Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel vermaant hen verder tot aflegging van verscheidene ondeugden. 2 En tot een begeerte naar de onvervalste melk van Gods Woord, om in het goede op te wassen. 3 En om Gods goedheid te smaken. 4 Vermaant hen daarna dat zij als levende stenen in Christus opgebouwd worden tot een geestelijk huis en priesterdom. 6 Overmits Christus tot een Hoeksteen van God gesteld is, dierbaar voor de gelovigen, maar een aanstoot voor de ongehoorzamen. 9 Betuigt dat zij nu dit uitverkoren geslacht en volk Gods zijn, over welke Hij Zich ontfermt. 11 Vermaant hen daarom tot een heiligen wandel, opdat zij God daardoor verheerlijken, 13 En vermaant hen verder tot gehoorzaamheid aan hun overheden, hoge en lage. 18 En de dienstknechten aan hun heren, ook zelfs den harden. 21 Stelt hun te dien einde voor ogen het lijden van Christus en Zijn verdraagzaamheid. 24 En troost hen met de vruchten van hetzelve lijden, als een oorzaak van hun bekering. |
De levende Steen en het heilige volk |
1 ZO1
alegt dan af alle kwaadheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid en alle achterklappingen; | | 1 Namelijk dewijl gij wedergeboren zijt uit dit onvergankelijk zaad des levenden Gods. Want deze vermaning vloeit uit de voorgaande leer. |
a Matth. 18:3. Rom. 6:4. 1 Kor. 14:20. Ef. 4:23. Kol. 3:8. Hebr. 12:1. Matth. 18:3 En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. Ef. 4:23 En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, Kol. 3:8 Maar nu, legt ook gij dit alles af, namelijk
gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uw mond. Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; |
2 En 2als nieuwgeboren kinderkens, 3zijt zeer begerig naar 4de redelijke 5onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; | | 2 Dat is, als mensen die nu onlangs door Gods Geest en Woord zijt wedergeboren. |
3 Namelijk tot uw geestelijk voedsel, en versterking van den nieuwen mens, die alrede in u is. |
4 Dat is, de geestelijke melk, gesteld tegen de lichamelijke melk, die de nieuwgeboren kinderkens begeren, gelijk dit Griekse woord logicon ook genomen wordt Rom. 12:1. Anderen nemen het voor woordelijke melk, dat is, die in Gods Woord bestaat, om aan te wijzen dat gelijk het Woord Gods is het geestelijke zaad van onze wedergeboorte, hetzelve Woord ook is het geestelijke voedsel in dezelve. Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. |
5 Dit doet Petrus daarbij, omdat gelijk de zuivere melk het rechte voedsel geeft, alzo ook het Woord Gods, dat onvervalst is, het rechte voedsel geeft voor de ziel en den geestelijken mens. |
3 Indien gij anders b6gesmaakt hebt dat 7de Heere goedertieren is. | | b Ps. 34:9. Ps. 34:9 Teth. Smaakt en ziet dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man die op Hem betrouwt. |
6 Dat is, gevoeld hebt, gewaargeworden zijt in uw gemoed, namelijk door de kracht van Gods Woord en Geest. Hij gaat dan nog voort in de gelijkenis van de kinderen, die de rechte melk hunner voedsters van de vervalste lichtelijk door den smaak plegen te onderscheiden, de ene aan te nemen, de andere te verwerpen. Zie Joh. 10:4, 5. Joh. 10:4 En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen. Joh. 10:5 Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem der vreemden niet kennen. |
7 Namelijk Jezus Christus, gelijk het volgende vers medebrengt. |
4 c8Tot Welken komende als tot
9een levenden Steen, 10van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, | | c Ef. 2:20. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
8 Namelijk Heere Jezus, gelijk de volgende verzen vereisen. |
9 Dat is, een geestelijken Steen. Christus wordt alzo genoemd tegen de levenloze stenen van den ceremoniëlen tempel, die een afbeelding was van het geestelijke huis Gods, dat is, van Zijn gemeente, waarin God met Zijn Geest en genade woont, 1 Kor. 3:16, waarvan Christus de Fundamentsteen is, 1 Kor. 3:11, en de Hoeksteen, op Welken zowel Joden als heidenen tot een tempel Gods gebouwd worden. Zie ook Ef. 2:20, enz. 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? 1 Kor. 3:11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
10 Dat is, van een groot deel der mensen, wereldse en ongelovige, vooral de Joden en hun oversten. |
5 Zo wordt gij ook zelven, 11als levende stenen, 12gebouwd tot
deen geestelijk huis, tot
eeen heilig priesterdom, 13om fgeestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn 14door Jezus Christus. | | 11 Dat is, geestelijke stenen, gelijk in het vervolg verklaard wordt. |
12 Dat is, door het geloof meer en meer verenigd. |
d Hebr. 3:6. Hebr. 3:6 Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. |
e Openb. 1:6; 5:10. Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem , zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. |
13 Namelijk der dankbaarheid, die in het Nieuwe Testament nu alleen worden gevorderd van alle gelovigen, als daar is de offerande van onze lichamen, dat is, van onszelven, den Heere tot een eigendom, Rom. 12:1, 2, en het offer des lofs en onzer gebeden voor God, mitsgaders der weldadigheid jegens onzen naaste, vers 9. Hebr. 13:15, 16. Openb. 8:3, 4. Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Rom. 12:2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is. vers 9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Hebr. 13:15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden. Hebr. 13:16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen. Openb. 8:3 En er kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met
de gebeden aller heiligen zou leggen op het gouden altaar dat voor den troon is. Openb. 8:4 En de rook des reukwerks met de gebeden der heiligen ging op van de hand des Engels voor God. |
f Rom. 12:1. Hebr. 12:28. Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Hebr. 12:28 Daarom, alzo wij een onbeweeglijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door dewelke wij welbehaaglijk God mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid. |
14 Want gelijk onze personen Gode niet aangenaam zijn dan door het geloof in Jezus Christus, Rom. 5:1; 8:39, alzo kunnen ook onze werken, vanwege hun onvolmaaktheid, Gode niet behagen dan in Christus Jezus, en om Zijnentwil. Zie Hebr. 11:4; 13:15, 21. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Rom. 8:39 Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. Hebr. 11:4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gaven getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. Hebr. 13:15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden. Hebr. 13:21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u hetgeen voor Hem welbehaaglijk is, door Jezus Christus, Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |
6 15Daarom is ook vervat in de Schrift: gZie, Ik leg in Sion 16een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal 17niet beschaamd worden. | | 15 Namelijk ten dele Jes. 8:14 en 28:16, en ten dele Ps. 118:22, uit welke plaatsen de apostel Petrus deze woorden aanhaalt, latende enige woorden uit, die tot zijn voornemen niet dienden, maar den zin daarvan oprechtelijk verhalende. Anderen zetten het over: Daarom vervat Hij (namelijk God) ook in de Schrift. Jes. 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn, maar tot een Steen des aanstoots en tot een Rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een Strik en tot een Net den inwoners te Jeruzalem. Ps. 118:22 De steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. |
g Jes. 28:16. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. |
16 Zie hiervoor de aant. op vers 4. vers 4 (kt.) Tot Welken komende als tot
een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, |
17 Dat is, in zijn verwachting niet bedrogen worden; gelijk Rom. 5:5; 10:11. Rom. 5:5 En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven. Rom. 10:11 Want de Schrift zegt: Een iegelijk die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden. |
7 U dan, die gelooft, is Hij 18dierbaar; 19maar den ongehoorzamen wordt gezegd: hDe Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, 20Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks, en i21een Steen des aanstoots, en een Rots der ergernis; | | 18 Of: heerlijk. Gr. dierbaarheid, of heerlijkheid; dat is, zeer heerlijk of dierbaar. |
19 Namelijk in Ps. 118:22. Jes. 8:14, waarvan zie de verklaring op Matth. 21:42. Ef. 2:20. Ps. 118:22 De steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Jes. 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn, maar tot een Steen des aanstoots en tot een Rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een Strik en tot een Net den inwoners te Jeruzalem. Matth. 21:42 (kt.) Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Ef. 2:20 (kt.) Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
h Ps. 118:22. Matth. 21:42. Hand. 4:11. Ps. 118:22 De steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Matth. 21:42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Hand. 4:11 Deze is de Steen Die van u, de bouwlieden, veracht is, Welke tot een Hoofd des hoeks geworden is. |
20 Namelijk voor Gods gemeente, niettegenstaande allen wederstand en woeling die de ongehoorzamen daartegen hebben gedaan. |
i Jes. 8:14. Rom. 9:33. Jes. 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn, maar tot een Steen des aanstoots en tot een Rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een Strik en tot een Net den inwoners te Jeruzalem. Rom. 9:33 Gelijk geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. |
21 Namelijk voor de ongehoorzamen zelve, die zich tegen dezen Steen door ongeloof hebben gekant, gelijk het volgende vers verklaart. |
8 Dengenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, 22waartoe zij ook gezet zijn. | | 22 Dat is, waartoe zij ook verordineerd zijn, gelijk het woord zetten of stellen ook wordt genomen Joh. 15:16. Hand. 13:47. 1 Thess. 5:9. Niet dat God iemand zou zetten of ordineren om Zijn Woord ongehoorzaam te zijn, voor zoveel dat zonde is, want zulks zou strijden tegen Gods natuur, Ps. 5:5. Jak. 1:13; maar omdat God door Zijn rechtvaardig oordeel deze halsstarrige mensen in hun halsstarrigheid heeft overgegeven, om deze hun ongehoorzaamheid tegen Christus meer en meer te ontdekken, Luk. 2:34, en zichzelven alzo de verdiende straf en toorn Gods met hun ongehoorzaamheid meer en meer op den hals te halen. Zie Jes. 8:14. Matth. 21:44, en de aantt. op Rom. 1:24; 9:17. Joh. 15:16 Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. Hand. 13:47 Want alzo heeft ons de Heere geboden, zeggende: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde. 1 Thess. 5:9 Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid door onzen Heere Jezus Christus, Ps. 5:5 Want Gij zijt geen God Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren. Jak. 1:13 Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht. Want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. Luk. 2:34 En Simeon zegende henlieden en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, Deze wordt gezet tot een val en opstanding van velen in Israël, en tot een teken dat wedersproken zal worden Jes. 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn, maar tot een Steen des aanstoots en tot een Rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een Strik en tot een Net den inwoners te Jeruzalem. Matth. 21:44 En wie op dezen Steen valt, die zal verpletterd worden; en op wien Hij valt, dien zal Hij vermorzelen. Rom. 1:24 (kt.) Daarom heeft hen God ook overgegeven in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinheid, om hun lichamen onder elkander te onteren; Rom. 9:17 (kt.) Want de Schrift zegt tot Farao: Tot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde. |
9 kMaar 23gij zijt 24een uitverkoren geslacht, l25een koninklijk priesterdom, een heilig volk, 26een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen 27de deugden Desgenen Die u 28uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn 29wonderbaar licht; | | k Ex. 19:5. Deut. 7:6; 14:2; 26:18. Ef. 1:14. Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Deut. 14:2 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God, en u heeft de HEERE verkoren om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken die op den aardbodem zijn. Deut. 26:18 En de HEERE heeft u heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken heeft, en dat gij al Zijn geboden zult houden; Ef. 1:14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. |
23 Namelijk die Christus hebt aangenomen met waar geloof. |
24 Dat is, u komen al deze privileges en eretitels metterdaad toe, die het ganse volk van Israël doorgaans en inzonderheid Ex. 19:5, 6. Deut. 26:18, 19 ten aanzien van het uiterlijk verbond worden gegeven. Zie ook Mal. 3:16, 17. Rom. 9:8. Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. Ex. 19:6 En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israëls spreken zult. Deut. 26:18 En de HEERE heeft u heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken heeft, en dat gij al Zijn geboden zult houden; Deut. 26:19 Opdat Hij u alzo boven al de volken die Hij gemaakt heeft, hoog zette, tot lof en tot een naam en tot heerlijkheid; en opdat gij een heilig volk zijt den HEERE uw God, gelijk als Hij gesproken heeft. Mal. 3:16 Alsdan spreken die den HEERE vrezen, eenieder tot zijn naaste: De HEERE merkt er toch op en hoort, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, voor degenen die den HEERE vrezen, en voor degenen die aan Zijn Naam gedenken. Mal. 3:17 En zij zullen, zegt de HEERE der heirscharen, te dien dage dien Ik maken zal, Mij een eigendom zijn; en Ik zal hen verschonen, gelijk als een man zijn zoon verschoont die hem dient. Rom. 9:8 Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. |
l Openb. 1:6; 5:10. Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem , zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. |
25 Dat is, koningen en priesters, gelijk Johannes spreekt Openb. 1:6. Mozes zegt Ex. 19:6: een priesterlijk koninkrijk. Doch de apostel volgt de Griekse overzetting, dewijl het één zin heeft. Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem , zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Ex. 19:6 En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israëls spreken zult. |
26 Gr. een volk tot verkrijging, dat is, dat God Zichzelven door Zijn bloed tot een eigendom heeft verkregen, Hand. 20:28. Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. |
27 Dat is, de eigenschappen, namelijk de wijsheid, mogendheid, rechtvaardigheid, genade en barmhartigheid Gods. |
28 Namelijk der onwetendheid en natuurlijke boosheid. |
29 Dat is, tot heiligheid en ware kennis Gods. Zie Hand. 26:18. Hand. 26:18 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. |
10 m30Gij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden. | | m Hos. 1:10; 2:22. Rom. 9:26. Hos. 1:10 Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. Hos. 2:22 En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O mijn God. Rom. 9:26 En het zal zijn in de plaats waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden. |
30 Deze plaats is genomen uit Hos. 2:22, die de apostel hier van de verstrooide Joden die tot Christus bekeerd waren, en Paulus, Rom. 9:25, ook van de bekeerde heidenen verklaart, die nu beiden één volk Gods in Christus zijn, Ef. 2:13, enz. Hos. 2:22 En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O mijn God. Rom. 9:25 Gelijk Hij ook in Hoséa zegt: Ik zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde. Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. |
Alle gezag onderdanig |
11 Geliefden, ik vermaan u
31als inwoners en vreemdelingen, ndat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren 32tegen de ziel; | | 31 Of: bijwoners, van welk woord zie de aant. op 1 Petr. 1:17. 1 Petr. 1:17 (kt.) En indien gij tot een Vader aanroept Dengene Die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; |
n Rom. 13:14. Gal. 5:16. Rom. 13:14 Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden. Gal. 5:16 En ik zeg: Wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet. |
32 Dat is, tegen de zaligheid der ziel, namelijk om die te verderven. Een andere zaak is het waarvan Paulus spreekt Rom. 7:23. Gal. 5:17, als hij den strijd van vlees en Geest tegen elkander beschrijft. Rom. 7:23 Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangenneemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. Gal. 5:17 Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet. |
12 oEn houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; popdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, qzij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen r33in den dag der bezoeking. | | o Rom. 12:17. 2 Kor. 8:21. Filipp. 2:15. Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 2 Kor. 8:21 Als die bezorgen hetgeen eerlijk is, niet alleen voor den Heere, maar ook voor de mensen. Filipp. 2:15 Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld; |
p Tit. 2:8. 1 Petr. 3:16. Tit. 2:8 Het woord gezond, en
onverwerpelijk, opdat degene die daartegen is, beschaamd worde en niets kwaads hebbe van ulieden te zeggen. 1 Petr. 3:16 En hebt een goede consciëntie, opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen worden, die uw goeden wandel in Christus lasteren. |
q Matth. 5:16. Matth. 5:16 Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. |
r Luk. 1:68; 19:44. Luk. 1:68 Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke; Luk. 19:44 En zullen u tot den grond nederwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u den enen steen op den anderen steen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt. |
33 Dat is, in dien tijd als de Heere hen zal aanzoeken door Zijn genade tot bekering. Zie dergelijke Luk. 1:68; 19:44. Anderen nemen het voor den dag in welken de gelovigen van de ongelovigen verzocht of vervolgd worden; omdat het menigmaal geschiedt dat de vervolgers, aanziende de godzaligheid en lijdzaamheid der vervolgden, daardoor tot nadenken worden gebracht, en dien God zelfs beginnen te prijzen, Wiens kinderen zij tevoren vervolgden. Luk. 1:68 Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke; Luk. 19:44 En zullen u tot den grond nederwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u den enen steen op den anderen steen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt. |
13 sZijt dan alle 34menselijke ordening 35onderdanig, 36om des Heeren wil; hetzij 37den koning, als de opperste macht hebbende; | | s Rom. 13:1. Tit. 3:1. Rom. 13:1 ALLE
ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. Tit. 3:1 VERMAAN
hen dat zij den overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn; |
34 Gr. menselijke schepping; welke woorden enigen voor de overheid zelve nemen, die alzo genaamd wordt omdat zij uit mensen bestaat en door mensen gewoonlijk wordt gesteld. Anderen verstaan het van de ordinantiën en wetten die de overheid tot onderhouding der burgerlijke enigheid en welvaart maakt. Doch de eerste verklaring komt met de volgende woorden wel zo wel overeen. |
35 Namelijk in al wat zij u gebieden, zo zulks tegen God en Zijn bevel niet strijdt. Zie Hand. 4:19. Hand. 4:19 Maar Petrus en Johannes antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God. |
36 Dat is, omdat het Gods wil is u door dezelve te regeren. Zie Rom. 13:1. 1 Tim. 2:2. Rom. 13:1 ALLE
ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. 1 Tim. 2:2 Voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. |
37 Door welken hier de Romeinse keizer wordt verstaan, onder wiens gebied die provincies alstoen stonden. |
14 Hetzij den stadhouders, als die van hem gezonden worden tot 38straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen die goed doen. | | 38 Of: wraak. |
15 Want alzo is het de wil van God, tdat gij wel doende 39den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen; | | t Tit. 2:8. Tit. 2:8 Het woord gezond, en
onverwerpelijk, opdat degene die daartegen is, beschaamd worde en niets kwaads hebbe van ulieden te zeggen. |
39 Dat is, hij geen oorzaak hebbe om u te lasteren. Een gelijkenis genomen van de paarden of stieren, dien men een gebit in den mond legt, of muilbandt, om hun het kwaaddoen te beletten. Zie Matth. 22:34. 1 Kor. 9:9. Matth. 22:34 En de farizeeën gehoord hebbende dat Hij den sadduceeën den mond gestopt had, zijn tezamen bijeenvergaderd. 1 Kor. 9:9 Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? |
16 v40Als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten Gods. | | v Joh. 8:32. Rom. 6:18. Gal. 5:1. Joh. 8:32 En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. Rom. 6:18 En vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. Gal. 5:1 STAAT
dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. |
40 Dat is, als van Christus wel vrijgemaakt van de heerschappij des duivels en der zonde, maar niet om onder dit deksel u de gehoorzaamheid der overheden te onttrekken, of kwaad te doen; maar om God te dienen en Zijn wetten te gehoorzamen. |
17 x41Eert een iegelijk; yhebt 42de broederschap lief; vreest God; zeert den koning. | | x Rom. 12:10. 1 Petr. 5:5. Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. 1 Petr. 5:5 Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. |
41 Namelijk met de eer die hem volgens zijn staat en beroep toekomt. |
y Rom. 12:10. Ef. 4:3. Hebr. 13:1. 1 Petr. 1:22. Rom. 12:10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eer de een den ander voorgaande. Ef. 4:3 U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes. Hebr. 13:1 DAT de broederlijke liefde blijve. 1 Petr. 1:22 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart; |
42 Dat is, de broederen en hun christelijke vergaderingen; gelijk hierna 1 Petr. 5:9. 1 Petr. 5:9 Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden aan uw broederschap die in de wereld is, volbracht wordt. |
z Matth. 22:21. Matth. 22:21 Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. |
18 aGij huisknechten, zijt 43met alle vreze 44onderdanig den heren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook 45den harden. | | a Ef. 6:5. Kol. 3:22. 1 Tim. 6:1. Tit. 2:9. Ef. 6:5 Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus; Kol. 3:22 Gij dienstknechten, zijt in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, vrezende God. 1 Tim. 6:1 DE dienstknechten, zovelen als er onder het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten, opdat de Naam Gods en de leer niet gelasterd worde. Tit. 2:9 Vermaan de dienstknechten dat zij hun eigen heren onderdanig zijn, dat zij in alles welbehaaglijk zijn, niet tegensprekende; |
43 Namelijk niet alleen der straf, maar ook der overtreding van hun geboden, en met zorgvuldigheid om hen niet te vertoornen, zoveel in u is. |
44 Namelijk in den Heere, gelijk Paulus daarbij voegt, Ef. 6:1. Ef. 6:1 GIJ kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in den Heere; want dat is recht. |
45 Gr. den verdraaiden, krommen, slinksen, verkeerden. |
Lijden om het goede |
19 bWant 46dat is genade, indien iemand 47om de consciëntie voor God 48zwarigheid verdraagt, lijdende ten onrechte. | | b Matth. 5:10. Matth. 5:10 Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. |
46 Namelijk bij God, gelijk in het einde van vers 20 daarbij gevoegd wordt, dat is, het is Gode aangenaam. vers 20 Want wat lof is het, indien gij verdraagt als gij zondigt en daarover
geslagen wordt? Maar indien gij verdraagt als gij wel doet en daarover lijdt, dat is genade bij God. |
47 Gr. om de consciëntie Gods, dat is, omdat hij in zijn consciëntie zich verbonden houdt God boven allen te dienen en te gehoorzamen. |
48 Gr. droefheden. |
20 Want 49wat lof is het, indien gij verdraagt 50als gij zondigt en daarover
51geslagen wordt? cMaar indien gij verdraagt als gij 52wel doet en daarover lijdt, dat is genade bij God. | | 49 Namelijk voor God, gelijk in het einde van het vers. |
50 Dat is, als gij het wettig gebod uwer heren veracht of overtreedt. |
51 Gr. met vuisten geslagen. |
c 1 Petr. 3:14; 4:14. 1 Petr. 3:14 Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd; 1 Petr. 4:14 Indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus, zo zijt gij zalig; want de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods rust op u. Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt. |
52 Dat is, God dient en Zijn geboden gehoorzaamt. |
21 Want 53hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, dons 54een voorbeeld nalatende, opdat gij 55Zijn voetstappen zoudt navolgen; | | 53 Namelijk als discipelen van Christus, opdat gij Zijn kruis zoudt dragen, Matth. 10:38; 16:24, enz. Matth. 10:38 En die zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig. Matth. 16:24 Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. |
d Joh. 13:15. Filipp. 2:5. 1 Joh. 2:6. Joh. 13:15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. Filipp. 2:5 Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, 1 Joh. 2:6 Die zegt dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen gelijk Hij gewandeld heeft. |
54 Of: patroon, voorschrift. Een gelijkenis genomen van de schilders of schrijfmeesters. |
55 Namelijk niet alleen in Zijn lijden, maar ook in Zijn lijdzaamheid, gelijk volgt. |
22 eDie geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; | | e Jes. 53:9. 2 Kor. 5:21. 1 Joh. 3:5. Jes. 53:9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. 1 Joh. 3:5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. |
23 fDie, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde, maar 56gaf het over aan Dien Die rechtvaardiglijk oordeelt; | | f Matth. 27:39. Joh. 8:48, 49. Matth. 27:39 En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, Joh. 8:48 De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij een Samaritaan zijt en den duivel hebt? Joh. 8:49 Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet, maar Ik eer Mijn Vader, en gij onteert Mij. |
56 Dat is, gaf Zijn zaak over, of: beval Zijn zaak. Of: gaf Zichzelven over, of: gaf de wraak over. |
24 gDie 57Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft 58op het hout, hopdat wij de zonden 59afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens 60striemen gij genezen zijt. | | g Jes. 53:4. Matth. 8:17. Jes. 53:4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. Matth. 8:17 Opdat vervuld zou worden wat gesproken was door Jesaja, den profeet, zeggende: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze ziekten gedragen. |
57 Namelijk als een offerande voor onze zonde, om door de straf die Hij voor dezelve in lichaam en ziel leed, de zonde teniet te doen, gelijk den bok der verzoening de zonden des volks opgelegd werden, Lev. 16:21, en gelijk Jesaja daarvan profeteert, Jes. 53:4, en Paulus verklaart 2 Kor. 5:21. Lev. 16:21 En Aäron zal beide zijn handen op het hoofd van den levenden bok leggen, en zal daarop al de ongerechtigheden der kinderen Israëls en al hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden; en hij zal die op het hoofd van den bok leggen en zal hem door de hand eens mans die voorhanden is, naar de woestijn uitlaten. Jes. 53:4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. |
58 Of: aan het hout, dat is, op of aan het kruis. |
h Rom. 6:11. Rom. 6:11 Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levend zijt in Christus Jezus, onzen Heere. |
59 Gr. afgeworden zijnde, of: afgescheiden zijnde, namelijk door de kracht Zijns doods en Zijner voldoening. |
60 Gr. striem, namelijk die Hij om onzentwil gedragen heeft; welk woord de apostel hier te liever gebruikt, overmits de dienstknechten, omdat zij Christenen waren, dergelijke striemen van hun harde heren dikmaals moesten dragen. |
25 Want gij waart i61als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en 62Opziener uwer zielen. | | i Jes. 53:6. Ez. 34:6. Luk. 15:4. Jes. 53:6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Ez. 34:6 Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand die ernaar vraagt en niemand die ze zoekt. Luk. 15:4 Wat mens onder u, hebbende honderd schapen, en één van die verliezende, verlaat niet de negen en negentig in de woestijn, en gaat naar het verlorene, totdat hij hetzelve vindt? |
61 Namelijk in uw onwetendheid en blindheid. Hier ziet de apostel op Jes. 53:6. Jes. 53:6 (kt.) Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. |
62 Gr. Episcopon, dat is, Toeziener of Opziener, dat is, Die zorg draagt voor de zaligheid uwer zielen, al is het dat uw lichamen hier dikmaals mishandeld worden. Zie Matth. 10:28. Matth. 10:28 En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. |