den troon Gods, tegen de gelovigen, met een eindelijke overwinning over den satan gezien is, Job 1:11; 2:5, en inzonderheid Zach. 3:1, hetwelk met dit gezicht vele dingen gemeen heeft, zo in de personen, als in de uitkomst van dien. Of nu dit alzo in de daad zou mogen geschied zijn, of alleen figuurlijkerwijze uitgesproken wordt, daaraan is niet veel gelegen. Dit is genoeg en zeker, dat nadat Christus de verzoening onzer zonden heeft volbracht, en nu gezeten is ter rechterhand Zijns Vaders, en als onze Voorspraak aldaar verschijnt, den satan en zijn engelen alle stof van aanklacht tegen de gelovigen, voor den troon Gods, ten enenmale is benomen, gelijk Paulus terecht roemt, Rom. 8:33, enz., en gelijk de hemelse heirscharen hierna zingen, vss. 10, 11, en dat Hij vandaar den satan met al onze en Zijn vijanden gedurig onder de voeten zal brengen, gelijk Paulus getuigt 1 Kor. 15:25. verwijsteksten
c Dan. 2:35. verwijsteksten
 
9 En dde grote draak is geworpen, namelijk 21de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die 22de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijn engelen zijn met hem geworpen.
d Luk. 10:18. Openb. 20:2. verwijsteksten
21 Alzo wordt de satan genaamd, omdat hij door een slang onze voorouders in het paradijs heeft verleid. Zie 2 Kor. 11:3. verwijsteksten
22 Dat is, de kinderen der ongehoorzaamheid in de gehele wereld, Ef. 2:2. verwijsteksten
 
10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want 23de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen.
23 Zie hiervoor de aant. op vers 8. verwijsteksten
 
11 En zij hebben hem overwonnen door 24het bloed des Lams en door 25het woord hunner getuigenis, en zij hebben 26hun leven niet liefgehad tot den dood toe.
24 Zie hiervan de aant. op vers 7. verwijsteksten
25 Dat is, het Evangelie, van hen door het geloof aangenomen, en standvastelijk beleden. Want dit is het geestelijke zwaard en instrument, waardoor de satan ook overwonnen wordt. Zie Ef. 6:17. verwijsteksten
26 Dat is, zij hebben hun leven hier kleingeacht, ten aanzien van Christus en Zijn waarheid. Zie Luk. 14:26. Hand. 20:24. verwijsteksten
 
12 eHierom, bedrijft vreugde, gij hemelen en gij die daarin woont. fWee dengenen 27die de aarde en de zee bewonen; want de duivel is tot u afgekomen, en 28heeft groten toorn, wetende dat hij 29een kleinen tijd heeft.
e Ps. 96:11. Jes. 49:13. verwijsteksten
f Openb. 8:13. verwijsteksten
27 Dat is, wee den aardsen en wereldsen mensen, hetzij die het vasteland, of de eilanden in de zee bewonen; gelijk hiervoor Openb. 3:10, en elders meer. verwijsteksten
28 Dat is, is zeer verbolgen, omdat hij tegen de kinderen Gods voor den troon Gods niets vermag; gelijk vers 8 is gezegd. verwijsteksten
29 Namelijk gelijk de tijd tussen Christus’ eerste en laatste komst de laatste ure genaamd wordt, 1 Joh. 2:18, alzo wordt de tijd van de overige heerschappij des satans een kleinen tijd genaamd, overmits hij in de voleinding der wereld in den poel des vuurs zal geworpen worden; en hij nu dagelijks ziet uit de tekenen die Christus en Zijn apostelen voorzegd hebben, dat dezelve tijd meer en meer nadert. Zie Matth. 25:41. Openb. 20:10. verwijsteksten
 
De draak vervolgt de vrouw
13 30En toen de draak zag dat hij op de aarde geworpen was, zo heeft hij de vrouw vervolgd die het Manneken gebaard had.
30 Dat is, toen de satan zag dat hij Christus in Zijn leden, en de zaligheid Zijner leden, met zijn aanklachten in den hemel niet meer kon beschadigen, zo heeft hij zich tegen dezelve kerk van Christus wederom gekeerd, om haar tenminste in deze wereld te kwellen met beroving van haar goederen, met gevangenissen, met lasteringen hunner personen, met ballingschappen, vervolgingen en dergelijke kwellingen meer.
 
14 gEn aan de vrouw zijn gegeven 31twee vleugelen eens groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, 32in haar plaats, 33alwaar zij gevoed wordt h34een tijd en tijden en een halven tijd, 35buiten het gezicht van de slang.
g vers 6. verwijsteksten
31 Namelijk van God; welke twee arendsvleugelen sommigen menen te zijn het geloof, waardoor zij in dit alles op Christus, haar Hoofd, vast gegrond blijft, 1 Joh. 5:4, en de hoop der zaligheid, waardoor zij al de verdrukkingen overwint, wetende dat het lijden des tegenwoordigen tijds niet is te wegen tegen de heerlijkheid die in ons zal geopenbaard worden. Hoewel ook allerlei krachtige bewaring Gods door arendsvleugelen verstaan wordt, gelijk te zien is Deut. 32:11. verwijsteksten
32 Namelijk waarvan hiervoor op het zesde vers is gehandeld.
33 Anders: opdat zij aldaar zou gevoed worden, namelijk zowel van God alleen door Zijn Geest en Woord, gelijk van de zevenduizend gezegd wordt, die God ten tijde van Elia Zich behouden had, 1 Kon. 19:18. Rom. 11:4, en daarna ook door de twee getuigen, die God haar in deze haar woestijn langen tijd heeft verwekt, gelijk Openb. 11:3 is aangetekend. verwijsteksten
h vers 6. verwijsteksten
34 Sommigen nemen hier een tijd voor een jaar, de tijden voor twee jaren, en een halven tijd voor een half jaar, gelijk deze wijze van spreken schijnt genomen te worden Dan. 7:25; 12:7, en houden dat de tijd van de heerschappij van den antichrist niet langer zal duren dan drie jaren en een half, voor de voleinding der wereld, gelijk de tirannie van Antiochus, die een voorbeeld van den antichrist was, onder de Joden, ten tijde der Makkabeeën, niet langer heeft geduurd. Doch dit gevoelen is Openb. 11:3 wederlegd; en wordt bovendien krachtiglijk wederlegd, omdat indien zulks waarachtig ware, de dag des oordeels, ten tijde van den antichrist, alrede zou bekend zijn, tegen de getuigenis van Christus, Mark. 13:32. Gelijk ook niet mogelijk is dat de antichrist in zo weinig tijd uit den stam van Dan (gelijk zij voorgeven), welke geen gebied in de wereld heeft, zou opkomen en zichzelven al de Joden de gehele wereld door tot aanhangers maken, de stad van Jeruzalem met het Joodse land innemen, en den tempel opbouwen, daarna zich door de gehele wereld zou doen aanbidden, de christenheid onder zich brengen, de stad van Rome verwoesten, en dergelijke meer; daar de Schrift getuigt dat deze verborgenheid der ongerechtigheid al ten tijde van Paulus begon te werken, 2 Thess. 2:7, en dat de Joden zelven, voor de voleinding der wereld, zullen worden bekeerd, en tot de ware kerk van Christus vergaderd, Rom. 11:25. 2 Kor. 3:14, enz. Daarom moeten deze tijd, tijden, en halven tijd, genomen worden voor een tijd die Gode wel bekend is, en ons niet dan met de uitkomst zal bekend worden. Of: voor drie jaren en een half, die tezamen opleveren twee en veertig maanden, of duizend tweehonderd zestig dagen, elken dag genomen voor een jaar; waarvan hiervoor Openb. 11:3, en in dit hoofdstuk vers 6 is gesproken, en hierna ook gesproken zal worden Openb. 13:5; want even denzelfden tijd zal de kerk van Christus in de woestijn gevoed worden, in welken het voorhof des tempels zal ongemeten blijven, en de heilige stad door de heidenen zal vertreden worden, en de twee getuigen zullen profeteren, en het beest tegen de heiligen zal krijg voeren; waarvan in het volgende hoofdstuk zal geprofeteerd worden. verwijsteksten
35 Gr. van het aangezicht.
 
15 36En de slang wierp uit zijn mond achter de vrouw water als een rivier, opdat hij haar 37door de rivier zou doen wegvoeren.
36 Hoewel enigen door deze wateren ook valse leringen verstaan, zo is nochtans bekend in Gods Woord, dat door wateren of rivieren de vervolgingen of verdrukkingen verstaan worden, gelijk te zien is Ps. 42:8; 124:5. Matth. 7:25. Dat hier ook van nieuwe vervolgingen en zwarigheden, die de satan de kerk, nadat zij in de woestijn is gevlucht, zou aandoen, gesproken wordt, blijkt hier uit den tekst. Maar op wat vervolgingen hier gezien wordt, is verscheiden gevoelen. Enigen menen dat het de vervolgingen zijn die de antichrist tegen de Griekse kerken heeft verwekt, omdat zij den beeldendienst en de aanroeping der heiligen en het eren van hun relikwieën en zijn heerschappij niet wilden aannemen; welke door enige Griekse keizers lang zijn gestuit. Anderen, dat het de vervolgingen zijn die tegen de hussieten in Bohemen en andere plaatsen meer, verwekt zijn geweest, die de Heere door enen Ziska met wonderbaarlijke verlossingen, alsof zij uit de aarde opgekomen waren, langen tijd heeft gestuit; mitsgaders van de samenspanningen der keizers en koningen met den antichrist, ten tijde dat de kerk na Luthers tijden het hoofd begon op te steken, waarvan enige nog duren. Eindelijk verstaan anderen dit van het laatste geweld, dat de antichrist nog doen zal, met al zijn aanhangers, voor zijn val. Doch dit is tot troost der gemeente daarbij gevoegd, dat de Heere Zijn kerk eindelijk nog wonderbaarlijk zal verlossen, gelijk Mozes en Aäron van het geweld en de samenspanning van Korach, Dathan en Abiram zijn verlost geweest, wanneer de aarde haar mond opende, en hun vijanden verslond, Num. 16:31, 32, welker gelijke wonderbaarlijke en onverwachte verlossingen wij in onze tijden, in alle delen der christenheid, ook meermalen gezien hebben. verwijsteksten
37 Gr. rivier-driftig maken.
 
16 En de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier welke de draak uit zijn mond had geworpen.
17 En de 38draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren 39tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren en de getuigenis van Jezus Christus hebben.
38 Namelijk omdat zij zich nu van zijn gezicht in sommige plaatsen en tijden had teruggetrokken, gelijk in het veertiende vers wordt gezegd; en omdat zij daarna ook hulp van koningen en prinsen had verworven, die haar tegen het geweld en de aanvallen van den antichrist met de zijnen beschermden.
39 Namelijk die in zulke plaatsen nog waren verstrooid en verstoken, waar geen openbare kerken waren, en waar de antichrist en de koningen die denzelven hun macht leenden, hun gebied nog hadden; van welke verstrooide Christenen hier twee merktekenen worden gesteld, namelijk dat zij God dienden naar Zijn geboden, en niet naar menselijke inzettingen; en dat zij de getuigenis van Jezus hielden, dat is, hun zaligheid zochten alleen in de verdiensten van den enigen en volmaakten Zaligmaker Jezus, en niet in hun eigen, of eniger creaturen, volgens de leer en getuigenis des Heiligen Evangelies; waarin het rechte onderscheid bestaat van een dienaar van den antichrist, en van een evangelisch en gereformeerd Christen.
 
18 En ik 40stond op het zand der zee.
40 Namelijk in een gezicht, of ook metterdaad, in het eiland Patmos, gelijk van Daniël, Dan. 10:4, dergelijk wordt betuigd, namelijk om te zien wat verder geschieden zou, of wat gezicht mij uit de zee zou getoond worden. Gelijk het volgende hoofdstuk uitwijst, waaraan dit vers schijnt te behoren, hetwelk daarom ook van sommigen bij het volgende hoofdstuk gevoegd wordt. verwijsteksten

Einde Openbaring 12