Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Johannes, na een verhaal van Wien en door wien hij deze openbaring had ontvangen, 3 En hoe zalig die zijn die dezelve lezen en bewaren, 4 Wenst genade en vrede aan de zeven gemeenten in Azië, van God, van de zeven Geesten, en van Christus Jezus, Wiens Persoon, weldaden, en komst ten oordeel (in hetwelk dit boek zal eindigen) hij breder beschrijft. 9 Komt daarna tot de openbaring zelve, en verklaart zijn naam, en waar hij was toen hem deze openbaring is geschied. 11 En verhaalt de stem Desgenen Die hem dezen last van schrijven heeft gegeven. 12 Beschrijft daarna het eerste gezicht van de zeven gouden kandelaren, 13 En van den Persoon van Christus in een zeer heerlijke gestalte. 17 Verhaalt zijn verschrikking over dit gezicht, en de versterking die hem door Christus is geschied. 19 Ontvangt last om te schrijven. 20 En verklaring wat door de zeven sterren en zeven kandelaren wordt betekend. |
Opschrift |
1 DE1 openbaring van JEZUS CHRISTUS, die 2God 3Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten 4te tonen 5de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; |
| 1 Gr. Apocalypsis, welk woord zelfs in de gemene Latijnse overzetting, en verscheidene andere, wordt behouden, en betekent een openbaring of ontdekking van verborgen dingen, gelijk dit woord van het Evangelie in het gemeen gebruikt wordt, Matth. 11:25. Ef. 3:5. Doch hier wordt het genomen voor een openbaring der dingen die na dien tijd zouden geschieden, gelijk in dit vers wordt uitgedrukt. Dit woord openbaring wordt hier ook gesteld als een opschrift van het boek; gelijk de profeten in het begin van hun profetieën dergelijk opschrift gebruikt hebben. Zie Jes. 1:1. Hos. 1:1. Joël 1:1. Micha 1:1. |
| Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ef. 3:5 Welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekendgemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten door den Geest; Jes. 1:1 HET
gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkía, de koningen van Juda. Hos. 1:1 HET woord des HEEREN dat geschied is tot Hoséa, den zoon van Beëri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkía, koningen van Juda, en in de dagen van Jeróbeam, zoon van Joas, koning van Israël. Joël 1:1 HET woord des HEEREN dat geschied is tot Joël, den zoon van Pethuël: Micha 1:1 HET woord des HEEREN dat geschied is tot Micha, den Morastiet, in de dagen van Jotham, Achaz en Jehizkía, koningen van Juda; dat hij gezien heeft over Samaría en Jeruzalem. |
| 2 Namelijk de Vader, gelijk uit het volgende blijkt. |
| 3 Namelijk Jezus Christus, als Middelaar, en ten aanzien van Zijn menselijke natuur. Want als de eeuwige God is Hij van eenzelfde Wezen en alwetendheid met den Vader; maar als Middelaar ontvangt Hij van den Vader de order en het bevel, en naar Zijn mensheid ook zelfs de kennis der dingen die tot uitvoering van Zijn Middelaarsambt en tot zaligheid Zijner gemeente nodig zijn. Zie Joh. 1:16; 3:31, 32, enz. |
| Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Joh. 3:31 Die van boven komt, is boven allen. Die uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen. Joh. 3:32 En hetgeen Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt niemand aan. |
| 4 Namelijk niet alleen met woorden, maar ook met gezichten en afbeeldingen. |
| 5 Dit wordt gezegd ten aanzien van het begin van deze geschiedenissen, waarop de voortgang tot den laatsten dag toe zou volgen, 2 Petr. 3:8, 9. |
| 2 Petr. 3:8 Doch deze ene zaak zij u niet onbekend, geliefden, dat één dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag. 2 Petr. 3:9 De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat
traagheid achten), maar is lankmoedig over ons, niet willende dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen. |
|
2 6Dewelke 7het Woord Gods betuigd heeft, en 8de getuigenis van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft. |
| 6 Namelijk Johannes. |
| 7 Dit nemen sommigen van de volgende openbaring; maar alzo Johannes met deze woorden zijn aanzien schijnt te willen versterken, opdat de volgende profetie te beter worde aangenomen, zo wordt het van anderen genomen van zijn voorgaande apostolische predicatiën en geschriften, in dewelke hij betuigd heeft hetgeen hij van Christus gezien en gehoord had, gelijk hij ook spreekt in zijn Evangelie, Joh. 19:35; 21:24, en in zijn eersten zendbrief, 1 Joh. 1:1, en gelijk van de apostelen in het gemeen gezegd wordt Luk. 1:2. Doch het kan ook van beide verstaan worden. |
| Joh. 19:35 En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij zegt hetgeen dat waar is, opdat ook gij geloven moogt. Joh. 21:24 Deze is de discipel die van deze dingen getuigt en deze dingen geschreven heeft; en wij weten dat zijn getuigenis waarachtig is. 1 Joh. 1:1 HETGEEN van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens; Luk. 1:2 Gelijk ons overgeleverd hebben die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn; |
| 8 Dat is, hetwelk hij van Jezus Christus’ Persoon, van Zijn predicatiën, wonderen, lijden, sterven, en van Zijn verheerlijking heeft gegeven. Zie dergelijk ook in Petrus, 2 Petr. 1:16, enz. |
| 2 Petr. 1:16 Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. |
|
3 aZalig is hij die leest en zijn zij die horen de woorden dezer profetie, en die bewaren hetgeen in dezelve geschreven is; bwant 9de tijd is nabij. |
| a Openb. 22:7. |
| Openb. 22:7 Zie, Ik kom haastelijk; zalig is hij die de woorden der profetie dezes boeks bewaart. |
| b Openb. 22:10. |
| Openb. 22:10 En hij zeide tot mij: Verzegel de woorden der profetie dezes boeks niet; want de tijd is nabij. |
| 9 Namelijk dat deze dingen beginnen zullen te geschieden; en derhalve dat de gelovigen zich met de oordelen Gods tegen de verdrukkers, en met de zalige uitkomst der verdrukten (welke beide dingen hier doorlopend worden voorgesteld) zullen mogen vertroosten en versterken. Anderszins wordt ook zelfs de laatste ure en dag gezegd nabij te zijn, omdat hij den mensen onvoorziens zal overkomen. Zie Matth. 24:43, enz. 1 Thess. 5:2, 4. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3. |
| Matth. 24:43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. 1 Thess. 5:2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen gelijk een dief in den nacht. 1 Thess. 5:4 Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. Openb. 3:3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal. |
Zegengroet aan de zeven gemeenten |
4 Johannes aan 10de zeven gemeenten 11die in Azië zijn: Genade zij u en vrede 12van Hem cDie is, en Die was, en Die komen zal; en van 13de zeven Geesten Die voor Zijn troon zijn; |
| 10 Namelijk die vers 11 met namen worden uitgedrukt, die van Paulus wel eerst waren gesticht, maar van Johannes daarna, als de langstlevende van al de apostelen, opgebouwd en meer bevestigd zijn, gelijk al de oude historiën getuigen dat hij te Efeze is gestorven. Doch onder deze zeven gemeenten worden alle andere gemeenten van Christus verstaan, alzo enige van die gemeenten niet zeer lang na den tijd van den apostel Johannes vergaan of verstrooid zijn geweest; gelijk daarom ook in het besluit van elken brief daarbij wordt gevoegd: Wie oren heeft om te horen, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. |
| vers 11 Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek, en zend het aan de zeven gemeenten die in Azië zijn, namelijk tot Éfeze, en tot Smyrna, en tot Pérgamum, en tot Thyatíra, en tot Sardis, en tot Filadélfia, en tot Laodicéa. |
| 11 Hij verstaat Klein-Azië, nu Anatolië of Natolië genaamd, in hetwelk deze steden alle lagen. |
| 12 Hierdoor wordt de eeuwige en onveranderlijke Godheid des Vaders verstaan; de apostel drukt hiermede den Naam uit van Eheje, dat is, Ik zal zijn, dien God Zichzelven geeft, Ex. 3:14, en den Naam Jehovah, waarmede de zelfwezende en onveranderlijke God alom in het Oude Testament wordt genaamd. |
| Ex. 3:14 En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL. Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden. |
| c vers 8. Ex. 3:14. Openb. 4:8; 11:17; 16:5. |
| vers 8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Ex. 3:14 En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL. Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden. Openb. 4:8 En de vier dieren hadden elkeen voor zichzelf zes vleugelen rondom, en waren vanbinnen vol ogen; en hebben geen rust dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal. Openb. 11:17 Zeggende: Wij danken U, Heere God almachtig, Die is, en Die was, en Die komen zal, dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen en als Koning hebt geheerst; Openb. 16:5 En ik hoorde den engel der wateren zeggen: Gij zijt rechtvaardig, Heere, Die is, en Die was, en Die zijn zal, dat Gij dit geoordeeld hebt; |
| 13 Sommigen verstaan hierdoor de zeven engelen, waarvan meermaals in dit boek gewag gemaakt wordt, die hier nevens God in dezen wens van genade en vrede zouden gesteld zijn, als instrumenten Gods en middelen waardoor God Zijn gemeenten beschut, en Zijn genade menigmaal bewijst, gelijk Paulus 1 Tim. 5:21 Timotheüs betuigt voor God en Zijn uitverkoren engelen. Doch alzo in dezen wens de genade en vrede van deze zeven Geesten wordt gebeden met dezelfde woorden waarmede dezelve van God en daarna van Christus wordt gebeden, welke van geen enkel schepsel kan gegeven worden, Jes. 42:8. Jak. 1:17, zo moet hier door deze zeven Geesten verstaan worden de Heilige Geest, Die ook een Gever is van deze evangelische genade en vrede, 2 Kor. 13:13, en daarom zeven Geesten genaamd wordt, omdat Hij Zijn gaven in deze zeven gemeenten zo volkomenlijk uitstort alsof Hij zovele Geesten ware. Deze verklaring wordt ook daaruit bewezen, dat deze zeven Geesten nergens worden geteld onder degenen die God of het Lam aanbidden, gelijk wel de vier dieren, de vier en twintig ouderlingen, met al de scharen der heilige engelen hier doen. Gelijk ook daaruit, dat deze zeven Geesten uitdrukkelijk worden genaamd, Openb. 4:5, zeven lampen vuurs brandende voor den troon, dat is, de velerlei wijsheid en gaven des Heiligen Geestes, die den troon Gods bijzonderlijk verlichtten en versierden; gelijk ook Openb. 5:6 de hoornen en ogen, dat is, de macht en wijsheid des Lams; en dat zij hier in gelijken graad worden gesteld tussen God en tussen Christus. Doch hier wordt de Heilige Geest met Zijn gaven tussen den Vader en Christus gesteld, omdat de apostel van de weldaden en eigenschappen van Christus in het vervolg nog meer wilde spreken. |
| 1 Tim. 5:2 De oude vrouwen als moeders, de jonge als zusters, in alle reinheid. Jes. 42:8 Ik ben de HEERE, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, noch Mijn lof den gesneden beelden. Jak. 1:17 Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is of schaduw van omkering. 2 Kor. 13:13 De genade van den Heere Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. Amen. Openb. 4:5 En van den troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen; en zeven vurige lampen waren brandende voor den troon; welke zijn de zeven Geesten Gods. Openb. 5:6 En ik zag, en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen en zeven ogen; dewelke zijn de zeven Geesten Gods, Die uitgezonden zijn in alle landen. |
|
5 En van Jezus Christus, dDie 14de getrouwe Getuige is, ede Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft f15in Zijn bloed, |
| d Jes. 55:4. Openb. 3:14. |
| Jes. 55:4 Zie, Ik heb Hem tot een Getuige der volken gegeven, een Vorst en Gebieder der volken. Openb. 3:14 En schrijf aan den engel van de gemeente der Laodicenzen: Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: |
| 14 Namelijk Die ons het Evangelie uit den schoot des Vaders heeft gebracht en door Zijn dood verzegeld, Joh. 1:18. 1 Tim. 6:13. |
| Joh. 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. 1 Tim. 6:13 Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, |
| e 1 Kor. 15:20. Kol. 1:18. |
| 1 Kor. 15:20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en
is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn. Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. |
| f Hand. 20:28. Hebr. 9:12, 14. 1 Petr. 1:19. 1 Joh. 1:7. Openb. 5:9. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. Openb. 5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; |
| 15 Dat is, door Zijn bloedigen dood en offerande, Hebr. 9:14. |
| Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! |
|
6 En Die ons gemaakt heeft g16tot koningen en hpriesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
| g 1 Petr. 2:9. Openb. 5:10. |
| 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. |
| 16 Namelijk om geestelijke heerschappij te voeren over de zonde en de wereld, en om geestelijke offeranden der dankbaarheid voor onze verlossing Gode toe te brengen. Zie 1 Petr. 2:5, 9. |
| 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
| h Rom. 12:1. 1 Petr. 2:5. |
| Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
|
7 Zie, iHij 17komt met de wolken, en 18alle oog zal Hem zien, ook degenen kdie Hem 19doorstoken hebben; en 20alle geslachten der aarde zullen 21over Hem rouw bedrijven; 22ja, amen. |
| i Dan. 7:13. Matth. 24:30; 25:31. Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. 2 Thess. 1:10. Jud. vs. 14. |
| Dan. 7:13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. Matth. 24:30 En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid. Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. Hand. 1:11 Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. 1 Thess. 1:10 En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Denwelken Hij uit de doden verwekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van den toekomenden toorn. 2 Thess. 1:10 Wanneer Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en wonderbaar te worden in allen die geloven (overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden) in dien dag. Jud. vs. 14 En van dezen heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, |
| 17 Dat is, zal komen, namelijk ten uitersten dage in Zijn heerlijkheid, om in de wolken als Zijn rechterstoel zittende, alle mensen te oordelen, gelijk Dan. 7:13. Waarmede Hij de vervulling van dit boek zal besluiten. |
| Dan. 7:13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. |
| 18 Namelijk niet alleen der gelovigen, maar ook zelfs der ongelovigen, gelijk het volgende uitwijst. |
| k Zach. 12:10. Joh. 19:37. |
| Zach. 12:10 Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. Joh. 19:37 En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien in Welken zij gestoken hebben. |
| 19 Dat is, gekruist en gedood hebben, gelijk Joden en heidenen in Zijn persoon Hem hier op aarde gedaan hadden, en nog dagelijks deden in Zijn gemeente en leden. Deze plaats is genomen uit Zach. 12:10, waar dezelve woorden profetischerwijze van God worden uitgesproken, die hier op den Zone Gods, namelijk Christus, als denzelfden God, worden geduid. |
| Zach. 12:10 Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. |
| 20 In Zacharia schijnen deze woorden alleen van de stammen en geslachten Israëls uitgesproken te worden; doch het is bekend dat onder die ook doorgaans de heidenen, die tot de kerk van Christus ten tijde des Nieuwen Testaments zouden geroepen zijn, worden begrepen. Daarom kan deze plaats van alle volken, beide Joden en heidenen, wel worden verstaan, waarvan sommigen zich met droefheid en berouw over hun voorgaande vergrijpingen tegen Christus en Zijn gemeente hebben bekeerd, en hun bekering ook in de toekomst van Christus zullen bewijzen; en de andere hardnekkigen hun Rechter met verschrikken tegen zich zullen moeten zien komen; gelijk de woorden van Zacharia ook van beide verstaan kunnen worden. |
| 21 Of: voor Hem. |
| 22 Dat is, ja, het geschiede alzo. Door deze verdubbeling van deze twee woorden wordt de grote begeerte van den profeet en andere gelovigen uitgedrukt, en door de verandering der taal in Grieks en Hebreeuws wordt bekwamelijk te kennen gegeven dat deze wens den gelovigen Grieken of heidenen met de Hebreeën of Joden gemeen is. Zie Openb. 22:20. |
| Openb. 22:20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastelijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus. |
|
8 lIk ben de 23Alfa en de Omega, 24het Begin en het Einde, zegt 25de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. |
| l Jes. 41:4; 44:6. Openb. 21:6; 22:13. |
| Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. Openb. 21:6 En Hij sprak tot mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Ik zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet. Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. |
| 23 Deze wijze van spreken is genomen uit het Griekse ab, in welke taal Johannes hier schrijft, waar de A, bij hen genoemd alfa, de eerste, en de grote O, bij hen genoemd omega, de laatste letter is, gelijk in den tekst ook wordt verklaard. |
| 24 Namelijk van alle dingen; hetwelk van God gezegd wordt niet alleen omdat Hij van eeuwigheid voor alle schepselen is geweest en, al is het dat de schepselen veranderen of vergaan, Hij evenwel altijd Dezelfde blijft, Hebr. 1:11, 12, maar ook omdat Hij de Auteur en het Einde is van alles, zodat alle dingen door Hem en tot Zijn eer zijn, Spr. 16:4. Rom. 11:36. Zie ook Jes. 41:4; 44:6. |
| Hebr. 1:11 Dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; en zij zullen alle als een kleed verouden; Hebr. 1:12 En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden. Spr. 16:4 De HEERE heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil, ja, ook den goddeloze tot den dag des kwaads. Rom. 11:36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. |
| 25 Namelijk Christus, Die Zich hier aan Johannes openbaart en van Welken in het voorgaande vers is gesproken; Welken als den enigen God met den Vader deze eigenschappen ook hierna vss. 11, 17 en Openb. 22:13 uitdrukkelijk worden toegeschreven. |
| vers 11 Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek, en zend het aan de zeven gemeenten die in Azië zijn, namelijk tot Éfeze, en tot Smyrna, en tot Pérgamum, en tot Thyatíra, en tot Sardis, en tot Filadélfia, en tot Laodicéa. vers 17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste; Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. |
Christus verschijnt aan Johannes |
9 26Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en medegenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was in het eiland genaamd 27Patmos, om het Woord Gods en om de getuigenis van Jezus Christus. |
| 26 Hier begint de openbaring zelve; de apostel drukt eerst zijn naam uit, naar de gewoonte der profeten Jeremia, Daniël en anderen, die hun namen in dergelijke voorzeggingen somwijlen plegen uit te drukken, alsook de plaatsen en gelegenheden op welke hun zulke openbaringen zijn geschied, tot meerdere verzekering der zaken. |
| 27 Dit is een eiland gelegen in de Middellandse en Egeïsche Zee, een van de eilanden genaamd Cycladen, in welk eiland Johannes de apostel gebannen was geweest van den keizer Domitianus, gelijk getuigen Eusebius, Kerkelijke Historiën, boek 3, hfdst. 16 en Hieronymus, Catalogus Series Ecclesiae, om des Evangelies wil, gelijk in den tekst volgt. |
|
10 En ik was m28in den geest op 29den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, 30als van een bazuin, |
| m Openb. 4:2. |
| Openb. 4:2 En terstond werd ik in den geest; en zie, er was een troon gezet in den hemel, en er zat Een op den troon. |
| 28 Dat is, in een vertrekking of verheffing van zinnen door den Heiligen Geest, gelijk aan Petrus geschied is Hand. 10:10, en Paulus van zichzelven getuigt 2 Kor. 12:2, en gelijk aan de profeten ook doorgaans is geschied. |
| Hand. 10:10 En hij werd hongerig en begeerde te eten. En terwijl zij het bereidden, viel over hem een vertrekking van zinnen. 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. |
| 29 Dat is, den eersten dag der week, alzo genaamd omdat Christus op dien dag is opgestaan van de doden, en omdat de dienst des Heeren alrede op dien tijd van de Christenen, in plaats van den sabbat, werd gepleegd, gelijk alle oude leraars getuigen en ook af te leiden is uit Hand. 20:7 en 1 Kor. 16:2. Op dien dag dan, die tot den godsdienst was geheiligd, is aan Johannes, met heilige bedenking bezig zijnde, omdat hij in een plaats was waar alsdan nog geen vergaderingen schijnen geweest te zijn, deze openbaring geschied. |
| Hand. 20:7 En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijn rede uit tot den middernacht. 1 Kor. 16:2 Op elken eersten dag
der week legge een iegelijk van u iets bij zichzelven weg, vergaderende een schat, naar dat hij welvaren verkregen heeft; opdat de verzamelingen alsdan niet eerst geschieden wanneer ik gekomen zal zijn. |
| 30 Dat is, zo helder en klaar als van een bazuin. Want dat het een sprekende stem is geweest, blijkt uit hetgeen volgt. |
|
11 Zeggende: 31Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in 32een boek, en zend het aan de zeven gemeenten die in Azië zijn, namelijk tot 33Éfeze, en tot Smyrna, en tot Pérgamum, en tot Thyatíra, en tot Sardis, en tot Filadélfia, en tot Laodicéa. |
| 31 Zie hiervan de aant. op vers 8. |
| vers 8 (kt.) Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. |
| 32 Of: boeksken. |
| 33 Deze was de hoofdstad van Klein-Azië, gelegen tegen de Jonische Zee, waar Paulus langen tijd heeft gepredikt, Hand. 19:1, enz., en aan welke gemeente hij dien vermaarden zendbrief aan de Efezeren heeft geschreven; gelijk ook de zes andere steden in hetzelve Azië waren gelegen. Van Smyrna en Pergamum is in de Schrift niets meer te lezen, gelijk ook niet van Sardis en Filadelfia; maar van Thyatira wordt ook gewag gemaakt Hand. 16:14, in de bekering van Lydia, de purperverkoopster, en van Laodicea in Kol. 4:15, 16. Doch door Plinius wordt getuigd dat sommige van die steden enigen tijd daarna door aardbeving zijn vergaan. |
| Hand. 19:1 EN het geschiedde terwijl Apollos te Korinthe was, dat Paulus de bovenste delen des lands doorreisd hebbende te Éfeze kwam; en enige discipelen aldaar vindende, Hand. 16:14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. Kol. 4:15 Groet de broederen die in Laodicéa zijn, en Nymfas, en de gemeente die in zijn huis is. Kol. 4:16 En wanneer deze zendbrief van u zal gelezen zijn, maakt dat hij ook in de gemeente der Laodicenzen gelezen wordt, en dat ook gij dien leest die uit Laodicéa geschreven is. |
|
12 En ik keerde mij om, om te zien 34de stem die met mij gesproken had; en mij omgekeerd hebbende, zag ik 35zeven gouden kandelaren; |
| 34 Dat is, Dengene Wiens deze stem was. |
| 35 Hierdoor worden de zeven gemeenten betekend, die voor God dierbaar als goud zijn, gelijk in vers 20 wordt verklaard. Deze afbeelding is genomen van den gouden kandelaar die in het heilige des tabernakels was, en dag en nacht van de priesters met olie en licht in zijn lampen moest voorzien worden, Lev. 24:2, gelijk dezelve afbeelding ook te vinden is Zach. 4:2; daardoor werden afgebeeld de gaven en verlichting des Heiligen Geestes, en de naarstigheid der priesters in het verzorgen derzelve door het Woord en de sacramenten. Waarvan aan Christus alleen, als den enigen Priester des Nieuwen Testaments, de zorg en eer hier wordt toegeschreven. |
| vers 20 De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten. Lev. 24:2 Gebied den kinderen Israëls, dat zij tot u brengen zuivere gestoten olijfolie voor den luchter, om de lampen geduriglijk aan te steken. Zach. 4:2 En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie, en zie, een geheel gouden kandelaar, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, dewelke boven zijn hoofd waren; |
|
13 En in het midden van de zeven kandelaren Een, n36den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met 37een lang kleed tot de voeten, en o38omgord aan de borsten met een gouden gordel; |
| n Ez. 1:26. Dan. 7:13. Openb. 14:14. |
| Ez. 1:26 En boven het uitspansel hetwelk was boven hun hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens mensen, daar bovenop zijnde. Dan. 7:13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. Openb. 14:14 En ik zag, en zie, een witte wolk, en op de wolk was Een gezeten, des mensen Zoon gelijk, hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon, en in Zijn hand een scherpe sikkel. |
| 36 Dat is, Christus Jezus, Die in het Evangelie doorgaans alzo wordt genaamd, en hier den Zoon des mensen gelijk wordt gezegd, omdat Hij verschijnt in een gezicht, en niet in Zijn persoon; en dat in zulke gedaante, niet die Hij heeft in Zijn natuur, maar die Hij heeft in Zijn werkingen en eigenschappen, op welke hier wordt gezien; gelijk Hij elders als een lam, elders als zittende te paard, elders op andere wijze in deze openbaring wordt vertoond. En Hij wordt de Zoon des mensen genaamd, niet alleen omdat Hij een waarachtig Mens is, uit de vrouw geworden, maar omdat Hij Die is, van Welken Daniël, onder dezen zelfden titel, Dan. 7:13, heeft geprofeteerd, en Die aan Daniël ook zo is verschenen. Of: Een Die eens mensen zoon, dat is, een mens gelijk was. |
| Dan. 7:13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. |
| 37 Namelijk hetwelk eigenlijk een priesterlijk kleed was, Ex. 28:4, 40; 39:27. |
| Ex. 28:4 Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstlap en een efod en een mantel en een rok vol oogjes, een hoed en gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen. Ex. 28:40 Voor de zonen van Aäron zult gij ook rokken maken en gij zult voor hen gordels maken; ook zult gij voor hen mutsen maken, tot heerlijkheid en sieraad. Ex. 39:27 Zij maakten ook de rokken van fijn linnen, van geweven werk, voor Aäron en voor zijn zonen; |
| o Openb. 15:6. |
| Openb. 15:6 En de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit den tempel, bekleed met rein en blinkend lijnwaad, en omgord om de borst met gouden gordels. |
| 38 Daarmede wordt Zijn vaardigheid in het bedienen van Zijn ambt uitgedrukt, gelijk door den gouden gordel Zijn waardigheid. |
|
14 En Zijn hoofd en haar 39was wit gelijk als pwitte wol, gelijk sneeuw; qen 40Zijn ogen gelijk een vlam vuurs; |
| 39 Daarmede wordt de wijsheid en eeuwigheid van Jezus Christus afgebeeld, gelijk ook deze eigenschappen van God den Vader alzo worden afgebeeld, Dan. 7:9. |
| Dan. 7:9 Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden, en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur. |
| p Dan. 7:9. |
| Dan. 7:9 Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden, en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur. |
| q Openb. 19:12. |
| Openb. 19:12 En Zijn ogen waren als een vlam vuurs en op Zijn hoofd waren vele koninklijke hoeden; en Hij had een Naam geschreven, dien niemand wist dan Hij Zelf. |
| 40 Deze volgende afbeeldingen zijn meest genomen uit Dan. 10:6, waar aan Daniël bijna dergelijk gezicht is verschenen. Door de vlam des vuurs wordt Zijn alwetend en allesdoorstralend oog, zelfs in de harten der mensen, verstaan, gelijk af te leiden is uit Openb. 2:18, 19, 23. |
| Dan. 10:6 En Zijn lichaam was gelijk een turkoois, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijn ogen gelijk vurige fakkels, en Zijn armen en Zijn voeten gelijk de verve van gepolijst koper; en de stem Zijner woorden was gelijk de stem ener menigte. Openb. 2:18 En schrijf aan den engel der gemeente te Thyatíra: Dit zegt de Zone Gods, Die Zijn ogen heeft als een vlam vuurs, en Zijn voeten zijn blinkend koper gelijk: Openb. 2:19 Ik weet uw werken, en liefde, en dienst, en geloof, en uw lijdzaamheid, en uw werken, en dat de laatste meer zijn dan de eerste. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. |
|
15 En Zijn voeten waren 41blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem rals een stem 42van vele wateren. |
| 41 Gr. chalkolibano, dat is, metaal uit Libanon, of: fijn koper; gelijk dergelijke verschijning staat Ez. 1:7 en Dan. 10:6, waardoor de standvastigheid en onoverwinnelijke sterkte van Christus wordt afgebeeld, die niemand kan aantasten zonder zich te beschadigen, en waarmede Hij Zich alles kan onderwerpen. |
| Ez. 1:7 En hun voeten waren rechte voeten, en hun voetplanten waren gelijk de voetplanten van een kalf, en glinsterden gelijk de verve van glad koper. Dan. 10:6 En Zijn lichaam was gelijk een turkoois, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijn ogen gelijk vurige fakkels, en Zijn armen en Zijn voeten gelijk de verve van gepolijst koper; en de stem Zijner woorden was gelijk de stem ener menigte. |
| r Openb. 14:2. |
| Openb. 14:2 En ik hoorde een stem uit den hemel, als een stem veler wateren en als een stem van een groten donderslag. En ik hoorde een stem van citerspelers, spelende op hun citers; |
| 42 Namelijk die van de rotsen aflopen en van niemand kunnen gestuit worden. Een afbeelding van de kracht der stem van Christus, die onder alle tongen en volken is doorgedrongen, gelijk dit woord wateren van den engel zelven wordt verklaard, Openb. 17:15. |
| Openb. 17:15 En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken en scharen en natiën en tongen. |
|
16 En Hij had 43zeven sterren 44in Zijn rechterhand; en uit Zijn mond ging seen 45tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was 46gelijk de zon schijnt in haar kracht. |
| 43 Deze sterren worden hierna vers 20 verklaard te zijn de engelen of opzieners der gemeente, die bij sterren worden vergeleken, omdat zij de gemeente met hun leer en leven moeten voorlichten, gelijk de sterren de reizende lieden te land en te water doen. |
| vers 20 De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten. |
| 44 Deze sterren worden gezegd te zijn in de rechterhand van Christus, omdat Hij die zendt, regeert en beschermt, en door hen krachtig is in de harten der mensen, en nochtans ook machtig om hen te straffen, zo zij hun beroep niet behoorlijk waarnemen; gelijk af te leiden is uit Openb. 2:1, 5. |
| Openb. 2:1 SCHRIJF aan den engel der gemeente van Éfeze: Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt: Openb. 2:5 Gedenk dan waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u, en doe de eerste werken; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, en zal uw kandelaar van zijn plaats weren, indien gij u niet bekeert. |
| s Jes. 49:2. Ef. 6:17. Hebr. 4:12. Openb. 2:16; 19:15. |
| Jes. 49:2 En Hij heeft Mijn mond gemaakt als een scherp zwaard, onder de schaduw Zijner hand heeft Hij Mij bedekt; en Hij heeft Mij tot een zuiveren Pijl gesteld, in Zijn pijlkoker heeft Hij Mij verborgen. Ef. 6:17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; Hebr. 4:12 Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten; Openb. 2:16 Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds. Openb. 19:15 En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods. |
| 45 Namelijk Zijns Woords, zo door Zijn beloften, tot troost der gehoorzamen, als door Zijn dreigementen, tot straf der ongehoorzamen, gelijk verklaard wordt Openb. 2:16; 19:15. Alzo wordt ook Gods Woord genaamd Ef. 6:17. Hebr. 4:12. |
| Openb. 2:16 Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds. Openb. 19:15 En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods. Ef. 6:17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; Hebr. 4:12 Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten; |
| 46 Hierdoor wordt de heerlijkheid van Christus betekend, gelijk ook der gelovigen hiernamaals in het eeuwige leven, Matth. 13:43, die nochtans geen heerlijkheid hebben dan van Christus en door Christus. |
| Matth. 13:43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore. |
|
17 En toen ik Hem zag, 47viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; tIk 48ben de Eerste en de Laatste; |
| 47 Namelijk eensdeels uit eerbied, eensdeels uit verschrikking, gelijk Daniël, Dan. 8:18; 10:8, enz., en anderen ook is overkomen. |
| Dan. 8:18 Als hij nu met mij sprak, viel ik in een diepen slaap op mijn aangezicht ter aarde. Toen roerde hij mij aan, en hij stelde mij op mijn standplaats. Dan. 10:8 Ik dan werd alleen overgelaten en zag dit grote gezicht, en er bleef in mij geen kracht over; en mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving, zodat ik geen kracht behield. |
| t Jes. 41:4; 44:6; 48:12. |
| Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. Jes. 48:12 Hoor naar Mij, o Jakob, en gij Israël, Mijn geroepene: Ik ben Dezelfde; Ik ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste. |
| 48 Zie daarvan vss. 8, 11. |
| vers 8 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. vers 11 Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek, en zend het aan de zeven gemeenten die in Azië zijn, namelijk tot Éfeze, en tot Smyrna, en tot Pérgamum, en tot Thyatíra, en tot Sardis, en tot Filadélfia, en tot Laodicéa. |
|
18 vEn 49Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. xEn Ik heb 50de sleutels der hel en des doods. |
| v Rom. 6:9. |
| Rom. 6:9 Wetende dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem. |
| 49 Anders: En Ik was de Levende en was dood. Want Christus dood zijnde naar het vlees, bleef evenwel levend naar den Geest, dat is, naar Zijn Goddelijke natuur, gelijk Hij ook nu naar beide in der eeuwigheid leeft. |
| x Job 12:14. Jes. 22:22. Openb. 3:7; 20:1. |
| Job 12:14 Zie, Hij breekt af en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand en er zal niet opengedaan worden. Jes. 22:22 En Ik zal den sleutel van Davids huis op zijn schouder leggen; en hij zal opendoen en niemand zal sluiten, en hij zal sluiten en niemand zal opendoen. Openb. 3:7 En schrijf aan den engel der gemeente die in Filadélfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die den sleutel Davids heeft; Die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent: Openb. 20:1 EN ik zag een Engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds en een grote keten in Zijn hand. |
| 50 Dat is, de macht om u van den dood en de hel te verlossen en de vijanden daarin te werpen. Zie Matth. 10:28. |
| Matth. 10:28 En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. |
|
19 Schrijf 51hetgeen gij gezien hebt, en 52hetgeen is, en 53hetgeen geschieden zal na dezen; |
| 51 Namelijk in dit gezicht. Anderen nemen het breder voor al hetgeen in de gemeente van Christus tot den tijd van Christus’ hemelvaart door den apostel was gezien. Doch het eerste vers van dit hoofdstuk strijdt hiertegen, gelijk ook het eerste vers van het vierde hoofdstuk. |
| 52 Dat is, den stand der zeven gemeenten, zo die tegenwoordig is, en hetgeen Ik u aan hen terstond bevelen zal te schrijven; hetwelk in de twee volgende hoofdstukken geschiedt. |
| 53 Namelijk hetgeen van het begin van het vierde hoofdstuk tot het einde van het boek wordt beschreven. |
|
20 De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren 54zijn y55de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten. |
| 54 Dat is, betekenen, of stellen voor ogen; gelijk Gen. 41:27 en meermaals in de Heilige Schrift. Doch van deze zeven sterren en zeven kandelaren zie de aantt. op vss. 12, 16. |
| Gen. 41:27 En die zeven ranke en lelijke koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven jaren; en die zeven ranke van den oostenwind verzengde aren zullen zeven jaren des hongers wezen. vers 12 (kt.) En ik keerde mij om, om te zien de stem die met mij gesproken had; en mij omgekeerd hebbende, zag ik zeven gouden kandelaren; vers 16 (kt.) En Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand; en uit Zijn mond ging een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was gelijk de zon schijnt in haar kracht. |
| y Mal. 2:7. |
| Mal. 2:7 Want de lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen. |
| 55 Dat is, leraren of opzieners der zeven gemeenten, gelijk de profeten en priesters ook somwijlen engelen worden genaamd, omdat zij van God worden uitgezonden om het volk van Godswege te leren, te vermanen, te troosten en te waarschuwen. Zie Richt. 2:1. Hagg. 1:13. Mal. 2:7. |
| Richt. 2:1 EN een Engel des HEEREN kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim, en Hij zeide: Ik heb ulieden uit Egypte opgevoerd en u gebracht in het land dat Ik uw vaderen gezworen heb, en gezegd: Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in eeuwigheid. Hagg. 1:13 Toen sprak Haggaï, de bode des HEEREN, in de boodschap des HEEREN tot het volk, zeggende: Ik ben met ulieden, spreekt de HEERE. Mal. 2:7 Want de lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen. |