Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God beveelt Jozua het volk te leiden naar het land Kanaän, vs. 1, enz. Welks grenzen verhaald worden, 4. God versterkt Jozua met bijzondere beloften, 5. En vermaant hem tot vlijtige betrachting van Zijn wet, 7. Jozua beveelt het volk dat het zich tot de reis over de Jordaan bereidt, 10. En hij vermaant de Rubenieten, de Gadieten, en den halven stam van Manasse op te trekken, vanwege de belofte die zij Mozes gedaan hadden, 12. Hetwelk zij bereid zijn te doen, 16. Al de stammen beloven Jozua te gehoorzamen, 17. |
God beveelt Jozua Israël naar Kanaän te leiden |
1 HET geschiedde nu na aden dood van Mozes, den knecht des HEEREN, dat de HEERE tot Jozua, den zoon van Nun, bMozes’ dienaar, sprak, zeggende: | | a Deut. 34:5. Deut. 34:5 Alzo stierf Mozes, de knecht des HEEREN, aldaar, in het land van Moab, naar des HEEREN mond. |
b Deut. 1:38. Deut. 1:38 Jozua, de zoon van Nun, die voor uw aangezicht staat, die zal daarin komen; sterk denzelven, want hij zal het Israël doen erven. |
2 Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze 1Jordaan, gij en al dit volk, tot het land dat Ik hun, den kinderen Israëls, 2geef. | | 1 Dit is de grootste rivier van het land Kanaän; zij vloeit langs het beloofde land, en eindigt in de Dode Zee of Lacus Asphaltites. In en aan deze rivier heeft Johannes de Doper eerst den doop bediend, Mark. 1:5, en onze Zaligmaker Jezus Christus is in dezelve gedoopt, Matth. 3:13. Mark. 1:5 En al het Joodse land ging tot hem uit en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden. Matth. 3:13 Toen kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van hem gedoopt te worden. |
2 Dat is, al voorlang te geven beloofd heb, maar nu metterdaad in de volle bezitting stel. |
3 cAlle plaats waarop ulieder voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, gelijk als Ik tot Mozes gesproken heb. | | c Deut. 11:24. Joz. 14:9. Deut. 11:24 Alle plaats waar uw voetzool op treedt, zal uwe zijn; van de woestijn en den Libanon, van de rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee zal uw landpale zijn. Joz. 14:9 Toen zwoer Mozes te dienzelven dage, zeggende: Indien niet het land waarop uw voet getreden heeft, u en uw kinderen ten erfdeel zal zijn in eeuwigheid! Dewijl gij volhard hebt den HEERE mijn God na te volgen. |
4 Van 3de woestijn en dezen 4Libanon af tot aan de grote rivier, 5de rivier Frath, het ganse land der Hethieten, en tot aan de Grote Zee, tegen den ondergang der zon, zal ulieder landpale zijn. | | 3 Te weten de woestijn Sin, Exodus 16. Exodus 16 TOEN zij van Elim gereisd waren, zo kwam de ganse vergadering der kinderen Israëls in de woestijn Sin, welke is tussen Elim en tussen Sinaï, aan den vijftienden dag der tweede maand, nadat zij uit Egypteland uitgegaan waren. |
4 Dit is de hoogste en grootste berg die in Syrië is, beginnende van omtrent Sidon, en strekkende tot bij Damascus. |
5 Deze was de landpale tegen het oosten. |
5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; dIk zal u niet begeven en zal u niet verlaten. | | d Deut. 31:6, 8. Hebr. 13:5, 6. Deut. 31:6 Weest sterk en hebt goeden moed, vreest niet en verschrikt niet voor hun aangezicht; want het is de HEERE uw God, Die met u gaat; Hij zal u niet begeven, noch u verlaten. Deut. 31:8 De HEERE nu is Degene Die voor uw aangezicht gaat; Die zal met u zijn, Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; vrees niet en ontzet u niet. Hebr. 13:5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. Hebr. 13:6 Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen wat mij een mens zal doen. |
6 eZijt sterk en heb goeden moed, want gij zult dit volk het land erfelijk doen bezitten, dat Ik hun vaderen heb gezworen hun te geven. | | e Deut. 31:23. Deut. 31:23 En Hij gebood Jozua, den zoon van Nun, en zeide: Zijt sterk en heb goeden moed, want gij zult de kinderen Israëls inbrengen in het land dat Ik hun gezworen heb; en Ik zal met u zijn. |
7 Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed, dat gij waarneemt te doen naar de ganse wet welke Mozes, Mijn knecht, u geboden heeft; fwijk daarvan niet, ter rechter- noch ter linkerhand, opdat gij verstandiglijk handelt alom waar gij zult gaan. | | f Deut. 5:32; 28:14. Deut. 5:32 Neemt dan waar dat gij doet gelijk als de HEERE uw God u geboden heeft; wijkt niet af ter rechter- noch ter linkerhand. Deut. 28:14 En gij niet afwijken zult van al de woorden die ik ulieden heden gebied, ter rechter- of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt om die te dienen. |
8 Dat het boek dezer wet niet wijke 6van uw mond, gmaar overleg het dag en nacht, opdat gij waarneemt te doen naar alles wat daarin geschreven is; want alsdan zult gij uw wegen voorspoedig maken en alsdan zult gij verstandiglijk handelen. | | 6 Dat is, laat uw hart alzo vervuld zijn met Gods woord en kennis, dat uw mond daarvan overvloeit. Zie Matth. 12:34. Matth. 12:34 Gij adderengebroedsels, hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? Want uit den overvloed des harten spreekt de mond. |
g Ps. 1:2. Ps. 1:2 Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. |
9 Heb Ik het u niet bevolen? Wees sterk en heb goeden moed, verschrik niet en ontzet u niet; want de HEERE uw God is met u alom waar gij heen gaat. | | |
10 Toen gebood Jozua den ambtlieden des volks, zeggende: | | |
11 Gaat door het midden des legers en beveelt het volk, zeggende: Bereidt teerkost voor ulieden; want binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan gaan, dat gij ingaat om te erven het land hetwelk de HEERE uw God ulieden geeft om te beërven. | | |
12 En Jozua sprak tot de Rubenieten en Gadieten en den halven stam van Manasse, zeggende: | | |
13 Gedenkt aan het woord hetwelk Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden geboden heeft, zeggende: De HEERE uw God geeft ulieden rust en Hij geeft u 7dit land. | | 7 Te weten, waar zij te dezen tijde waren, aan deze zijde van de Jordaan. Zie Num. 32:33. Num. 32:33 Alzo gaf Mozes hunlieden, den kinderen van Gad en den kinderen van Ruben en den halven stam van Manasse, Jozefs zoon, het koninkrijk van Sihon, koning der Amorieten, en het koninkrijk van Og, koning van Basan, het land met de steden van hetzelve in de landpalen, de steden des lands rondom. |
14 Laat uw vrouwen, uw kleine kinderen en uw vee blijven in het land dat Mozes ulieden aan deze zijde van de Jordaan gegeven heeft; maar gijlieden zult 8gewapend trekken voor het aangezicht uwer broederen, 9allen strijdbare helden, en zult hen helpen, | | 8 Zie Ex. 13 op vers 18. Ex. 13:18 (kt.) Maar God leidde het volk om, door den weg van de woestijn der Schelfzee. De kinderen Israëls nu togen bij vijven uit Egypteland. |
9 Hij wil zeggen, dat allen die uit deze stammen dezen tocht zouden doen, moesten zijn uitgelezen mannen, helden, welgewapend. |
15 Totdat de HEERE uw broederen rust geve als ulieden, en dat zij ook erfelijk bezitten het land dat de HEERE uw God hun geeft; alsdan zult gijlieden wederkeren tot het land uwer erfenis en zult het erfelijk bezitten, dat Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden gegeven heeft aan deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon. | | |
16 Toen antwoordden 10zij Jozua, zeggende: Al wat gij ons geboden hebt, zullen wij doen, en alom waar gij ons zenden zult, zullen wij gaan. | | 10 Te weten al de stammen, of de ambtlieden in hun naam, zich alzo aan de regering van Jozua onderwerpende. |
17 Gelijk wij in alles naar Mozes hebben gehoord, alzo zullen wij naar u horen; 11alleenlijk dat de HEERE uw God met u zij, gelijk als Hij met Mozes geweest is. | | 11 Dit is een wens waarmede deze stammen Jozua gelukwensen, in de aangevangen bediening van zijn ambt, ziende op hetgeen dat God hem belooft, vers 5. Doch anderen nemen het alsof het een beding of conditie was, belovende hem te gehoorzamen indien de HEERE met hem zou zijn, gelijk Hij met Mozes geweest was. vers 5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten. |
18 Alle man die uw 12mond wederspannig wezen zal en uw woorden niet horen zal in alles wat gij hem gebieden zult, die zal gedood worden; alleenlijk wees sterk en heb goeden moed. | | 12 Dat is, bevel. |