Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het bevel des HEEREN aangaande de zes vrijsteden voor diegenen die onvoorziens een doodslag begaan zouden, vs. 1, enz. En het rechte gebruik van dezelve, 5. De Israëlieten bestemmen hiertoe zes steden, drie op deze, en drie op gene zijde van de Jordaan, 7. |
De zes vrijsteden |
1 VERDER sprak de HEERE tot Jozua, zeggende: | | |
2 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Geeft voor ulieden 1de vrijsteden awaarvan Ik met ulieden gesproken heb 2door den dienst van Mozes. | | 1 Hebr. steden des vertreks of der inkorting. Het Hebreeuwse woord betekent samentrekken, of inkorten. Deze steden worden alzo genoemd, omdat diegenen die vanwege den doodslag vluchtende waren, in dezelve moesten wijken en zich daarbinnen houden. |
a Ex. 21:13. Num. 35:6. Deut. 19:1, 2. Ex. 21:13 Doch die hem niet nagesteld heeft, maar God heeft hem zijn hand doen ontmoeten, zo zal Ik u een plaats bestellen waar hij heen vliede. Num. 35:6 De steden nu die gij aan de Levieten zult geven, zullen zijn zes vrijsteden, die gij geven zult, opdat de doodslager daarheen vliede; en boven dezelve zult gij hun twee en veertig steden geven. Deut. 19:1 WANNEER de HEERE uw God de volken zal hebben uitgeroeid, welker land de HEERE uw God u geven zal, en gij die erfelijk zult bezitten en in hun steden en in hun huizen wonen, Deut. 19:2 Zo zult gij u drie steden uitscheiden, in het midden van uw land hetwelk de HEERE uw God u geven zal om dat erfelijk te bezitten. |
2 Hebr. door de hand van Mozes. |
3 Dat daarheen vliede de doodslager die een 3ziel door dwaling, 4niet met wetenschap, verslaat; opdat zij ulieden zijn tot een toevlucht 5voor den bloedwreker. | | 3 Dat is, een mens, ja, het lichaam van een mens, want de ziel van den mens kan niet gedood worden; voor ziel staat vers 5 zijn naaste. vers 5 En als de bloedwreker hem najaagt, zo zullen zij den doodslager in zijn hand niet overgeven, dewijl hij zijn naaste niet met wetenschap verslagen heeft en hem gisteren en eergisteren niet heeft gehaat. |
4 Die met moedwil of opzettelijk iemand gedood hadden, waren nergens vrij, ook niet in den tempel, noch bij het altaar, Ex. 21:14. Ex. 21:14 Maar indien iemand tegen zijn naaste moedwilliglijk gehandeld heeft, om hem met list te doden, zo zult gij denzelven van voor Mijn altaar nemen, dat hij sterve. |
5 Dat is, voor dien die van den bloede van den doodgeslagene zijnde, recht en reden heeft om wraak daarover te doen, of te eisen. |
4 bAls hij vlucht tot een van die steden, zo zal hij staan 6aan de deur der stadspoort en hij zal 7zijn woorden spreken voor de oren van de 8oudsten derzelver stad; 9dan zullen zij hem tot zich in de stad 10nemen en hem plaats geven, dat hij bij hen wone. | | b Num. 35:22, 23. Deut. 19:4, 5. Num. 35:22 Maar indien hij hem metterhaast, zonder vijandschap, gestoten heeft, of enig instrument zonder opzet op hem geworpen heeft, Num. 35:23 Of onvoorziens met enigen steen waarvan men zou kunnen sterven, en hij dien op hem heeft doen vallen, dat hij gestorven zij, zo hij hem toch geen vijand was, noch zijn kwaad zoekende, Deut. 19:4 En dit zij de zaak des doodslagers die daarheen vlieden zal, dat hij leve: die zijn naaste zal geslagen hebben door onwetendheid, dien hij toch van gisteren en eergisteren niet haatte; Deut. 19:5 Als, dewelke met zijn naaste in het bos zal zijn gegaan om hout te houwen, en zijn hand met de bijl wordt aangedreven om hout af te houwen, en het ijzer schiet af van den steel en treft zijn naaste, dat hij sterft: die zal in een dezer steden vluchten en leven; |
6 Dat is, aan het raadhuis of rechthuis, hetwelk eertijds in de stadspoorten placht te zijn. |
7 Dat is, hij zal zich aangeven, waarom hij daar gekomen is, hoe en wat hij gedaan heeft. |
8 Dat is, den magistraat. |
9 Te weten, nadat men zal bevonden hebben, dat hij niet opzettelijk een doodslager is. |
10 Hebr. verzamelen. |
5 En als de bloedwreker hem najaagt, zo zullen zij den doodslager in zijn hand niet overgeven, dewijl hij zijn naaste niet met wetenschap verslagen heeft en hem 11gisteren en eergisteren niet heeft gehaat. | | 11 Dat is, tevoren. |
6 En hij zal in dezelve stad wonen, 12totdat hij sta voor het aangezicht der vergadering voor het gericht, 13totdat de hogepriester sterve die in die dagen zijn zal; 14dan zal de doodslager wederkeren en komen tot zijn stad en tot zijn huis, tot de stad vanwaar hij gevloden is. | | 12 Anders: van dat hij gestaan zal hebben, enz., menende dat hij niet in de stad genomen heeft mogen worden zonder eerst te staan voor het gericht. |
13 De zin dezer woorden is, dat de gevluchte, nadat hij was verhoord en vrijgesproken, evenwel in de vrijstad moest blijven, tot den dood van den hogepriester die te dien tijde leefde als hij den doodslag begaan heeft. |
14 Te weten, nadat hij voor het gericht gestaan heeft en vrijgekend is. |
7 Toen 15heiligden zij 16Kedes in Galiléa op het gebergte van Naftali, en
16Sichem op het gebergte van Efraïm, en
16Kirjath-Arba, deze is Hebron, 17op het gebergte van Juda. | | 15 Dat is, zij ordineerden tot vrijsteden. |
16 . 16 . 16 Deze drie steden lagen aan deze zijde van de Jordaan, als af te leiden is uit vers 8. vers 8 En aan gene zijde van de Jordaan van Jericho oostwaarts, gaven zij Bezer in de woestijn, in het platte land, van den stam van Ruben; en Ramoth in Gilead, van den stam van Gad; en Golan in Basan, van den stam van Manasse. |
17 Dat is, in het bergland van Juda, als Luk. 1:39, 65. Luk. 1:39 En Maria opgestaan zijnde in diezelve dagen, reisde met haast naar het gebergte, in een stad van Juda; Luk. 1:65 En er kwam vrees over allen die rondom hen woonden; en in het gehele gebergte van Judéa werd veel gesproken van al deze dingen. |
8 En aan gene zijde van de Jordaan van Jericho oostwaarts, gaven zij 18cBezer in de woestijn, in het platte land, van den stam van Ruben; en Ramoth in Gilead, van den stam van Gad; en Golan in Basan, van den stam van Manasse. | | 18 Dat deze stad in de woestijn lag, blijkt uit 1 Makkabeeën 5. Dat zij in de laagte lag (te weten in de lage velden der Moabieten), blijkt uit Jer. 48:24. Jer. 48:24 En over Keriôth, en over Bozra; ja, over alle steden van Moabs land, die verre en die nabij zijn. |
c Deut. 4:43. Deut. 4:43 Bezer in de woestijn, in het effen land, voor de Rubenieten; en Ramoth in Gilead, voor de Gadieten; en Golan in Basan, voor de Manassieten. |
9 Dit nu zijn de 19steden die bestemd waren voor al de kinderen Israëls, en voor den vreemdeling die in het midden van henlieden verkeert, opdat derwaarts vluchte al wie een ziel slaat door dwaling; opdat hij niet sterve door de hand des bloedwrekers, 20totdat hij voor het aangezicht der vergadering gestaan zal hebben. | | 19 Hebr. de steden der bestemming, of bescheiding, dat is, die verordineerd zijn tot vluchtsteden. Anders: der bijeenkomst. |
20 Dat is, totdat zijn zaak in het gericht zal verhoord zijn. En versta hierbij: en hij van het gericht vrijgekend zal wezen. |