Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel, om verder aan te wijzen de voortreffelijkheid van het Priesterdom van Christus boven het Levitische, beschrijft de gestalte van den uiterlijken tabernakel en van hetgeen daarin was. 6 Mitsgaders den dienst der priesters in denzelven. 8 Verklaart dat deze alleen schaduwen en voorbeelden waren, gelijk ook de reinigmakingen die daarin geschiedden. 11 Maar dat Christus door Zijn offerande en ingang in het ware heiligdom dit alles vervuld heeft, en een eeuwige verlossing heeft teweeggebracht. 15 Betuigt dat door Zijn dood het Nieuwe Testament is bevestigd. 16 Gelijk de dood des testamentmakers alle testamenten bevestigt. 18 Dat daarom ook in het Oude Testament alles met bloed werd besprengd, en dat zonder bloedstorting geen vergeving geschiedde. 23 Maar dat de hemelse dingen door betere offeranden moesten worden gereinigd. 24 Dat Christus derhalve in den hemel is ingegaan, om aldaar voor ons bij God te verschijnen. 25 Nadat Hij Zichzelven op aarde eenmaal had opgeofferd. 27 En dat Hij wederom uit den hemel zal komen om die te verlossen die op Hem wachten. |
De onvolmaaktheid van de offers van het oude verbond |
1 ZO had dan wel ook 1het eerste verbond
2rechten van den godsdienst, en 3het wereldlijk 4heiligdom. |
| 1 Vele Griekse boeken hebben de eerste tabernakel; maar uit het laatste vers van het voorgaande hoofdstuk, alsook uit het volgende vers van dit hoofdstuk, blijkt dat hier beter gelezen wordt: het eerste verbond. |
| 2 Of: rechtvaardigmakingen, of: instellingen, dat is, wijzen van doen, naar welke de godsdienst moest gericht zijn, in dewelke de ceremoniële rechtvaardigmaking bestond. |
| 3 Of: dat wereldlijk heiligdom, dat is, dat aards is en van vergankelijke stof gemaakt, gelijk alle dingen in de wereld zijn; waarvan zie Exodus 25; 26; 36; 37; en wordt hier gesteld tegen het hemels en onvergankelijk, dat hierdoor betekend wordt, gelijk de apostel hierna zal verklaren. |
| Exodus 25 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Exodus 26 DEN tabernakel nu zult gij maken van tien gordijnen; van fijn getweernd linnen en hemelsblauw en purper en scharlaken, met cherubs; van het allerkunstelijkste werk zult gij ze maken. Exodus 36 TOEN wrocht Bezáleël en Ahóliab, en alle man die wijs van hart was, in dewelke de HEERE wijsheid en verstand gegeven had, om te weten hoe zij maken zouden alle werk ten dienste des heiligdoms, naar alles wat de HEERE geboden had. Exodus 37 ALZO maakte Bezáleël de ark van sittimhout; twee ellen en een halve was haar lengte, en anderhalve el haar breedte, en anderhalve el haar hoogte. |
| 4 Zo wordt genoemd het gebouw dat in het Oude Testament door Gods ordinantie tot den godsdienst was geheiligd, in welks plaats daarna de tempel van Salomo is gekomen. Doch Paulus beschrijft hier niet den tempel, maar den tabernakel, omdat die eerst door Mozes, naar het voorbeeld hem van God op den berg getoond, was gebouwd, en dat Salomo daarna den tempel naar dezen tabernakel heeft gemaakt, alzo nochtans dat hij enige andere dingen daarbij heeft gevoegd. |
|
2 aWant de tabernakel was toebereid, namelijk
5de eerste, in welken was 6de kandelaar en de tafel en b7de toonbroden, welke genaamd wordt het heilige; |
| a Ex. 26:1; 36:1. |
| Ex. 26:1 DEN tabernakel nu zult gij maken van tien gordijnen; van fijn getweernd linnen en hemelsblauw en purper en scharlaken, met cherubs; van het allerkunstelijkste werk zult gij ze maken. Ex. 36:1 TOEN wrocht Bezáleël en Ahóliab, en alle man die wijs van hart was, in dewelke de HEERE wijsheid en verstand gegeven had, om te weten hoe zij maken zouden alle werk ten dienste des heiligdoms, naar alles wat de HEERE geboden had. |
| 5 Dat is, het eerste deel des tabernakels. Want het voorhof des volks en der priesters, waarin de vergaderingen en slachtoffers geschiedden, gaat de apostel hier voorbij, en verklaart alleen de zaken die in den gedekten tabernakel of hut waren, en de wijzen van doen die daarin gepleegd werden; waarvan het eerste deel het heilige, het andere deel het heilige der heiligen genoemd werd. |
| 6 Deze kandelaar, tafel en toonbroden waren in het eerste deel des tabernakels, Ex. 25:23, enz. |
| Ex. 25:23 Gij zult ook een tafel maken van sittimhout; twee ellen zal haar lengte zijn, en een el haar breedte, en een el en een halve zal haar hoogte zijn. |
| b Lev. 24:5. |
| Lev. 24:5 Gij zult ook meelbloem nemen en twaalf koeken daarvan bakken; van twee tienden zal één koek zijn. |
| 7 Gr. de voorzetting der broden. |
|
3 Maar 8achter het tweede voorhangsel was 9de tabernakel, genaamd het heilige der heiligen, |
| 8 Dit was het voorhangsel dat het heilige van het heilige der heiligen onderscheidde, en wordt het tweede genaamd ten aanzien van het eerste voorhangsel, dat den ingang van het heilige in den tabernakel bedekte. Zie Ex. 26:36. Want in den tempel was dit met muren van de voorhoven afgescheiden, in welken daarom maar één voorhangsel was, hetwelk scheurde als Christus aan het kruis is gestorven, Luk. 23:45. |
| Ex. 26:36 Gij zult ook aan de deur der tent een deksel maken van hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen, geborduurd werk. Luk. 23:45 En de zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde middendoor. |
| 9 Dat is, het deel des tabernakels; want beide deze delen waren onder één dak. |
|
4 Hebbende een gouden 10wierookvat, en cde ark des verbonds, alom met goud overdekt, 11in welke was dde gouden kruik, waar het manna in was, en ede staf van Aäron, die gebloeid had, en fde tafelen des verbonds. |
| 10 Gr. thymiaterion, waardoor sommigen verstaan het reukaltaar zelf, dat in het heilige stond, waar de priesters allen dag ingingen om daarop te roken, gelijk vers 6 ook wordt aangewezen, en Ex. 30:6 te zien is. Welk gelijk het dicht aan het heilige der heiligen stond, zo menen zij dat hier gezegd wordt dat het heilige der heiligen het had. Doch deze manier van spreken zou zeer oneigenlijk zijn, dewijl hier uitdrukkelijk staat dat het heilige der heiligen, hetwelk achter het tweede voorhangsel was, dit thymiaterion had, gelijk ook de ark des verbonds. Daarom wordt het bekwamelijker genomen voor het wierookvat, waarmede de hogepriester eenmaal des jaars in het heilige der heiligen ging om te roken, hetwelk daarom ook in het heilige der heiligen bewaard werd, gelijk Josephus getuigt, boek 2, tegen Apion. En hoewel Mozes daarvan geen gewag uitdrukkelijk maakt, zo kan nochtans hetzelve uit Lev. 16:12 ook afgeleid worden. |
| vers 6 Deze dingen nu aldus toebereid zijnde, zo gingen wel de priesters in den eersten tabernakel te allen tijde, om de godsdiensten te volbrengen; Ex. 30:6 En gij zult het zetten vóór den voorhang die vóór de ark der getuigenis zijn zal; vóór het verzoendeksel, hetwelk zijn zal boven de getuigenis, waarheen Ik met u samenkomen zal. Lev. 16:12 Hij zal ook een wierookvat vol vurige kolen nemen van het altaar, van voor het aangezicht des HEEREN, en zijn handen vol reukwerk van welriekende specerijen, kleingestoten; en hij zal het binnen den voorhang dragen. |
| c Ex. 25:10. |
| Ex. 25:10 Zo zullen zij een ark van sittimhout maken: twee ellen en een halve zal haar lengte zijn, en anderhalve el haar breedte en anderhalve el haar hoogte. |
| 11 Sommigen menen dat deze woorden in welke zien op het woord tabernakel, waarvan in het derde vers gesproken is, omdat 1 Kon. 8:9. 2 Kron. 5:10 uitdrukkelijk gezegd wordt, dat in de ark des verbonds niets was besloten dan de twee tafelen der wet. Doch anderen verstaan het van de ark zelve, in of omtrent welke de gouden kruik met manna en de staf van Aäron ten tijde des tabernakels geweest zijn, gelijk te zien is Ex. 16:33, 34. Num. 17:10, hoewel die ten tijde als de tempel van Salomo was gebouwd, daar niet meer in of omtrent geweest zijn, óf omdat zij vergaan waren, óf omdat zij ergens in een ander deel des tempels zijn gebracht, gelijk ook het authentieke boek der wet, waarvan gewag wordt gemaakt Deut. 31:26. 2 Kron. 34:14. |
| 1 Kon. 8:9 Er was niets in de ark dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypteland uitgetogen waren. 2 Kron. 5:10 Er was niets in de ark dan alleen de twee tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gedaan had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypte uitgetogen waren. Ex. 16:33 Ook zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik en doe een gomer vol Man daarin; en zet ze voor het aangezicht des HEEREN tot bewaring voor uw geslachten. Ex. 16:34 Gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had, alzo zette ze Aäron voor de getuigenis tot bewaring. Num. 17:10 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Breng den staf van Aäron weder vóór de getuigenis in bewaring, tot een teken voor de wederspannige kinderen; alzo zult gij een einde maken van hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. Deut. 31:26 Neemt dit wetboek en legt het aan de zijde van de ark des verbonds des HEEREN uws Gods, dat het aldaar zij ten getuige tegen u. 2 Kron. 34:14 En als zij het geld uitnamen dat in het huis des HEEREN gebracht was, vond de priester Hilkía het wetboek des HEEREN, gegeven door de hand van Mozes. |
| d Ex. 16:33. |
| Ex. 16:33 Ook zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik en doe een gomer vol Man daarin; en zet ze voor het aangezicht des HEEREN tot bewaring voor uw geslachten. |
| e Num. 17:10. |
| Num. 17:10 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Breng den staf van Aäron weder vóór de getuigenis in bewaring, tot een teken voor de wederspannige kinderen; alzo zult gij een einde maken van hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. |
| f Ex. 34:29. 1 Kon. 8:9. 2 Kron. 5:10. |
| Ex. 34:29 En het geschiedde toen Mozes van den berg Sinaï afging (de twee tafelen der getuigenis nu waren in de hand van Mozes, als hij van den berg afging), zo wist Mozes niet, dat het vel zijns aangezichts glinsterde, toen Hij met hem sprak. 1 Kon. 8:9 Er was niets in de ark dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypteland uitgetogen waren. 2 Kron. 5:10 Er was niets in de ark dan alleen de twee tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gedaan had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypte uitgetogen waren. |
|
5 gEn boven over deze ark waren 12de cherubijnen der heerlijkheid, die 13het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen zeggen. |
| g Ex. 25:22. |
| Ex. 25:22 En aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af, van tussen de twee cherubs (die op de ark der getuigenis zijn zullen), alles wat Ik u gebieden zal aan de kinderen Israëls. |
| 12 Deze waren twee gedaanten van engelen, met hun hoofden naar elkander gebogen, en met hun vleugelen elkander rakende, gelijk te zien is Ex. 25:18, tussen welke God aan Mozes antwoord gaf uit het opperste deel van den genadestoel, gelijk betuigd wordt Num. 7:89. |
| Ex. 25:18 Gij zult ook twee cherubs van goud maken; van dicht goud zult gij ze maken, uit de beide einden des verzoendeksels. Num. 7:89 En als Mozes in de tent der samenkomst ging om met Hem te spreken, zo hoorde hij een stem tot hem sprekende van boven het verzoendeksel, hetwelk is op de ark der getuigenis, van tussen de twee cherubs; alzo sprak Hij tot hem. |
| 13 Of: genadestoel, welke was het deksel der ark, waar de twee stenen tafelen der wet mede werden bedekt; en was een voorbeeld op Christus, Die de wet bedekt, omdat Hij voor ons onder de wet is geworden, en ons van den vloek der wet heeft verlost, gelijk Christus ook daarom met den naam van Verzoendeksel, of: Verzoening wordt genoemd, Rom. 3:25, en de engelen worden gezegd begerig te zijn om deze verborgenheden te aanschouwen, 1 Petr. 1:12. |
| Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. |
|
6 Deze dingen nu aldus toebereid zijnde, hzo gingen wel de priesters 14in den eersten tabernakel 15te allen tijde, om de godsdiensten te volbrengen; |
| h Num. 28:3. |
| Num. 28:3 En gij zult tot hen zeggen: Dit is het vuuroffer hetwelk gij den HEERE offeren zult: twee volkomen eenjarige lammeren des daags, tot een gedurig brandoffer. |
| 14 Dat is, in het eerste deel des tabernakels, genaamd het heilige, gelijk vers 2. |
| vers 2 Want de tabernakel was toebereid, namelijk
de eerste, in welken was de kandelaar en de tafel en de toonbroden, welke genaamd wordt het heilige; |
| 15 Dat is, elk in zijn dagordening, gelijk te zien is Luk. 1:8, 9. |
| Luk. 1:8 En het geschiedde dat, als hij het priesterambt bediende voor God in de beurt zijner dagorde, Luk. 1:9 Naar de gewoonte der priesterlijke bediening, hem te lote was gevallen dat hij zou ingaan in den tempel des Heeren om te reukofferen. |
|
7 iMaar 16in den tweeden tabernakel ging alleen de hogepriester 17eenmaal des jaars, 18niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zichzelven en voor des volks 19misdaden; |
| i vers 25. Ex. 30:10. Lev. 16:2, 34. |
| vers 25 Noch ook opdat Hij Zichzelven dikmaals zou opofferen, gelijk de hogepriester alle jaar in het heiligdom ingaat met vreemd bloed Ex. 30:10 En Aäron zal ééns in het jaar over deszelfs hoornen verzoening doen, met het bloed des zondoffers der verzoeningen; ééns in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten; het is heiligheid der heiligheden den HEERE. Lev. 16:2 De HEERE dan zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel dat op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik verschijn in een wolk op het verzoendeksel. Lev. 16:34 En dit zal u tot een eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van al hun zonden eenmaal des jaars verzoening te doen. En men deed gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
| 16 Dat is, in het tweede deel, namelijk het heilige der heiligen, gelijk hiervoor. |
| 17 Namelijk op den tienden dag der zevende maand Tisri, op den plechtigen dag des vastens en der verzoening van het ganse volk. Zie Lev. 16:29, enz. |
| Lev. 16:29 En dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn: gij zult in de zevende maand, op den tiende der maand, uw zielen verootmoedigen en geen werk doen, inboorling noch vreemdeling die in het midden van u als vreemdeling verkeert. |
| 18 Namelijk van de offerande der verzoening, die buiten den tabernakel, op het grote altaar in het voorhof, was geslacht en geofferd; waarvan het bloed na de ontsteking van het reukwerk in het voorzeide wierookvat, door den priester in het heilige der heiligen voor de ark en den genadestoel gebracht werd, en waarmede de genadestoel tot zevenmaal besprengd werd, nadat hij met het reukwerk als met een wolk was overdekt; gelijk Lev. 16:11, enz., te zien is. Welke schaduw en voorbeeld de apostel in het vervolg van stuk tot stuk gaat verklaren. |
| Lev. 16:11 Aäron dan zal den var des zondoffers die voor hemzelven zal zijn, toebrengen en voor zichzelven en voor zijn huis verzoening doen, en zal den var des zondoffers die voor hemzelven zal zijn, slachten. |
| 19 Gr. onwetendheden, of: onbedachtzaamheden; waardoor verstaan worden niet alleen de zonden die eigenlijk uit onwetendheid gedaan worden, maar ook alle soorten van zonden, gelijk uit de plaats Lev. 16:16, waarop Paulus hier ziet, genoeg blijkt, en Hebr. 7:27, en elders meer. Ook worden de zonden alzo genaamd, omdat alle zonden (de zonde tegen den Heiligen Geest uitgenomen) met enige dwaling des verstands door de verleiding des satans altijd zijn gevoegd. |
| Lev. 16:16 Zo zal hij voor het heilige, vanwege de onreinheden der kinderen Israëls en vanwege hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening doen; en alzo zal hij doen aan de tent der samenkomst, welke met hen woont in het midden hunner onreinheden. Hebr. 7:27 Dien het niet allen dag nodig was, gelijk den hogepriesters, eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers op te offeren, daarna voor de zonden des volks; want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft. |
|
8 Waarmede
20de Heilige Geest dit beduidde, kdat 21de weg des heiligdoms 22nog niet openbaar gemaakt was, 23zolang de eerste tabernakel nog stand had; |
| 20 Namelijk Die een Insteller was van al deze godsdiensten, en derhalve een waarachtig eeuwig God met den Vader en den Zoon, en nochtans een onderscheiden Persoon. |
| k Joh. 14:6. |
| Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. |
| 21 Dat is, van het heilige der heiligen, of des hemels, gelijk vss. 12, 24 wordt verklaard. |
| vers 12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. vers 24 Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons; |
| 22 Dat is, nog niet zo klaar en volkomenlijk bekend was gemaakt gelijk daarna is geschied, wanneer Christus de zaken hierdoor betekend, in Zijn eerste komst heeft volbracht; evengelijk 1 Joh. 3:2 gezegd wordt dat het nog niet geopenbaard of openbaar gemaakt is wat wij worden zullen, namelijk na Christus’ tweede komst, hoewel wij nochtans ook hier enigszins daarvan onderricht zijn, maar niet zo klaar en volkomen als het ons zal bekend worden wanneer de zaak zelve in ons zal vervuld zijn. |
| 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
| 23 Dat is, zolang de gemeente onder het Oude Testament door deze ceremoniën en wijzen van doen van den eersten tabernakel, en dienvolgens ook van den eersten tempel, alleen werd onderricht, zonder dat het Evangelie haar in zijn naaktheid en volle klaarheid werd voorgedragen, gelijk na de vervulling is geschied. Want dat enigen dit alzo duiden alsof de gelovigen in het Oude Testament geen toegang hadden tot den hemel, voordat Christus ten hemel was opgevaren, strijdt tegen het voorbeeld van Elia, 2 Kon. 2:11, en van Lazarus, Luk. 16:22, vergeleken met Matth. 8:11, en van den moordenaar aan het kruis, Luk. 23:43, vergeleken met 2 Kor. 12:2, 3, 4, en met de hoop der gelovige vaderen, Hebr. 11:16, en strijdt ook met Christus’ beloften, Matth. 5:10, 11, 12, die lang voor Zijn verrijzenis zijn geschied. |
| 2 Kon. 2:11 En het gebeurde als zij voortgingen, gaande en sprekende, zie, zo was er een vurige wagen met vurige paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elía met een onweder ten hemel. Luk. 16:22 En het geschiedde dat de bedelaar stierf en van de engelen gedragen werd in den schoot van Abraham. Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; Luk. 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. 2 Kor. 12:3 En ik ken een zodanig mens (of het in het lichaam of buiten het lichaam geschied is, weet ik niet, God weet het), 2 Kor. 12:4 Dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. Hebr. 11:16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid. Matth. 5:10 Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Matth. 5:11 Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Matth. 5:12 Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn. |
|
9 Welke was 24een afbeelding voor dien tegenwoordigen tijd, in welken gaven en slachtoffers geofferd werden, die 25dengene die den dienst pleegde, 26niet konden heiligen naar de consciëntie; |
| 24 Gr. parabole, dat is, een gelijkenis die wat anders beduidt. |
| 25 Gr. den dienende, dat is, die den dienst was doende. |
| 26 Of: niet konden volmaken, namelijk in zichzelve aangemerkt, of door hun kracht; anderszins konden zij, in hun recht gebruik, dienen om de gelovige vaderen op Christus te wijzen, door Wiens offerande de consciënties zouden gereinigd worden, gelijk vers 14 wordt verklaard. |
| vers 14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! |
|
10 Bestaande alleen lin spijzen en dranken men verscheidene 27wassingen en 28rechtvaardigmakingen des vleses, tot op den tijd der 29verbetering 30opgelegd. |
| l Lev. 11:2. |
| Lev. 11:2 Spreekt tot de kinderen Israëls, zeggende: Dit is het gedierte dat gij eten zult uit alle beesten die op aarde zijn. |
| m Num. 19:7, enz. |
| Num. 19:7 Dan zal de priester zijn klederen wassen en zijn vlees met water baden en daarna in het leger gaan; en de priester zal onrein zijn tot aan den avond. |
| 27 Gr. dopingen. |
| 28 Dat is, uiterlijke inzettingen, die den mens naar den uitwendigen of lichamelijken stand alleen rechtvaardigden of heiligden. Zie vers 13. |
| vers 13 Want indien het bloed der stieren en bokken en de as der jonge koe, besprengende de onreinen, hen heiligt tot de reinheid des vleses, |
| 29 Gr. rechting, dat is, op welken het zal worden terechtgebracht, namelijk tot op de tijden des Nieuwen Testaments, waar Jeremia van gesproken had, in welke de betekende zaak zou vervuld worden, deze ceremoniën geweerd, en andere kortere godsdiensten ingesteld, waardoor de Heilige Geest krachtiger zou werken, 2 Korinthe 3. |
| 2 Korinthe 3 BEGINNEN
wij onszelven wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u? |
| 30 Namelijk als een juk hetwelk de vaders zelve niet hebben kunnen dragen, en door Christus is afgenomen, Hand. 15:10, 11. |
| Hand. 15:10 Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? Hand. 15:11 Maar wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij. |
De volmaaktheid van Christus’ offer |
11 Maar Christus, nde Hogepriester 31der toekomende goederen, 32gekomen zijnde, is door 33den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet 34van dit maaksel, |
| n Hebr. 3:1; 4:14; 6:20; 8:1. |
| Hebr. 3:1 HIEROM, heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, aanmerkt den Apostel en Hogepriester onzer belijdenis, Christus Jezus, Hebr. 4:14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Hebr. 6:20 Waar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizédek een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid. Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen, |
| 31 Dat is, al der geestelijke weldaden, die door de offerande van Christus aan het kruis, en door Zijn ingang in den hemel verworven zijn; als daar zijn vergeving der zonden, wedergeboorte, den Geest der aanneming tot kinderen, en de eeuwige zaligheid, die in het Oude Testament afgebeeld zijnde, in het Nieuwe door Christus zijn verworven. |
| 32 Namelijk in het vlees, of in de wereld. |
| 33 Hierdoor wordt verstaan de menselijke natuur van Christus, in welke de volheid der Godheid als in een tabernakel of tempel woont, Joh. 1:14; 2:19, gelijk Hebr. 8:2 ook is aangewezen. Christus wordt gezegd door dezen tabernakel Zijns vleses ingegaan te zijn in den hemel, omdat door de geestelijke kracht en waardigheid Zijner offerande voor ons volbracht, Hem de toegang tot den hemel is geopend, en Hem een Naam is gegeven boven alle namen, Filipp. 2:8, 9, met welke verklaring overeenkomt hetgeen hij zegt Hebr. 10:20 van den nieuwen weg die ons geopend is, om te gaan in het heilige, door dit voorhangsel, dat is, het vlees van Christus. Want Christus is ons voorgegaan om ons plaats te bereiden, Joh. 14:2. Hij wil dan zeggen: gelijk Christus door Zichzelven en door Zijn eigen bloed ingegaan is in het heiligdom, dat wij ook door denzelven weg daarin moeten komen. |
| Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. 2:19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. Hebr. 8:2 Een Bedienaar des heiligdoms, en des waren tabernakels, welken de Heere heeft opgericht, en geen mens. Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, Hebr. 10:20 Op een versen en levenden weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is door
Zijn vlees, Joh. 14:2 In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. |
| 34 Gr. van deze schepping, of: van dit schepsel. |
|
12 Noch door het bloed 35der bokken en kalveren, omaar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, 36een eeuwige 37verlossing teweeggebracht hebbende. |
| 35 Want beide deze soorten van dieren werden geslacht, als de hogepriester in het heilige der heiligen zou ingaan, Lev. 16:11, 15, met welker beider bloed hij ook in het heilige der heiligen inging, vers 18. |
| Lev. 16:11 Aäron dan zal den var des zondoffers die voor hemzelven zal zijn, toebrengen en voor zichzelven en voor zijn huis verzoening doen, en zal den var des zondoffers die voor hemzelven zal zijn, slachten. Lev. 16:15 Daarna zal hij den bok des zondoffers die voor het volk zal zijn, slachten en zal zijn bloed tot binnen in den voorhang dragen, en zal met zijn bloed doen, gelijk als hij met het bloed van den var gedaan heeft, en zal dat sprengen op het verzoendeksel en vóór het verzoendeksel. vers 18 Waarom ook het eerste niet zonder bloed is ingewijd. |
| o Hand. 20:28. Ef. 1:7. Kol. 1:14. Hebr. 10:10. 1 Petr. 1:19. Openb. 1:5; 5:9. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Ef. 1:7 In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk
de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Kol. 1:14 In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden; Hebr. 10:10 In welken wil wij geheiligd zijn door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied. 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, Openb. 5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; |
| 36 Dat is, altijddurende en van eeuwige kracht, gelijk Hebr. 10:14. |
| Hebr. 10:14 Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. |
| 37 Gr. rantsoening, dat is, verlossing die door rantsoen geschiedt, gevonden hebbende. |
|
13 pWant indien het bloed der stieren en bokken en 38de as der jonge koe, besprengende 39de onreinen, hen heiligt 40tot de reinheid des vleses, |
| p Lev. 16:14. Num. 19:4. Hebr. 10:4. |
| Lev. 16:14 En hij zal van het bloed van den var nemen en zal met zijn vinger op het verzoendeksel oostwaarts sprengen; en vóór het verzoendeksel zal hij zevenmaal met zijn vinger van dat bloed sprengen. Num. 19:4 En Eleázar, de priester, zal van haar bloed met zijn vinger nemen, en hij zal van haar bloed recht tegenover de tent der samenkomst zevenmaal sprengen. Hebr. 10:4 Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme. |
| 38 Dit was nog een andere ceremonie waardoor de onreinen naar de wet in het Oude Testament werden gereinigd, die ook op Christus en de besprenging Zijns bloeds zag; waarvan zie Num. 19:2, enz. |
| Num. 19:2 Dit is de inzetting van de wet die de HEERE geboden heeft, zeggende: Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij tot u brengen een rode volkomen vaars, in dewelke geen gebrek is, op dewelke geen juk gekomen is. |
| 39 Namelijk naar de wet, door het aanraken van enige doden, of gebeenten, of graven, Num. 19:16. Gr. die gemeen gemaakt waren. |
| Num. 19:16 En al wie in het open veld een die met het zwaard verslagen is of een dode of het gebeente eens mensen of een graf zal aangeroerd hebben, zal zeven dagen onrein zijn. |
| 40 Dat is, om uitwendig naar de wet rein te zijn, en toegang te mogen hebben tot de vergaderingen en andere uitwendige godsdiensten des Ouden Testaments. |
|
14 Hoeveel te meer zal qhet bloed van Christus, rDie 41door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, 42uw consciëntie reinigen van 43dode werken, som den levenden God te dienen! |
| q 1 Joh. 1:7. Openb. 1:5. |
| 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, |
| r Gal. 1:4. Ef. 5:2. Tit. 2:14. |
| Gal. 1:4 Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader, Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. Tit. 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. |
| 41 Dat is, door Zijn eeuwige Godheid, van welke de kracht en waardigheid der offerande van Christus is voortgekomen, gelijk Hand. 20:28 ook wordt aangewezen; en gelijk de eeuwige Godheid van Christus ook een Geest wordt genaamd, Rom. 1:4. 1 Tim. 3:16. 1 Petr. 3:18. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Rom. 1:4 Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
| 42 Dat is, uw zielen, verstand, wil en genegenheid, waarvan de consciënties ook het gevoelen hebben, om te weten hetgeen ons van God geschonken is, 1 Kor. 2:12. Anderen lezen onze consciënties. |
| 1 Kor. 2:12 Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn; |
| 43 Dat is, zonden. Zie Hebr. 6:1. |
| Hebr. 6:1 DAAROM, nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren; niet wederom leggende het fundament van de bekering van dode werken, en van het geloof in God, |
| s Luk. 1:74. Rom. 6:13. Gal. 2:20. 1 Petr. 4:2. |
| Luk. 1:74 Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, Rom. 6:13 En stelt uw leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelven Gode, als uit de doden levend geworden zijnde, en stelt
uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
|
15 En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen 44Testaments, topdat, de dood daartussen gekomen zijnde 45tot verzoening der overtredingen 46die onder het eerste Testament waren, degenen 47die geroepen zijn, 48de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. |
| 44 Het Hebreeuwse woord berith, dat Jeremia gebruikt hfdst. 31, betekent in het gemeen allerlei verbond of contract, hetzij hetzelve tussen twee partijen gemaakt wordt, of van een partij alleen, gelijk de testamenten plegen. Waarvan voorbeelden zijn te lezen Gen. 6:18; 9:9. Job 31:1. Dat nu dit verbond een testament is, stelt de apostel als zeker, omdat hetzelve alleen van Gods zijde komt, gelijk de plaats Jeremia 31, in het voorgaande hoofdstuk verhaald, genoeg uitwijst; en omdat alle voorbeelden daarvan zulks toonden, die met bloed der gedode offeranden werden besprengd en verzegeld. |
| Gen. 6:18 Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij en uw zonen en uw huisvrouw en de vrouwen uwer zonen met u. Gen. 9:9 Maar Ik, zie, Ik richt Mijn verbond op met u, en met uw zaad na u, Job 31:1 IK heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd? Jeremia 31 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| t Rom. 5:6. 1 Petr. 3:18. |
| Rom. 5:6 Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven. 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
| 45 Gr. verrantsoening. |
| 46 Dat is, die ten tijde des Ouden Testaments geschied en onverzoend gebleven waren, maar van God voorbijgegaan en vergeven waren om de offerande en genoegdoening van Christus, die daarna geschieden zou. Zie Hand. 15:11. Rom. 3:25, 26. |
| Hand. 15:11 Maar wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij. Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, Rom. 3:26 Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene die uit het geloof van Jezus is. |
| 47 Namelijk met een krachtige roeping tot het geloof, gelijk Abraham en zijn geestelijk zaad waren, Rom. 4:16. |
| Rom. 4:16 Daarom is zij uit het geloof, opdat zij zij naar genade, teneinde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof van Abraham is, welke een vader is van ons allen |
| 48 Dat is, de beloofde eeuwige erve. Zie Hebr. 11:8, 9, 10. |
| Hebr. 11:8 Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest om uit te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende waar hij komen zou. Hebr. 11:9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelve belofte. Hebr. 11:10 Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. |
|
16 Want waar een testament is, daar is het noodzaak dat de dood des testamentmakers 49tussenkome; |
| 49 Gr. gebracht worde, namelijk eer hetzelve vast is; gelijk het volgende vers verklaart. |
|
17 vWant een testament is vast in de doden, dewijl het nog geen kracht heeft wanneer de testamentmaker leeft; |
| v Gal. 3:15. |
| Gal. 3:15 Broeders, ik spreek naar den mens: zelfs eens mensen verbond dat bevestigd is, doet niemand teniet, of niemand
doet daartoe. |
|
18 Waarom ook 50het eerste 51niet zonder bloed is 52ingewijd. |
| 50 Namelijk verbond door Mozes gemaakt. |
| 51 Namelijk der geslachte of gedode dieren, die op den dood van den Middelaar des Nieuwen Testaments hun oogmerk hadden. Want dewijl de overtreding der wet den dood verdiende, en God den overtreder door Zijn genade naar den inhoud des Nieuwen Testaments zou daarvan vrijhouden, mits dat Zijn gerechtigheid genoeg zou geschieden, zo is Christus, de Middelaar, hier tussengekomen, en heeft als Borg, Hebr. 7:22, de voldoening op Zich genomen, en daarna door Zijn dood de schuld der overtreding betaald, en hun de eeuwige erve, die Hem als den Zone Gods toekwam, ook verworven. |
| Hebr. 7:22 Van een zoveel beter verbond is Jezus Borg geworden. |
| 52 Dat is, openlijk ingesteld, plechtig bevestigd en voor vast en bondig verklaard. |
|
19 53Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk uitgesproken waren, nam hij 54het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, en besprengde 55beide het boek zelf en 56al het volk, |
| 53 Dit verhaal van Paulus is genomen uit Ex. 24:3, enz., alleen dat de apostel hier water, purperen wol, en hysop bijvoegt uit Lev. 14:6. Num. 19:6, alwaar deze dingen in dergelijke besprengingen gebruikt werden. |
| Ex. 24:3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN en al de rechten, toen antwoordde al het volk met één stem en zij zeiden: Al deze woorden die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen. Lev. 14:6 Dien levenden vogel zal hij nemen, en het cederhout en het scharlaken en de hysop; en zal die en den levenden vogel dopen in het bloed des vogels die over het levende water geslacht is. Num. 19:6 En de priester zal nemen cederhout en hysop en scharlaken, en werpen ze in het midden van den brand dezer vaars. |
| 54 Waarvan in andere plaatsen dikmaals wordt gewag gemaakt. |
| 55 Dit wordt wel Exodus 24 niet uitdrukkelijk gezegd, maar kan evenwel uit het verhaal van Mozes aldaar genoeg afgeleid worden. |
| Exodus 24 DAARNA zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aäron, Nadab en Abíhu, en zeventig van de oudsten van Israël, en buigt u neder van verre. |
| 56 Dat is, de twaalf pilaren, die Mozes aldaar oprichtte, om de twaalf stammen Israëls te representeren, en dat ten overstaan en in de tegenwoordigheid van al het volk. Zie de aant. op Ex. 24:8. |
| Ex. 24:8 (kt.) Toen nam Mozes dat bloed en sprengde het op het volk; en hij zeide: Zie, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden. |
|
20 Zeggende: xDit is het bloed 57des testaments, hetwelk God aan ulieden heeft 58geboden. |
| x Ex. 24:8. Matth. 26:28. |
| Ex. 24:8 Toen nam Mozes dat bloed en sprengde het op het volk; en hij zeide: Zie, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden. Matth. 26:28 Want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden. |
| 57 Dat is, een teken en zegel van het verbond of testament. Want het was het bloed van kalveren en bokken, dat tot inwijding of bevestiging van dit verbond werd gebruikt. Een sacramentele wijze van spreken, gelijk Luk. 22:19. 1 Kor. 11:24, 25. |
| Luk. 22:19 En Hij nam brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. 1 Kor. 11:24 En als Hij gedankt had, brak Hij het en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. 1 Kor. 11:25 Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. |
| 58 Dat is, met u heeft gemaakt, naar of over al deze woorden of geboden; gelijk uitgedrukt wordt Ex. 24:8. |
| Ex. 24:8 Toen nam Mozes dat bloed en sprengde het op het volk; en hij zeide: Zie, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden. |
|
21 59En hij besprengde desgelijks ook den tabernakel en al de vaten van den dienst met het bloed. |
| 59 Dit is genomen uit verscheidene andere plaatsen der wet, inzonderheid uit Ex. 29:12. Lev. 16:14, enz. |
| Ex. 29:12 Daarna zult gij van het bloed van den var nemen en met uw vinger op de hoornen des altaars doen; en al het bloed zult gij uitgieten aan den bodem des altaars. Lev. 16:14 En hij zal van het bloed van den var nemen en zal met zijn vinger op het verzoendeksel oostwaarts sprengen; en vóór het verzoendeksel zal hij zevenmaal met zijn vinger van dat bloed sprengen. |
|
22 En alle dingen worden 60bijna door bloed gereinigd naar de wet, en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving. |
| 60 Dit wordt erbij gedaan, omdat enige reinigmakingen der wet alleen door water geschiedden, die ook op de offerande van Christus hun oogmerk hadden, alzo in Zijn dood bloed en water is gevloten. Zie Joh. 19:34. 1 Joh. 5:6. |
| Joh. 19:34 Maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit. 1 Joh. 5:6 Deze is het Die gekomen is door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het Die getuigt dat de geest de waarheid is. |
|
23 61Zo was het dan noodzaak dat wel 62de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door deze dingen 63gereinigd werden, 64maar de hemelse dingen zelve 65door betere offeranden dan deze. |
| 61 Namelijk volgens Gods onveranderlijk bevel en ordinantie. Zie Hebr. 10:9, 10. |
| Hebr. 10:9 Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God. Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen. Hebr. 10:10 In welken wil wij geheiligd zijn door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied. |
| 62 Of: afbeeldingen, beelden. |
| 63 Dat is, van het gemeen gebruik afgezonderd en bekwaam gemaakt om godsdienstige gemeenschap daaraan te hebben. |
| 64 Dat is, de ingang tot den hemel zelve, en de geestelijke gaven, welke ons, om daarin te komen, nodig zijn, en die door deze uitwendige reinigmakingen zijn betekend. Zie Ef. 1:3. Kol. 3:1, 2. |
| Ef. 1:3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Kol. 3:2 Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. |
| 65 Dat is, door de offerande van Christus, die beter en van meerder waarde is. Die wordt hier in het meervoud gezet, hoewel die maar een is, en eenmaal geofferd, omdat zij de kracht van al de figuurlijke offeranden en zaken daardoor betekend, in zich begrijpt. |
|
24 Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld 66van het ware, maar in den hemel zelven, 67om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons; |
| 66 Namelijk heiligdom, dat is, des hemels, dat door dit andere werd afgebeeld, gelijk volgt. |
| 67 Namelijk met Zijn victorieuze offerande, die Hij hier op aarde Zijn Vader onstraffelijk opgeofferd had, tot een verzoening voor alle zonden Zijner gelovigen; en met een eeuwige begeerte, dat die ons tot onze zaligheid altijd zou worden toegeëigend. Zie Rom. 8:34. 1 Tim. 2:5. 1 Joh. 2:1, 2. |
| Rom. 8:34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. 1 Tim. 2:5 Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus, 1 Joh. 2:1 MIJNE kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; 1 Joh. 2:2 En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden
der gehele wereld. |
|
25 Noch ook opdat Hij Zichzelven dikmaals zou opofferen, ygelijk de hogepriester alle jaar in het heiligdom ingaat 68met vreemd bloed |
| y vers 7. Ex. 30:10. Lev. 16:2, 34. |
| vers 7 Maar in den tweeden tabernakel ging alleen de hogepriester eenmaal des jaars, niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zichzelven en voor des volks misdaden; Ex. 30:10 En Aäron zal ééns in het jaar over deszelfs hoornen verzoening doen, met het bloed des zondoffers der verzoeningen; ééns in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten; het is heiligheid der heiligheden den HEERE. Lev. 16:2 De HEERE dan zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel dat op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik verschijn in een wolk op het verzoendeksel. Lev. 16:34 En dit zal u tot een eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van al hun zonden eenmaal des jaars verzoening te doen. En men deed gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
| 68 Of: van een ander, dat is, met bloed van geslachte dieren, die van een andere natuur zijn dan hij zelf. |
|
26 (69Anders had Hij dikmaals moeten lijden 70van de grondlegging der wereld af); maar nu is Hij eenmaal 71in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde teniet te doen door Zijns Zelfs offerande. |
| 69 Namelijk zo Hij Zichzelven dikmaals had moeten opofferen, aangezien Zijn offerande door lijden en met lijden werd volbracht, en zonder lijden niet kon volbracht worden. |
| 70 Dat is, van den beginne dat de mensen hebben gezondigd. Waaruit blijkt dat God de zonden nooit heeft vergeven, dan ter oorzake van deze offerande van Christus. |
| 71 Dat is, in de volheid des tijds dien God daartoe bestemd had. Zie Gal. 4:4. |
| Gal. 4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, |
|
27 En 72gelijk het den mensen gezet is 73éénmaal te sterven, en 74daarna het oordeel, |
| 72 Gr. naar zoveel. |
| 73 Namelijk door Gods ordinantie, naar dat de mens heeft gezondigd, Rom. 5:12. Want dat sommige mensen niet zijn gestorven, als Henoch en Elia, en dat enigen tweemaal zijn gestorven, als daar zijn geweest die wonderbaarlijk in dit leven zijn opgewekt, is een bijzonder privilege en exceptie geweest van dezen algemenen regel. |
| Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. |
| 74 Namelijk van elkeen in het bijzonder terstond na den dood, en van allen in het gemeen hiernamaals ten uitersten dage. |
|
28 zAlzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om 75veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male 76zonder zonde gezien worden van degenen 77die Hem verwachten tot zaligheid. |
| z Rom. 5:6, 8. 1 Petr. 3:18. |
| Rom. 5:6 Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven. Rom. 5:8 Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
| 75 Namelijk van al Zijn uitverkorenen en gelovigen. Of: veler zonden op Zich te nemen of te dragen. |
| 76 Dat is, zonder de toerekening en straf onzer zonden meer te dragen, maar om in heerlijkheid alles te oordelen. |
| 77 Namelijk door geloof en hoop. Zie 2 Tim. 4:8. |
| 2 Tim. 4:8 Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben. |