Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verdere verdeling van het land |
1 EN de ganse vergadering der kinderen Israëls verzamelde zich te Silo, en zij richtten aldaar op de tent der samenkomst, nadat het land voor hen onderworpen was. |
2 En er bleven over onder de kinderen Israëls, denwelken zij hun erfdeel niet uitgedeeld hadden, zeven stammen. |
3 En Jozua zeide tot de kinderen Israëls: Hoelang houdt gij u zo slap om voort te gaan om het land te beërven, hetwelk de HEERE, de God uwer vaderen, u gegeven heeft? |
4 Geeft voor ulieden drie mannen van elken stam, dat ik hen heenzende, en zij zich opmaken en het land doorwandelen en beschrijven hetzelve naar hun erven en weder tot mij komen. |
5 Zij nu zullen het delen in zeven delen; Juda zal blijven op zijn landpale van het zuiden en het huis van Jozef zal blijven op zijn landpale van het noorden. |
6 En gijlieden zult het land beschrijven in zeven delen en tot mij herwaarts brengen, dat ik voor ulieden het lot hier werpe voor het aangezicht des HEEREN onzes Gods. |
7 Want de Levieten hebben geen deel in het midden van ulieden, maar het priesterdom des HEEREN is hun erfdeel. Gad nu en Ruben en de halve stam van Manasse hebben hun erfdeel genomen op gene zijde van de Jordaan, oostwaarts, hetwelk hun Mozes, de knecht des HEEREN, gegeven heeft. |
8 Toen maakten zich die mannen op en gingen heen. En Jozua gebood hun die heengingen om het land te beschrijven, zeggende: Gaat en doorwandelt het land, en beschrijft het; komt dan weder tot mij, zo zal ik ulieden hier het lot werpen voor het aangezicht des HEEREN te Silo. |
9 De mannen dan gingen heen en doortogen het land, en beschreven het, naar de steden, in zeven delen, in een boek; en kwamen weder tot Jozua in het leger te Silo. |
10 Toen wierp Jozua het lot voor hen te Silo, voor het aangezicht des HEEREN. En Jozua deelde aldaar den kinderen Israëls het land, naar hun afdelingen. |
Het erfdeel van Benjamin |
11 En het lot van den stam der kinderen van Benjamin kwam op, naar hun huisgezinnen; en de landpale van hun lot ging uit tussen de kinderen van Juda en tussen de kinderen van Jozef. |
12 En hun landpale was naar den hoek noordwaarts van de Jordaan; en deze landpale gaat opwaarts aan de zijde van Jericho van het noorden, en gaat op door het gebergte westwaarts, en ahaar uitgangen zijn aan de woestijn van Beth-Aven. a Joz. 7:2. |
a Joz. 7:2 Als Jozua mannen zond van Jericho naar Ai dat bij Beth-Aven ligt, aan het oosten van Bethel, zo sprak hij tot hen, zeggende: Trekt opwaarts en bespiedt het land. Die mannen nu trokken op en bespiedden Ai. |
13 En vandaar gaat de landpale door naar Luz, aan de zijde van Luz (welke is Bethel), zuidwaarts; en deze landpale gaat af naar Atrôth-Addar, aan den berg die aan de zuidzijde van het benedenste Beth-Hóron is. |
14 En die landpale strekt en keert zich om naar den westhoek zuidwaarts van den berg die tegenover Beth-Hóron zuidwaarts is, en haar uitgangen zijn aan Kirjath-Baäl (welke is Kirjath-Jeárim), een stad der kinderen van Juda. Dit is de hoek ten westen. |
15 De hoek nu ten zuiden is aan het uiterste van Kirjath-Jeárim; en deze landpale gaat uit ten westen, en zij komt uit aan de fontein der wateren van Neftóah. |
16 En deze landpale gaat af tot aan het uiterste des bergs die tegenover het dal des zoons van Hinnom is, die in het dal der Refaïeten is tegen het noorden, en bgaat af door het dal van Hinnom, aan de zijde der Jebusieten zuidwaarts, en cgaat af aan de fontein van Rogel, b Joz. 15:8. c Joz. 15:7. |
b Joz. 15:8 En deze landpale zal opgaan door het dal des zoons van Hinnom, aan de zijde van den Jebusiet van het zuiden, dezelve is Jeruzalem; en deze landpale zal opwaarts gaan tot de spits van den berg die vóór aan het dal van Hinnom is, westwaarts, hetwelk in het uiterste van het dal der Refaïeten is, tegen het noorden. c Joz. 15:7 Verder zal deze landpale opgaan naar Debir van het dal van Achor en zal noordwaarts zien naar Gilgal, hetwelk tegen den opgang van Adûmmim is, die aan het zuiden der beek is. Daarna zal deze landpale doorgaan tot het water van En-Sémes, en haar uitgangen zullen wezen te En-Rógel. |
17 En strekt zich van het noorden, en gaat uit te En-Sémes; vandaar gaat zij uit naar Gelilôth, welke is tegenover den opgang naar Adûmmim, en dzij gaat af aan den steen van Bohan, den zoon van Ruben, d Joz. 15:6. |
d Joz. 15:6 En deze landpale zal opgaan tot Beth-Hogla en zal doorgaan van het noorden naar Beth-Arába; en deze landpale zal opgaan tot den steen van Bohan, den zoon van Ruben. |
18 En gaat door terzijde tegenover Arába naar het noorden, en gaat af te Arába. |
19 Verder gaat deze landpale door aan de zijde van Beth-Hogla noordwaarts, en de uitgangen van deze landpale zijn aan de tong der Zoutzee noordwaarts, aan het uiterste van de Jordaan zuidwaarts. Dit is de zuiderlandpale. |
20 De Jordaan nu bepaalt haar aan den hoek naar het oosten. Dit is het erfdeel der kinderen van Benjamin in hun landpalen rondom, naar hun huisgezinnen. |
21 De steden nu van den stam der kinderen van Benjamin naar hun huisgezinnen zijn: Jericho en Beth-Hogla en Emek-Keziz, |
22 En Beth-Arába en Zemaráïm en Bethel, |
23 En Havvim en Para en Ofra, |
24 En Cefar-haämmonai en Ofni en Gaba: twaalf steden en haar dorpen. |
25 Gíbeon en Rama en Beëroth, |
26 En Mizpe en Chefíra en Moza, |
27 En Rekem en Jirpeël en Thárala, |
28 En Zela, Elef en Jebusi (deze is Jeruzalem), Gibath, Kirjath: veertien steden mitsgaders haar dorpen. Dit is het erfdeel der kinderen van Benjamin naar hun huisgezinnen. |