Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jozua met de Israëlieten van Sittim vertrokken zijnde, komt aan de Jordaan, vs. 1, enz. De ambtlieden geven order wanneer en op wat wijze het volk en de priesters voorttrekken zouden, 2. Jozua vertroost en versterkt het volk, verhalende het wonderwerk hetwelk de Heere voor hun ogen doen zou, 9. De Jordaan droogmakende, totdat de ark en al het volk droogvoets daar doorgegaan zou zijn, 13. |
De doortocht door de Jordaan |
1 JOZUA dan maakte zich des morgens vroeg op, en zij reisden van Sittim en kwamen tot aan de Jordaan, hij en al de kinderen Israëls; en zij vernachtten aldaar, eer zij overtrokken. | | |
2 En het geschiedde dat de ambtlieden 1op het einde van drie dagen door het midden des legers gingen, | | 1 Versta het einde van de drie dagen waarvan Joz. 1:11 gesproken is. En zie aangaande deze manier van spreken Deut. 15:1. Joz. 1:11 Gaat door het midden des legers en beveelt het volk, zeggende: Bereidt teerkost voor ulieden; want binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan gaan, dat gij ingaat om te erven het land hetwelk de HEERE uw God ulieden geeft om te beërven. Deut. 15:1 TEN
einde van zeven jaren zult gij een vrijlating maken. |
3 En geboden het volk, zeggende: Wanneer gij de ark des verbonds des HEEREN uws Gods ziet, en de 2Levitische priesters dezelve dragende, verreist gijlieden ook van uw plaats en volgt haar na. | | 2 Dat is, die allen uit den stam van Levi waren, maar niet allen die uit dien stam waren, waren priesters. |
4 Dat er nochtans ruimte zij tussen ulieden en tussen dezelve, bij de tweeduizend ellen in de maat; en nadert tot dezelve niet; opdat gij dien weg weet dien gij gaan zult, want gijlieden zijt door dien weg niet gegaan 3gisteren en eergisteren. | | 3 Dat is, van tevoren. Zie Gen. 31:2. Gen. 31:2 Jakob zag ook het aangezicht van Laban aan; en zie, dat was jegens hem niet als gisteren en eergisteren. |
5 Jozua 4zeide ook tot het volk: 5Heiligt u, want morgen zal de HEERE 6wonderheden in het midden van ulieden doen. | | 4 Te weten tevoren. Of: had gezegd. |
5 Van heiligen zie Ex. 19:10. Lev. 20:7. Num. 11:18. Joz. 7:13. 1 Sam. 16:5. Ex. 19:10 Ook zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, Lev. 20:7 Daarom, heiligt u en weest heilig; want Ik ben de HEERE uw God. Num. 11:18 En tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen en gij zult vlees eten; want gij hebt voor de oren des HEEREN geweend, zeggende: Wie zal ons vlees te eten geven? Want het ging ons wel in Egypte. Daarom zal de HEERE u vlees geven en gij zult eten. Joz. 7:13 Sta op, heilig het volk en zeg: Heiligt u tegen morgen; want alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Er is een ban in het midden van u, Israël; gij zult niet kunnen bestaan voor het aangezicht uwer vijanden, totdat gij den ban wegdoet uit het midden van u. 1 Sam. 16:5 Hij dan zeide: Met vrede; ik ben gekomen om den HEERE offerande te doen; heiligt u en komt met mij ten offer. En hij heiligde Isaï en zijn zonen en hij nodigde hen ten offer. |
6 Zie vers 13, enz. vers 13 Want het zal geschieden, met dat de voetzolen der priesters die de ark des HEEREN, van den Heere der ganse aarde, dragen, in het water van de Jordaan zullen rusten, zo zullen de wateren van de Jordaan afgesneden worden, te weten de wateren die van boven afvlieten, en zij zullen op een hoop blijven staan. |
6 Desgelijks sprak Jozua tot de priesters, zeggende: Neemt de ark des verbonds op en gaat door voor het aangezicht van dit volk. Zij dan namen de ark des verbonds op en zij gingen voor het aangezicht des volks. | | |
7 Want de HEERE had tot Jozua gezegd: Dezen dag zal Ik beginnen 7u groot te maken voor de ogen van het ganse Israël, opdat zij weten adat Ik met u zijn zal, gelijk als Ik met Mozes geweest ben. | | 7 Dat is, u in aanzien te brengen door dit treffelijk wonder dat Ik doen zal, waaraan het volk van Israël zal bekennen, dat Ik u tot een hoofd over hen gesteld heb, en dat Ik hen door uw dienst in het land Kanaän brengen zal. |
a Joz. 1:5. Joz. 1:5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. |
8 Gij dan zult den priesters die de ark des verbonds dragen, gebieden, zeggende: Wanneer gijlieden komt tot aan het uiterste van het water van de Jordaan, staat stil in de Jordaan. | | |
9 Toen zeide Jozua tot de kinderen Israëls: Nadert herwaarts en hoort de woorden des HEEREN uws Gods. | | |
10 Verder zeide Jozua: 8Hieraan zult gijlieden bekennen, 9dat de levende God in het midden van u is, en dat Hij ganselijk voor uw aangezicht uitdrijven zal de Kanaänieten en de Hethieten en de Hevieten en de Ferezieten en de Girgasieten en de Amorieten en de Jebusieten. | | 8 Te weten aan dit wonderwerk, dat verhaald wordt vers 13. vers 13 Want het zal geschieden, met dat de voetzolen der priesters die de ark des HEEREN, van den Heere der ganse aarde, dragen, in het water van de Jordaan zullen rusten, zo zullen de wateren van de Jordaan afgesneden worden, te weten de wateren die van boven afvlieten, en zij zullen op een hoop blijven staan. |
9 Anders: dat God in het midden van ons is levende. |
11 Zie, de ark des verbonds van den 10Heere der ganse aarde gaat door voor ulieder aangezicht in de Jordaan. | | 10 Anders: de ark des verbonds, ja, de Heere des gansen aardbodems. Vgl. Micha 4:13. Zach. 4:14; 6:5. Micha 4:13 Maak u op en dors, o dochter Sions; want Ik zal uw hoorn ijzer maken en uw klauwen koper maken, en gij zult vele volken verpletteren; en Ik zal hunlieder gewin den HEERE verbannen, en hun vermogen den Heere der ganse aarde. Zach. 4:14 Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der ganse aarde staan. Zach. 6:5 En de Engel antwoordde en zeide tot mij: Dezen zijn de vier winden des hemels, uitgaande vanwaar zij stonden voor den Heere der ganse aarde. |
12 Nu dan, 11neemt gijlieden u twaalf mannen uit de stammen Israëls, 12uit iederen stam één man; | | 11 Te weten, om te verrichten hetgeen dat verhaald wordt Joz. 4:2, enz. Joz. 4:2 Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het volk, uit elken stam één man; |
12 Hebr. een man, een man uit een stam. |
13 Want het zal geschieden, met dat de voetzolen der priesters die de ark des HEEREN, van den Heere der ganse aarde, dragen, in het water van de Jordaan zullen rusten, zo zullen de wateren van de Jordaan 13afgesneden worden, te weten de wateren die van boven afvlieten, ben zij zullen op een hoop blijven staan. | | 13 Hij wil zeggen, dat het water hetwelk van boven afkwam, zou blijven staan, het andere zou afvlieten. |
b Ps. 114:3. Ps. 114:3 De zee zag het en vlood, de Jordaan keerde achterwaarts. |
14 En het geschiedde toen het volk vertrok uit zijn tenten om over de Jordaan te gaan, czo droegen de priesters de ark des verbonds voor het aangezicht des volks. | | c Hand. 7:45. Hand. 7:45 Welken ook onze vaders ontvangen hebbende, met Jozua gebracht hebben in het land dat de heidenen bezaten, die God verdreven heeft van het aangezicht onzer vaderen, tot de dagen van David toe; |
15 En als zij die de ark droegen, tot aan de Jordaan gekomen waren en de voeten der priesters, dragende de ark, ingedoopt waren in het uiterste des waters 14(de Jordaan nu was dvol al de dagen des oogstes 15aan al haar oevers), | | 14 Dat is, zij pleegt op dezen tijd vol te zijn, dat is haar natuur, en zo was het ook te dezen tijde. |
d 1 Kron. 12:15. 1 Kron. 12:15 Deze zelven zijn het die over de Jordaan gingen in de eerste maand, toen dezelve vol was aan al haar oevers; en zij verdreven al de inwoners
der laagten tegen het oosten en tegen het westen. |
15 Anders: boven. Alzo Joz. 4:18. Joz. 4:18 En het geschiedde toen de priesters die de ark des verbonds des HEEREN droegen, uit het midden van de Jordaan opgeklommen waren en de voetzolen der priesters afgetrokken waren tot op het droge, zo keerden de wateren van de Jordaan weder in hun plaats en gingen als gisteren en eergisteren aan al haar oevers. |
16 Zo stonden de wateren die van boven afkwamen; zij rezen op een hoop, zeer ver van de stad 16Adam af, die terzijde van 17Zartan ligt; en die naar de zee des vlakken velds, te weten de 18Zoutzee afliepen, die vergingen, 19zij werden afgesneden. Toen trok het volk over, tegenover Jericho. | | 16 Deze stad wordt in sommige kaarten gesteld aan de oostzijde van de Jordaan, tegenover Gilgal. |
17 Een plaats gelegen zuidwaarts van Adam aan de oostzijde van de Jordaan. Zie van twee andere Zartans 1 Kon. 4:12; 7:46. 1 Kon. 4:12 Báëna, de zoon van Ahílud, had Tháänach en Megiddo, en het ganse Beth-Sean, hetwelk is bij Zartána, beneden van Jizreël, van Beth-Sean af tot Abel-Mehóla, tot op gene zijde van Jokmeam. 1 Kon. 7:46 In de vlakte van de Jordaan goot ze de koning, in dichte aarde, tussen Sukkoth en tussen Zartan. |
18 Hebr. de zee van het zout. Zie Gen. 14:3. Gen. 14:3 Deze allen voegden zich tezamen in het dal Siddim, dat is de Zoutzee. |
19 Hij wil te verstaan geven, dat de onderste wateren met een snellen vloed terstond zijn afgelopen, en verzwolgen in de Zoutzee, opdat het volk Gods droogvoets op den grond der rivier gaan zou. |
17 Maar de priesters die de ark des verbonds des HEEREN droegen, stonden steevast op het droge in het midden van de Jordaan; en gans Israël ging over op het droge, totdat al het volk geëindigd had door de Jordaan te trekken. | | |