Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De levende Steen en het heilige volk |
1 ZO
alegt dan af alle kwaadheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid en alle achterklappingen; a Matth. 18:3. Rom. 6:4. 1 Kor. 14:20. Ef. 4:23. Kol. 3:8. Hebr. 12:1. |
a Matth. 18:3 En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. Ef. 4:23 En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, Kol. 3:8 Maar nu, legt ook gij dit alles af, namelijk
gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uw mond. Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; |
2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
3 Indien gij anders bgesmaakt hebt dat de Heere goedertieren is. b Ps. 34:9. |
b Ps. 34:9 Teth. Smaakt en ziet dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man die op Hem betrouwt. |
4 cTot Welken komende als tot
een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, c Ef. 2:20. |
c Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
deen geestelijk huis, tot
eeen heilig priesterdom, om fgeestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. d Hebr. 3:6. e Openb. 1:6; 5:10. f Rom. 12:1. Hebr. 12:28. |
d Hebr. 3:6 Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. e Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. f Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Hebr. 12:28 Daarom, alzo wij een onbeweeglijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door dewelke wij welbehaaglijk God mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid. |
6 Daarom is ook vervat in de Schrift: gZie, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. g Jes. 28:16. |
g Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. |
7 U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: hDe Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks, en ieen Steen des aanstoots, en een Rots der ergernis; h Ps. 118:22. Matth. 21:42. Hand. 4:11. i Jes. 8:14. Rom. 9:33. |
h Ps. 118:22 De steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Matth. 21:42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Hand. 4:11 Deze is de Steen Die van u, de bouwlieden, veracht is, Welke tot een Hoofd des hoeks geworden is. i Jes. 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn, maar tot een Steen des aanstoots en tot een Rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een Strik en tot een Net den inwoners te Jeruzalem. Rom. 9:33 Gelijk geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. |
8 Dengenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. |
9 kMaar gij zijt een uitverkoren geslacht, leen koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; k Ex. 19:5. Deut. 7:6; 14:2; 26:18. Ef. 1:14. l Openb. 1:6; 5:10. |
k Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Deut. 14:2 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God, en u heeft de HEERE verkoren om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken die op den aardbodem zijn. Deut. 26:18 En de HEERE heeft u heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken heeft, en dat gij al Zijn geboden zult houden; Ef. 1:14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. l Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. |
10 mGij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden. m Hos. 1:10; 2:22. Rom. 9:26. |
m Hos. 1:10 Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. Hos. 2:22 En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O mijn God. Rom. 9:26 En het zal zijn in de plaats waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden. |
Alle gezag onderdanig |
11 Geliefden, ik vermaan u
als inwoners en vreemdelingen, ndat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel; n Rom. 13:14. Gal. 5:16. |
n Rom. 13:14 Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden. Gal. 5:16 En ik zeg: Wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet. |
12 oEn houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; popdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, qzij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen rin den dag der bezoeking. o Rom. 12:17. 2 Kor. 8:21. Filipp. 2:15. p Tit. 2:8. 1 Petr. 3:16. q Matth. 5:16. r Luk. 1:68; 19:44. |
o Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 2 Kor. 8:21 Als die bezorgen hetgeen eerlijk is, niet alleen voor den Heere, maar ook voor de mensen. Filipp. 2:15 Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld; p Tit. 2:8 Het woord gezond, en
onverwerpelijk, opdat degene die daartegen is, beschaamd worde en niets kwaads hebbe van ulieden te zeggen. 1 Petr. 3:16 En hebt een goede consciëntie, opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen worden, die uw goeden wandel in Christus lasteren. q Matth. 5:16 Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. r Luk. 1:68 Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke; Luk. 19:44 En zullen u tot den grond nederwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u den enen steen op den anderen steen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt. |
13 sZijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; s Rom. 13:1. Tit. 3:1. |
s Rom. 13:1 ALLE
ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. Tit. 3:1 VERMAAN
hen dat zij den overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn; |
14 Hetzij den stadhouders, als die van hem gezonden worden tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen die goed doen. |
15 Want alzo is het de wil van God, tdat gij wel doende den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen; t Tit. 2:8. |
t Tit. 2:8 Het woord gezond, en
onverwerpelijk, opdat degene die daartegen is, beschaamd worde en niets kwaads hebbe van ulieden te zeggen. |
16 vAls vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten Gods. v Joh. 8:32. Rom. 6:18. Gal. 5:1. |
v Joh. 8:32 En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. Rom. 6:18 En vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. Gal. 5:1 STAAT
dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. |
17 xEert een iegelijk; yhebt de broederschap lief; vreest God; zeert den koning. x Rom. 12:10. 1 Petr. 5:5. y Rom. 12:10. Ef. 4:3. Hebr. 13:1. 1 Petr. 1:22. z Matth. 22:21. |
x Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. 1 Petr. 5:5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. y Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. Ef. 4:3 U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes. Hebr. 13:1 DAT de broederlijke liefde blijve. 1 Petr. 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; z Matth. 22:21 Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. |
18 aGij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden. a Ef. 6:5. Kol. 3:22. 1 Tim. 6:1. Tit. 2:9. |
a Ef. 6:5 Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus; Kol. 3:22 Gij dienstknechten, zijt in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, vrezende God. 1 Tim. 6:1 DE dienstknechten, zovelen als er onder het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten, opdat de Naam Gods en de leer niet gelasterd worde. Tit. 2:9 Vermaan de dienstknechten dat zij hun eigen heren onderdanig zijn, dat zij in alles welbehaaglijk zijn, niet tegensprekende; |
Lijden om het goede |
19 bWant dat is genade, indien iemand om de consciëntie voor God zwarigheid verdraagt, lijdende ten onrechte. b Matth. 5:10. |
b Matth. 5:10 Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. |
20 Want wat lof is het, indien gij verdraagt als gij zondigt en daarover
geslagen wordt? cMaar indien gij verdraagt als gij wel doet en daarover lijdt, dat is genade bij God. c 1 Petr. 3:14; 4:14. |
c 1 Petr. 3:14 Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd; 1 Petr. 4:14 Indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus, zo zijt gij zalig; want de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods rust op u. Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt. |
21 Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, dons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen; d Joh. 13:15. Filipp. 2:5. 1 Joh. 2:6. |
d Joh. 13:15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. Filipp. 2:5 Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, 1 Joh. 2:6 Die zegt dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen gelijk Hij gewandeld heeft. |
22 eDie geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; e Jes. 53:9. 2 Kor. 5:21. 1 Joh. 3:5. |
e Jes. 53:9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. 1 Joh. 3:5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. |
23 fDie, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over aan Dien Die rechtvaardiglijk oordeelt; f Matth. 27:39. Joh. 8:48, 49. |
f Matth. 27:39 En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, Joh. 8:48 De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij een Samaritaan zijt en den duivel hebt? Joh. 8:49 Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet, maar Ik eer Mijn Vader, en gij onteert Mij. |
24 gDie Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, hopdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. g Jes. 53:4. Matth. 8:17. h Rom. 6:11. |
g Jes. 53:4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. Matth. 8:17 Opdat vervuld zou worden wat gesproken was door Jesaja, den profeet, zeggende: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze ziekten gedragen. h Rom. 6:11 Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levend zijt in Christus Jezus, onzen Heere. |
25 Want gij waart ials dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. i Jes. 53:6. Ez. 34:6. Luk. 15:4. |
i Jes. 53:6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Ez. 34:6 Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand die ernaar vraagt en niemand die ze zoekt. Luk. 15:4 Wat mens onder u, hebbende honderd schapen, en één van die verliezende, verlaat niet de negen en negentig in de woestijn, en gaat naar het verlorene, totdat hij hetzelve vindt? |