Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De kudde Gods |
1 DE ouderlingen die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling en getuige van het lijden van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid die geopenbaard zal worden: |
2 aWeidt de kudde Gods die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, bnoch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; a Hand. 20:28. b 1 Tim. 3:3. Tit. 1:7. |
a Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. b 1 Tim. 3:3 Niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker, maar bescheiden, geen vechter, niet geldgierig; Tit. 1:7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker; |
3 cNoch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, dmaar als
voorbeelden der kudde geworden zijnde. c 2 Kor. 1:24. d Filipp. 3:17. 1 Tim. 4:12. Tit. 2:7. |
c 2 Kor. 1:24 Niet dat wij heerschappij voeren over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap; want gij staat door het geloof. d Filipp. 3:17 Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. 1 Tim. 4:12 Niemand verachte uw jonkheid; maar zijt een voorbeeld der gelovigen in het woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid. Tit. 2:7 Betoon uzelven in alles een voorbeeld van goede werken; betoon
in de leer onvervalstheid, deftigheid, oprechtheid, |
4 En als ede overste Herder verschenen zal zijn, fzo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. e Jes. 40:11. Ez. 34:23. Joh. 10:11. Hebr. 13:20. 1 Petr. 2:25. f 1 Kor. 9:25. 2 Tim. 4:8. Jak. 1:12. 1 Petr. 1:4. |
e Jes. 40:11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. Hebr. 13:20 De God nu des vredes, Die den groten Herder der schapen door het bloed des eeuwigen testaments uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onzen Heere Jezus Christus, 1 Petr. 2:25 Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. f 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. Jak. 1:12 Zalig is de man die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben. 1 Petr. 1:4 Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, |
5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; gen zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; hwant God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. g Rom. 12:10. Filipp. 2:3. h Spr. 3:34. Jak. 4:6. |
g Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. Filipp. 2:3 Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven. h Spr. 3:34 Zekerlijk, de spotters zal Hij bespotten, maar den zachtmoedigen zal Hij genade geven. Jak. 4:6 Ja, Hij geeft meerdere genade. Daarom zegt de Schrift: God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
6 iVernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd. i Job 22:29. Spr. 29:23. Matth. 23:12. Luk. 14:11. Jak. 4:10. |
i Job 22:29 Als men iemand vernederen zal en gij zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God
den nederige van ogen behouden. Spr. 29:23 De hoogmoed des mensen zal hem vernederen, maar de nederige van geest zal de eer vasthouden. Matth. 23:12 En wie zichzelven verhogen zal, die zal vernederd worden; en wie zichzelven zal vernederen, die zal verhoogd worden. Luk. 14:11 Want een iegelijk die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden; en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden. Jak. 4:10 Vernedert u voor den Heere, en Hij zal u verhogen. |
7 kWerpt al uw bekommernis op Hem, lwant Hij zorgt voor u. k Ps. 55:23. Matth. 6:25. Luk. 12:22. Filipp. 4:6. 1 Tim. 6:8. l 1 Kor. 9:9. Hebr. 13:5. |
k Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Luk. 12:22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. Filipp. 4:6 Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God. 1 Tim. 6:8 Maar als wij voedsel en deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. l 1 Kor. 9:9 Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? Hebr. 13:5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. |
8 mZijt nuchter en waakt; nwant uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden; m 1 Thess. 5:6. 1 Petr. 1:13; 4:7. n Job 1:7. Luk. 22:31. |
m 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. 1 Petr. 1:13 Daarom, opschortende de lendenen uws verstands, en
nuchter zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. 1 Petr. 4:7 En het einde aller dingen is nabij; zijt dan nuchter, en waakt in de gebeden. n Job 1:7 Toen zeide de HEERE tot den satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE en zeide: Van om te trekken op de aarde en van die te doorwandelen. Luk. 22:31 En de Heere zeide: Simon, Simon, zie, de satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe; |
9 oDenwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden aan uw broederschap die in de wereld is, volbracht wordt. o Ef. 4:27. Jak. 4:7. |
o Ef. 4:27 En geeft den duivel geen plaats. Jak. 4:7 Zo onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden. |
Groeten en zegenbede |
10 De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij peen weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke en fundere ulieden. p Hebr. 10:37. 1 Petr. 1:6. |
p Hebr. 10:37 Want: Nog een zeer weinig tijds, en
Hij Die te komen staat, zal komen en niet vertoeven; 1 Petr. 1:6 In Welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; |
11 Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
12 Door Silvánus, die u een getrouw broeder is, zo ik acht, heb ik met weinige woorden geschreven, vermanende en betuigende, dat deze is de waarachtige genade Gods, in welke gij staat. |
13 U groet de medeuitverkoren gemeente die in Babylon is, en Markus, mijn zoon. |
14 Groet elkander qmet een kus der liefde. Vrede zij u allen die in Christus Jezus zijt. Amen. q Rom. 16:16. 1 Kor. 16:20. 2 Kor. 13:12. 1 Thess. 5:26. |
q Rom. 16:16 Groet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden. 1 Kor. 16:20 U groeten al de broeders. Groet elkander met een heiligen kus. 2 Kor. 13:12 Groet elkander met een heiligen kus. U groeten al de heiligen. 1 Thess. 5:26 Groet al de broeders met een heiligen kus. |