Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel verklaart dat de leer die hij verkondigt, gans zeker en treffelijk is. 3 En dat hij die voorstelt opdat de gelovigen daardoor gemeenschap zouden hebben met God, en hun blijdschap volmaakt zij. 5 Dat wij met God, Die het Licht is, geen gemeenschap kunnen hebben als wij in duisternis wandelen. 7 Maar zo wij in het licht wandelen, dat onze zonden door Christus’ bloed gereinigd zijn. 8 Dat wij ons niet moeten laten voorstaan dat wij geen zondaars zijn, 9 Maar dat wij onze zonden voor God moeten belijden, en dat dezelve ons van God zullen vergeven worden. |
Het apostolisch getuigenis |
1 HETGEEN a1van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, bhetgeen wij 2aanschouwd hebben cen onze handen getast hebben 3van het Woord 4des levens; |
| a Joh. 1:1. |
| Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
| 1 Namelijk der schepping, dat is, van alle eeuwigheid; zie Micha 5:1. Joh. 1:1; waarmede de Goddelijke natuur van Christus beschreven wordt; gelijk met de volgende woorden Zijn menselijke natuur, naar welke Hij gehoord, gezien en getast is, en in dewelke Hij ook door wonderen en anderszins Zijn heerlijkheid somwijlen heeft geopenbaard. |
| Micha 5:1 EN gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
| b Joh. 1:14. 2 Petr. 1:16. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. 2 Petr. 1:16 Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. |
| 2 Dat zegt meer dan gezien; want dat geschiedt dikwijls terloops, maar hetgeen men aanschouwt, daarop let men met aandacht. |
| c Luk. 24:39. Joh. 20:27. |
| Luk. 24:39 Ziet Mijn handen en Mijn voeten; want Ik ben het Zelf. Tast Mij aan en ziet, want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet dat Ik heb. Joh. 20:27 Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. |
| 3 Dat is, van den Heere Jezus Christus, Die het Woord door dezen apostel genaamd wordt, Joh. 1:1, 14. 1 Joh. 5:7. Openb. 19:13. Zie de aant. op Joh. 1:1. |
| Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. 1 Joh. 5:7 Want Drie zijn er Die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn één. Openb. 19:13 En Hij was bekleed met een kleed dat met bloed geverfd was; en Zijn Naam wordt genaamd het Woord Gods. Joh. 1:1 (kt.) IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
| 4 Deze titel wordt het Woord, dat is, den Zone Gods, toegeschreven, omdat Hij dat eeuwiglevende Wezen Gods in Zichzelven heeft, en den schepselen het leven geeft, en ons het eeuwige leven niet alleen heeft verkondigd, maar ook verworven heeft en mededeelt. Zie Joh. 1:4; 14:6. |
| Joh. 1:4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. |
|
2 (5Want 6het Leven 7is geopenbaard, en 8wij hebben Het gezien, en wij getuigen en verkondigen ulieden 9dat eeuwige Leven, 10Hetwelk bij den Vader was en 11ons is geopenbaard) |
| 5 Gr. En; gelijk ook 1 Joh. 3:4. |
| 1 Joh. 3:4 Een iegelijk die de zonde doet, die doet ook de ongerechtigheid; want de zonde is de ongerechtigheid. |
| 6 Dat is, de Zone Gods; Die ook het Leven genaamd wordt, Joh. 1:4; 14:6. |
| Joh. 1:4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. |
| 7 Namelijk in het vlees, gelijk Paulus spreekt, 1 Tim. 3:16. |
| 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
| 8 Namelijk apostelen hebben het Woord, dat is, den Zone Gods, gezien in Zijn aangenomen menselijke natuur. Een wijze van spreken van den Persoon van Christus gebruikelijk, als van Zijn gehelen Persoon, van de ene natuur benaamd, gezegd wordt hetgeen alleen naar de andere natuur moet verstaan worden. Zie dergelijke vers 7. Joh. 3:13. Hand. 20:28. |
| vers 7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. Joh. 3:13 En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is. Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. |
| 9 Dat is, Christus, Die van eeuwigheid leeft en de Auteur en Gever is des eeuwigen levens, gelijk Hij tevoren ook het Leven genaamd wordt, vers 2. |
| vers 2 (Want het Leven is geopenbaard, en wij hebben Het gezien, en wij getuigen en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij den Vader was en ons is geopenbaard) |
| 10 Dat is, gelijk Johannes spreekt in zijn Evangelie, Joh. 1:1, Dat bij God was. Zie de verklaring aldaar. |
| Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
| 11 Namelijk Zijn apostelen, die Hij tot Zijn getuigen had verkoren en beroepen, en hun gegeven te verstaan de verborgenheden van het Koninkrijk Gods. Zie Matth. 13:11. Hand. 1:8; 2:32. |
| Matth. 13:11 En Hij antwoordende zeide tot hen: Omdat het u gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven. Hand. 1:8 Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaría, en tot aan het uiterste der aarde. Hand. 2:32 Dezen Jezus heeft God opgewekt; waarvan wij allen getuigen zijn. |
|
3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij 12met ons 13gemeenschap zoudt hebben, en deze 14onze gemeenschap ook 15zij
16met den Vader en 17met Zijn Zoon Jezus Christus. |
| 12 Apostelen van Christus en alle andere gelovigen met elkander, vers 7. |
| vers 7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. |
| 13 Namelijk aan al de geestelijke weldaden die Christus ons heeft verworven, en die in het Evangelie worden verkondigd. |
| 14 Namelijk die wij gelovigen gezamenlijk hebben. |
| 15 Of: is. |
| 16 Namelijk Die nu met ons door Christus verzoend is en ons Zijn hemelse goederen deelachtig maakt. |
| 17 Namelijk door het geloof deelachtig wordende Zijn gerechtigheid en heerlijkheid. En het blijkt dat de apostel hier spreekt van een geestelijke gemeenschap die wij met Christus hebben. |
|
4 En deze dingen schrijven wij u, opdat 18uw blijdschap 19vervuld zij. |
| 18 Namelijk die door de predicatie des Evangelies en de werking des Heiligen Geestes in uw harten alrede ontstoken is, Rom. 14:17. |
| Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. |
| 19 Dat is, hier meer en meer toeneme, en hiernamaals volmaakt zij. Zie Joh. 15:11; 16:24. |
| Joh. 15:11 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u blijve en uw blijdschap vervuld worde. Joh. 16:24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. |
In het licht wandelen |
5 En dit is 20de verkondiging die wij van 21Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, ddat God 22een Licht is en 23gans geen duisternis in Hem is. |
| 20 Gr. epangelia. Welk woord meest betekent belofte; doch wordt hier wel zo bekwamelijk overgezet met verkondiging; omdat hetgeen volgt, niet zozeer een belofte als wel een verkondiging vervat. |
| 21 Namelijk Jezus Christus. |
| d Joh. 1:9; 8:12; 9:5; 12:35, 36. |
| Joh. 1:9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. Joh. 8:12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. Joh. 9:5 Zolang Ik in de wereld ben, zo ben Ik het Licht der wereld. Joh. 12:35 Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat. Joh. 12:36 Terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus, en weggaande verborg Hij Zich van hen. |
| 22 Namelijk zo in Zichzelven met Zijn verstand alles klaarlijk wetende, en in Zijn wil geheel zuiver en heilig zijnde; alsook omdat Hij de mensen verlicht door Zijn Geest, Joh. 1:4. |
| Joh. 1:4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. |
| 23 Namelijk van enige onwetendheid, dwaling of onheiligheid. |
|
6 Indien wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in 24de duisternis 25wandelen, zo 26liegen wij, en 27doen de waarheid niet. |
| 24 Namelijk van onwetendheid, dwalingen, onheiligheid en zonden, die werken der duisternis zijn, Ef. 5:11. |
| Ef. 5:11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. |
| 25 Namelijk alzo dat de zonde over ons zou heersen, Rom. 6:12, 14, 17, 20. |
| Rom. 6:12 Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. Rom. 6:14 Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. Rom. 6:17 Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt; Rom. 6:20 Want toen gij dienstknechten waart der zonde, zo waart gij vrij van de gerechtigheid. |
| 26 Dat is, zeggen de waarheid niet, overmits God den zodanigen Zijn gemeenschap niet heeft beloofd, en degenen die waarlijk in de gemeenschap Gods zijn, niet wandelen in de duisternis, 1 Joh. 3:9, want het licht en de duisternis hebben geen gemeenschap met elkander, 2 Kor. 6:14. |
| 1 Joh. 3:9 Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. 2 Kor. 6:14 Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? |
| 27 Dat is, handelen niet oprechtelijk, Joh. 3:21. |
| Joh. 3:21 Maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn. |
|
7 Maar indien wij 28in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap 29met elkander, e30en het bloed van Jezus Christus, 31Zijn Zoon, 32reinigt ons van 33alle zonde. |
| 28 Dat is, niet alleen in de ware kennis des Evangelies, maar ook in ware reinheid en heiligheid des levens. |
| 29 Dat is, wij gelovigen onder elkander en gezamenlijk met God en Zijn Zoon, vers 3. Of: wij met God en God met ons. |
| vers 3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij
met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. |
| e Hebr. 9:14. 1 Petr. 1:19. Openb. 1:5. |
| Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, |
| 30 Dit doet de apostel daarbij om te tonen dat ons wandelen in het licht niet een verdienende of werkende oorzaak van deze onze gemeenschap met God is, maar een vrucht en kenteken derzelve. Alzo Christus, de Zone Gods, dezelve teweeggebracht heeft door Zijn bloed, dat is, bloedig lijden en sterven, ons met God daardoor verzoenende en verenigende. |
| 31 Dat doet de apostel daarbij om daarmede uit te drukken de waardigheid van de verdienste van Christus; gelijk Hand. 20:28. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. |
| 32 Namelijk wegnemende van ons de schuld en straf der zonden door de weldaad der rechtvaardigmaking, en de smetten der zonde of verdorvenheid door de weldaad der wedergeboorte, die in dit leven haar begin heeft, en hiernamaals ook zal volkomen zijn. |
| 33 Namelijk zo aangeboren als dadelijke, zo grote als kleine. |
De zonde belijden |
8 fIndien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, 34zo verleiden wij onszelven, en 35de waarheid is in ons niet. |
| f 1 Kon. 8:46. 2 Kron. 6:36. Job 9:2. Ps. 143:2. Spr. 20:9. Pred. 7:20. |
| 1 Kon. 8:46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat ver of nabij is; 2 Kron. 6:36 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt) en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in een land, dat ver of nabij is; Job 9:2 Waarlijk, ik weet dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? Ps. 143:2 En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. Spr. 20:9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? Pred. 7:20 Voorwaar, er is geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt. |
| 34 Namelijk van den rechten weg die tot de zaligheid leidt. |
| 35 Dat is, Gods Woord, hetwelk de waarheid genaamd wordt, Joh. 17:17, en doorlopend anders leert. Of: zulke mening of inbeelding bestaat in onwaarheid. |
| Joh. 17:17 Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid. |
|
9 gIndien wij onze zonden 36belijden, Hij is 37getrouw en 38rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid. |
| g Ps. 32:5. Spr. 28:13. |
| Ps. 32:5 Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE. En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. Spr. 28:13 Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen. |
| 36 Namelijk voor God, met waar berouw en betering. |
| 37 Namelijk in Zijn beloften, die Hij den boetvaardigen zondaren gedaan heeft. |
| 38 Dat is, niet dat de belijdenis der zonden naar de rechtvaardigheid Gods de vergeving der zonden zou verdienen, maar dit woord verklaart het voorgaande, alzo de rechtvaardigheid vereist dat iemand volbrengt hetgeen hij beloofd heeft. Zie Ps. 143:1. 2 Petr. 1:1. |
| Ps. 143:1 EEN psalm van David. O HEERE, hoor mijn gebed, neig de oren tot mijn smekingen; verhoor mij naar Uw waarheid, naar Uw gerechtigheid. 2 Petr. 1:1 SIMEON
PETRUS, een dienstknecht en apostel van JEZUS CHRISTUS, aan degenen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker Jezus Christus: |
|
10 Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, zo 39maken wij Hem tot een leugenaar, en 40Zijn Woord is niet in ons. |
| 39 Namelijk zoveel in ons is; dat is, beschuldigen Hem van leugen, alzo Hij in Zijn Woord anders getuigt. |
| 40 Dat is, de waarheid; namelijk die God in Zijn Woord voorstelt, gelijk hij spreekt vers 8. |
| vers 8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. |