Statenvertaling.nl

sample header image

Jozua 5 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jozua 5

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Al de koningen der Amorieten en der Kanaänieten verschrikken zeer, horende van het opdrogen der Jordaan en den doortocht der Israëlieten, vs. 1, enz. Het manvolk der Israëlieten dat op de reis geboren was, wordt te Gilgal besneden, door het bevel Gods, 2. Alwaar zij ook het pascha gebruiken, 10. Het manna houdt op, nadat zij van het koren des lands gegeten hadden, 12. CHRISTUS, de Vorst Zijns volks, verschijnt aan Jozua in de gedaante van een krijgsman, 13.
 
Besnijdenis te Gilgal
1 EN het geschiedde toen al de koningen der Amorieten die aan deze zijde van de Jordaan 1westwaarts, en al de koningen der Kanaänieten die aan de zee waren, hoorden dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd voor het aangezicht der kinderen Israëls, totdat wij daar doorgegaan waren, 2zo versmolt hun hart en er was geen moed meer in hen voor het aangezicht der kinderen Israëls.
1 Dat is, aan de westzijde wonende, in het land Kanaän.
2 Dat is, zij zijn versaagd geworden. Zie Joz. 2:9, 24. verwijsteksten
 
2 Te dien tijde sprak de HEERE tot Jozua: Maak au 3stenen messen, en 4besnijd wederom de kinderen Israëls ten tweeden male.
a Ex. 4:25. verwijsteksten
3 Anders: scherpe messen. Hebr. zwaarden, of messen van rotsen, als Ex. 4:25. verwijsteksten
4 Hebr. keer weder, besnijd, dat is, besnijd wederom, een Hebreeuwse manier van spreken. Zie Num. 11 op vers 4. Ps. 85:7. Ez. 8:6. De besnijdenis is eerst bevolen aan Abraham en zijn zaad, en daarin gecontinueerd tot in Egypte; alwaar diegenen die uit Egypte getogen zijn, ook waren besneden. Maar alzo aan degenen die in de woestijn geboren zijn, de besnijdenis niet was geschied, zo wordt zij hier door Gods bevel aan dezelve hervat. verwijsteksten
 
3 Toen maakte zich Jozua stenen messen, en 5besneed de kinderen Israëls op den 6heuvel der voorhuiden.
5 Te weten, diegenen die nog niet besneden waren, dewelke die waren die in de woestijn geboren waren.
6 Enigen behouden het Hebreeuwse woord araloth in den tekst, betekenende voorhuiden, omdat de voorhuiden der kinderen Israëls daar besneden waren.
 
4 Dit nu was de oorzaak waarom hen Jozua besneed: al het volk dat uit Egypte getogen was, de manspersonen, alle krijgslieden, waren gestorven in de woestijn op den weg, nadat zij uit Egypte getogen waren.
5 Want al het volk dat er uittoog, was besneden; maar al het volk dat geboren was in de woestijn op den weg, nadat zij uit Egypte getrokken waren, hadden 7zij niet besneden.
7 Te weten de ouders. Dit is nagebleven, óf door sloffigheid en onachtzaamheid, óf omdat zij niet wisten wanneer zij voortreizen zouden, en het den pasbesnedenen zwaar zou gevallen zijn, ja, ook gevaarlijk, voort te reizen.
 
6 Want de kinderen Israëls wandelden veertig jaar in de woestijn, totdat vergaan was het ganse volk der krijgslieden die uit Egypte gegaan waren, die de stem des HEEREN niet gehoorzaam geweest waren, denwelken de HEERE gezworen had, bdat Hij hun niet zou laten zien het land hetwelk de HEERE hun vaderen gezworen had ons te zullen geven, een land vloeiende van melk en honing.
b Num. 14:23. verwijsteksten
 
7 Maar hun zonen heeft 8Hij aan hun plaats gesteld; die heeft Jozua besneden, omdat zij de voorhuid hadden, want zij hadden hen op den weg niet besneden.
8 Te weten God de Heere.
 
8 En het geschiedde als men een einde gemaakt had van al het volk te besnijden, zo bleven zij in hun plaats in het leger, 9totdat zij genezen waren.
9 Hebr. totdat zij leefden, als Num. 21:8. verwijsteksten
 
9 Verder sprak de HEERE tot Jozua: Heden heb Ik 10den smaad van Egypte 11van ulieden afgewenteld. Daarom noemde men den naam dier plaats 12Gilgal, 13tot op dezen dag.
10 Alzo noemt hij de voorhuid die de Israëlieten aan hun kinderen gelaten hadden, hierin meer het voorbeeld van de onbesneden Egyptenaars navolgende dan het bevel Gods. Zie Jer. 9:25, 26. Sommigen verstaan door den smaad van Egypte den smaad die de Egyptenaars God en Zijn volk zouden opgelegd en nagegeven hebben, indien zij buiten het land Kanaän hadden moeten blijven. Zie Deut. 9:28. verwijsteksten
11 Hebr. van op ulieden, dat is, die op ulieden lag.
12 Dat is, rolling, afwenteling, omdat door de besnijdenis de schande van de Israëlieten afgewenteld is.
13 Te weten, blijft deze naam, of houdt die plaats dezen naam.
 
10 Terwijl de kinderen Israëls te Gilgal gelegerd lagen, zo 14hielden zij pascha cop den veertienden dag 15derzelver maand, in den avond, op de vlakke velden van Jericho.
14 Hebr. maakten zij. Het houden van pascha is ook in de woestijn nagelaten geweest, uitgenomen in het tweede jaar na den uittocht. Zie Num. 9:1. verwijsteksten
c Ex. 12:6. verwijsteksten
15 Te weten op den veertienden dag van de eerste maand des jaars, als blijkt Joz. 4:19. verwijsteksten
 
11 En zij aten van het overjarige koren des lands, des anderen daags van pascha, dongezuurde broden en verzengde aren, even op dienzelven dag.
d Ex. 12:39. Lev. 2:14. verwijsteksten
 
12 En het Man hield op des anderen daags nadat zij van des lands overjarige koren gegeten hadden; en de kinderen Israëls hadden geen Man meer, maar zij aten in hetzelve jaar van de inkomst van het land Kanaän.
 
De Vorst van het heir des HEEREN
13 Voorts geschiedde het als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief en zag toe, en zie, eer stond 16een Man tegenover hem, Die een 17uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden?
e Ex. 23:23. verwijsteksten
16 Dit was de Heere Christus in de gedaante van een man, als af te leiden is uit Joz. 6:2. verwijsteksten
17 Te weten, om Jozua daarmede te verkloeken, hem te kennen gevende dat Hij met hem zou zijn en strijden tegen de Kanaänieten, en hem de victorie zou doen hebben.
 
14 En Hij zeide: 18Neen, maar Ik ben 19de Vorst van het heir des HEEREN; Ik ben nu gekomen. Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en 20bad aan en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?
18 Te weten, Ik behoor uw vijanden niet toe.
19 Te weten Christus, Die over het leger der Israëlieten, welke des Heeren volk zijn, zorg draag.
20 Want hij kende Hem te zijn den waren God. Indien dit maar een geschapen engel geweest ware, hij zou niet geleden hebben, dat men hem alzo zou geëerd hebben, gelijk te zien is Openb. 19:10; 22:9. verwijsteksten
 
15 Toen zeide de Vorst van het heir des HEEREN tot Jozua: 21Trek uw schoenen af van uw voeten, want de plaats waarop gij staat, is 22heilig. En Jozua deed alzo.
21 Dit heeft ook God Mozes bevolen, Ex. 3:5. Zie ook Hand. 7:33. verwijsteksten
22 Hebr. heiligheid. Waarom was deze plaats heilig? Omdat de Heere haar door Zijn bijzondere tegenwoordigheid geheiligd had. Zie Ex. 3:5 en de aant. aldaar. verwijsteksten

Einde Jozua 5