HOEWEL eertijds aan den auteur en de autoriteit van dezen zendbrief door enigen is getwijfeld geweest, gelijk te zien is Eusebius, Kerkelijke Historiën, boek 3, hfdst. 22, nochtans alzo het opschrift den naam van Simeon Petrus draagt, en de auteur verklaart hfdst. 1:18 dat hij een geweest is van de drie discipelen van CHRISTUS die Zijn heerlijkheid op den berg gezien hebben, en voornamelijk dat de leer in dezen zendbrief voorgesteld, met den voorgaanden zendbrief van Petrus en met de Schriften der andere apostelen ten enenmale overeenkomt, zo is er geen oorzaak om aan een van beide te twijfelen; en de christelijke kerk heeft dezen brief ook voor een Goddelijk geschrift erkend. De apostel Petrus schrijft dan dezen tweeden zendbrief aan dezelfde gelovige verstrooide Joden, aan welke hij den eersten geschreven had, gelijk blijkt hfdst. 3:1. De oorzaak waarom hij dezen tweeden nog aan hen schrijft, wijst hij aan hfdst. 1:12, 13, enz. Deze zendbrief bestaat voornamelijk in drie delen, naar het getal der hoofdstukken. In het eerste, na het opschrift en de groetenis, verhaalt hij de genade en geestelijke weldaden die God hun gedaan had tot hun zaligheid, en vermaant hen daarin meer en meer toe te nemen, en de ene christelijke deugd te willen voegen bij de andere, om daardoor van hun verkiezing te meer verzekerd te worden, aanwijzende de oorzaak waarom hij deze vermaning hun nogmaals doet, en dat zij dezelve behoren aan te nemen, dewijl hij zelf CHRISTUS’ heerlijkheid gezien heeft op den berg, en zijn leer ook met de leer der heilige en door Gods Geest gedreven profeten overeenkomt, hfdst. 1. In het tweede vermaant hij hen tot standvastigheid in de christelijke leer, die zij van de apostelen ontvangen hadden, om daarvan niet verleid te worden door de valse leraars die alrede opstonden en nog meer opstaan zouden; aanwijzende het verderf waarin zij zichzelven en degenen die zich laten verleiden, zekerlijk zullen brengen; en beschrijvende hun doen en verkeerden wandel, opdat zij daaruit te beter gekend en gemeden mochten worden, hfdst. 2. In het derde waarschuwt hij hen voor de spotters en epicureeën, die de toekomst van CHRISTUS ten oordeel en den ondergang der wereld loochenen, tegen welke hij bewijst de zekerheid van deze toekomst van CHRISTUS, en beschrijft hoedanig en hoe verschrikkelijk de ondergang der wereld zal wezen. En besluit eindelijk den brief met de getuigenis van Paulus, met een ernstige herhaling van de voornaamste vermaningen, en met een lofzegging tot CHRISTUS, hfdst. 3. |